KINDEREN VAN TOEN
Uit de Nieuwe Winterswijkse Courant
Januari 1977
NIEUWE WINTERSWIJKSE COURANT
75
JARIG BESTAAN
Als je ‘s avonds, vooral nu het zo vroeg donker is, door de straten van Winterswijk loopt en eens inkijkt in al die gezellige kamers met hun schemerlampen en open gordijnen, zie je er vaak kinderen bezig.
Ze zitten soms ergens boven op hun kamer huiswerk te maken; grotere draaien er soms “jonge muziek” op een eigen platenspeler of cassete-recorder. Of ze zitten met een spannend stripblad onder een leeslamp. Vak ook staat de t.v. of radio aan.
Hoe ging dat vroeger, toen het leven zo heel anders was dan nu? Ouderen onder ons weten dat nog heel goed, maar ter wille van de jongeren willen we in dit feestelijke nummer van onze Nieuwe Winterswijkse Courant eens een”meisje” en een “jongetje” aan het woord laten, die even oud zijn als onze krant is.
Die hebben we gevonden en ze wilden best wat vertellen over hun kinderjaren, maar ze wilden niet hun naam gepubliceerd zien. Dus blijven onze vertellers anoniem.
HET MEISJE VAN TOEN
EIGEN HUISJE
Als je geen geld had, zoals bij ons thuis, om een eigen huisje te kunnen bouwen, moest je dat zien te verdienen. Vader werkte dan ook van ’s morgens vijf tot acht uur ’s avonds; zijn eigenlijke werk duurde wel niet zo lang, maar hij deed er nog van alles bij, zoals gras maaien, om er wat bij te verdienen
Moeder deed het huishouden; we waren met z’n tienen thuis. Ze werkte ook op het land, verbouwde eigen aardappels en groenten en zorgde voor een paar koeien. Later hielpen de grotere kinderen haar.
Na jaren van onvoorstelbaar hard werken waren er genoeg centjes om een stuk bouwland te kopen. Toen ging vader met behulp van een metselaar zelf aan het bouwen en timmeren en eindelijk was dan het huisje klaar; een woonkeuken, een klein zitkamertje, een klein slaapkamertje voor de ouders en twee bedsteden voor elk vier kinderen. Van een eigen bed was in die tijd geen sprake, om van een eigen kamer maar helemaal niet te spreken.
VERLICHTING
Er was een petroleum hanglamp in de woonkeuken en in de bijvertrekken hing een olielampje klaar met koperen reflector, zo’n wandlampje. In de eerste wereldoorlog was de verlichting zo schaars en slecht, dat we in een glas water een laagje olie goten, waarin een drijvend pitje, dat werd aangestoken. Bij dat mini-vlammetje moesten de meisjes stoppen, breien en naaien. Ik ken iemand die haar acte handwerken heeft gehaald met werkstukken, die bij zo’n pitje gemaakt zijn!
DE WAS
De was ging in een houten kuip met sop; op een plank in dit sop werd het voorgeweekte goed met een harde borstel goed geschrobd; daarna nagespoeld en gebleekt op een grasveld.
Ook STRIJKEN was bepaald minder eenvoudig dat nu; wij hadden een open strijkijzer, waarin een kooltje vuur werd gelegd en zo werd gestreken.
Moeder had nòg een manier van strijken, waar we niet dol op waren; ze vouwde het goed keurig op, legde het op de stoelen, een handdoek er overheen ….. en dan moesten wij er een poosje doodstil op zitten. Onnodig te zeggen dat we van onderen aardig koud en klam werden.
De INMAAK was vroeger wat nu de diepvries is; kool of bonen met zout of pekel ging in een inmaakpot en daarop kwam dan een plankje met een steen als verzwaring. WECKEN was toen modern, maar het was veel werk en er ging nogal eens een deksel los; de inhoud moest dan vlug worden opgegeten.
NAAIWERK
Niet veel mensen hadden een (dure) naaimachine, dus werd door moeder alles met de hand genaaid en versteld. Niets werd weggegooid voor het tot op de draad versleten was en van oud goed werden de nog bruikbare stukken bewaard. Je kunt je voorstellen wat een zee van tijd er in ging zitten, in al dat naaien en verstellen voor een groot gezin. Maar zo iets was vanzelfsprekend.
MEUBELS
Een huis was vroeger eenvoudig ingericht; de vloer was van estriken en als het erg mooi was, lagen er rode en blauwe tegels om en om. Dan waren er voor ’t hele gezin knopstoelen en een uittrektafel, die meegroeide met de familie.
De VERWARMING bestond uit een open vuur of een potkachel of een kookfornuis, zoals bij ons. Met koperen knoppen en buizen, die glansden als goud. s’Avonds zaten we er vaak met z’n allen om het fornuis te zingen; liedjes van school of van Johannes de Heer. Ook werden er vaak spelletjes gedaan, samen rond de tafel zittend onder de hanglamp; zo gezellig met z’n allen! Bij buurvisites werd ook vaak samen gezongen en dat gaf toch wel een heel bijzondere en sterke band onderling.
Ook wij kregen ZAKGELD in die tijd en wel 1 cent per kind per twee weken, uit te betalen op marktdag. Je dan een snoepwinkeltje, Zandijk heetten die mensen. Op de Markt, ongeveer waar nu de Kiekeboebar is en daar versnoepten we dan een halve cent per week. Je kon ook in een kraampje op de markt voor 1 cent een klein zakje (behangselpapier gevouwen) kopen met allerlei kruimels; koek-,biscuits- of chocoladekruimels. En de spanning was groot als je zoiets kocht, want op één van de honderd zakjes stopte die man er ook een cent in, dus de geluksvogel die dat zakje trof, kon weer opnieuw gaan snoepen! Je had ook heel zuinige kinderen; ik had b.v. een broertje dat telkens een zegeltje van 1 cent kocht bij de meester. De meester plakte die voor je in een spaarboekje en na jaren was dat boekje vol en dat gaf je dan vol trots aan je moeder om te bewaren; je was iemand met geld achter de hand! Maar in ons gezin was er maar één zo zuinig. Liever keken we op de markt uit of er soms een vrijgevige tante van ons rondliep; die groetten we dan uiterst beleefd en dat wilde wel eens een extra centje opleveren. Ik zie nog dat gebaar van haar hand naar de steekzak in haar jurk onder haar schort, waar haar beurs bewaard werd; wat waren we gelukkig met zo’n extraatje!
Wat de SCHOLEN betreft? O,je moest soms wel ver lopen, maar iedereen kwam aan z’n trekken. Ook kleuterscholen, bewaarscholen, hadden we. De eerste was op de Zonnebrink, van ’t Nut, en wie broertjes of zusjes had of een ander groot kind dat je meenam, mocht daar op. Op de scholen brandde in ieder lokaal een grote kachel met een scherm er omheen, waarop soms de erg natte jassen gedroogd werden. Er was gasverlichting; wij aan de rand van het dorp hebben nooit gas gehad, maar zijn van petroleum op electra overgegaan. Over scholen gesproken: Ik herinner me dat op de U.L.O. mej.Proost hoofd was; een heel strenge maar eerlijke vrouw. We droegen van die schorten met “vleugeltjes”, van die strookjes als ’n soort mouwtje rond het armsgat, weet je wel? Die schorten bleven op school en je moest ze zό ophangen dat ’t linker- en rechtervleugeltje precies over elkaar vielen. Dit werd dagelijks door haar gecontroleerd en er zwaaide wat als het niet akelig netjes klopte!
Op de kleuterscholen was natuurlijk ook een “broekenbindstertje” en ook zij brengt ons op deKLEDING van die dagen. De kinderen van nu met hun ritssluitingen en elastieken in hun broeken en rokken weten misschien niet dat onze witte katoenen broekjes in die tijd bestonden uit twee helften; een voorkant, die met twee bandjes op je rug werd vastgeknoopt en een achterkant die op dezelfde manier op je buik werd vastgestrikt… Wee het arme kind dat in “grote nood” haastig die bandjes in de knoop trok; een vaak fataal oponthoud was het uit de knoop halen van die bandjes. Voor wie het niet zelf kon werd dat strikwerk dus gedaan door het hulpje op school de broekenbindster.
Wat droegen we nog meer? Een onderjurk met een strak bovenstuk, die om onverklaarbare redenen een “aaptrok” genoemd werd. En dan natuurlijk kousen. Gebreide kousen; een eindeloze rij gebreide kousen versiert mijn jeugd. We hadden vijf broers, waarvoor wij meisjes altijd lange kousen moesten breien, evenals voor onszelf trouwens. Je mocht wel naar buiten na school, maar altijd met je schort dubbelgebonden om je middel en in die “zak” zat dan je kluwen. Dat eeuwige breien- ik kan nòg niet stilzitten met m’n handen…… maar met handgebreide sokken doe ik nog vaak iemand van de familie ’n plezier.
Wat kan ik je nog meer vertellen? We stonden vrij vroeg op, want wie thuis kon helpen moest dat natuurlijk, ook voor het naar school gaan.
ETEN
We aten heel eenvoudig, maar er was altijd genoet te eten. Een kopje koffie mèt suiker was er voor ieder wel en vaak iets op ’t brood; ei-in-de-pan b.v., een soort van roerei, dat weer boter op het brood uitspaarde. Mer verjaardagen kregen we als tractatie zoete koffie met kaneel; zalig was dat.
WARME BEDDEN
Als het koud was, legde moeder tijdig grote STENEN in de oven van het fornuis en die kregen we warm mee om ons bed te verwarmen. We gingen in ploegjes naar bed, zoals we ingedeeld waren in de bedsteden, want anders maakte je elkaar wakker. Als de vroegste ploeg onder de wol ging, was de steen nog warm genoeg voor een volgend bed. Zo ging dat bij ons.
Als ik terugkijk, was de goede oude tijd niet in alle opzichten goed, maar toch wel in veel. Er was een grote saamhorigheid en behulpzaamheid onder de mensen. En waarschijnlijk een grotere tevredenheid dan nu.
VAKANTIE?
Of we wel eens met vakantie gingen, vroeg je? O ja, hoor, we gingen zo ver als onze voeten ons dragen konden, soms tot Aalten of Groenlo! En dan maar weer terug. Nee, de vliegreizen moesten nog uitgevonden worden, net als de vliegtuigen, dacht ik. En zoals zo veel, dat nu vanzelfsprekend is.
Toch denk ik met warmte terug aan die dagen van mijn jeugd. We hadden een fijn gezin, een prettige sfeer en ofschoon mijn ouders enorm hard werkten, deden ze dat opgewekt en met liefde.
Ik blijf ze er dankbaar voor, zolang ik leef.
DE JONGEN VAN TOEN
MIJN SCHOOLJAREN
Als ik terugkijk naar mijn jeugd, zie ik me weer lopen met mijn klompjes aan naar school C op de Wheme. Iederéén droeg klompen in die tijd, op één meisje na. Ik voel weer die bloese met een elastiek om mijn middel; die bloese was voor ons jongens een soort bergplaats, waar ik ook wel eens gegapte appels in bewaarde…… het was niet zo best als die er onderuit rolden tot voor de voeten van de meester, wat mij een keer overkwam.
VAN ALLES TE ZIEN OP DE MARKT
Tijdens ons speelkwartier hingen we natuurlijk op de Markt rond; elke 14 dagen was er veemarkt. Links aan de kant van de Wooldstraat had je de koeienmarkt en rechts aan de kant van de Ratumsestraat de varkensmarkt. Daar woonde o.a. Meerdink, de koperslager, die als onze klompen weer eens kapot waren door het voetballen en de kap eraf was, er voor een cent een blikken bandje overheen spijkerde, zodat zo’n klomp weer mee kon. Soms was die man buiten bezig de blikken waarin sarongs naar Indië werden verscheept, dicht te lassen. Die blikken gingen dan in kisten en zo gingen die weg naar de haven.
TWEEMAAL ZONDAGSSCHOOL
Eigenlijk had ik op de Christelijke school gemoeten, maar die nam in april leerlingen aan en de openbare school in augustus. De Christelijke school zou mij een jaar achterstand opgeleverd hebben, daarom. Maar het evenwicht werd hersteld, doordat ik voor mijn moeder op TWEE Zondagsscholen moest; dan was ik mooi een tijdje opgeborgen en van de straat, waar je natuurlijk altijd kattekwaad uithaald.
MET DE KRUIWAGEN
Wat ik deed als ik NIET op school zat? Nou, mijn ouders op het land helpen werken. Als mijn vader om half zeven thuis kwam van zijn werk, stond de kruiwagen al klaar en na het eten werd er nog hard gewerkt. Ik heb dat altijd graag gedaan, ik vond het echt fijn. Verder moest ik vaak boodschappen, b.v. “even” een kruiwagen steenkolen halen……. En dat was wat anders dan de thermostaat van de gashaard hoger zetten! En zaterdags haalde ik voor mijn vader 5 sigaren voor een dubbeltje bij juffrouw Mink. Thuis verbouwden we alles en bij de meeste mensen werd in die tijd huisslachting verricht; er waren maar twee of drie slagers in mijn kindertijd.
BRAND!!
Een spannend moment was het als de Jacobstoren begon te luiden; als het namelijk niet de pap- of de pannekoekklok was, was dat het sein dat er brand was. Zaten we dan op school, hadden we pech, maar als het in onze vrije tijd viel, renden we met z’n allen naar de Wheme waar het brandspuitershuisje stond.
Zes man reden zo’n spuit snel naar buiten en renden ermee naar een brandput en dan begonnen ze geweldig te pompen; drie man aan iedere kant. Op de Markt was ik erbij dat ze even stopten om bij Kraayenbrink een flesje te halen om een slokje te drinken bij dat zware werk; de brand wachtte wel eventjes. Ik herinner me dat de mensen altijd zeiden; als het kermis is kost dat drie huizen! Waarmee maar gezegd wilde zijn dat de mensen dan kennelijk wat minder voorzichtig waren, ten gevolge van het feestvieren waarschijnlijk.
OP STRAAT SPELEN
Natuurlijk speelden we graag op straat. Havekes op het Weurden maakte z.g. “haktollen”, waar we heel handig mee konden om gaan. We knikkerden en de meesten hadden een “jageband”, een hoepel van bandijzer, die we lieten maken bij de smid. En dan maar met een dikke stok er achteraan…..en hopen dat je je boodschappen geld niet verloor, wat helaas wel eens voorkwam. Trottoirs hadden we niet, we speelden op de middenweg en niet op de veldkeitjes langs de huizen.
Voetballen was bij ons jongens een geliefd spel. Maar dan moet ik eerst iets over tennissen zeggen. Dat was in die dagen een elitesport. Op de Beuzenes, waar nu de speeltuin is ongeveer, was de tennisbaan met een hoog ijzeren hek er omheen, maar natuurlijk vloog er toch vaak een tennisbal overheen. Mijn vriendje en ik konden ieder 5 cent verdienen, als we een middag die ballen teruggooiden en zo kwamen wij ook aan afgekeurde tennisballen om mee te voetballen. Met dat geld spaarden we voor een echte voetbal, die wel een gulden kostte.
Op een dag kwam er een van de fabrikanten voorbij, die veel voor kinderen overhad. “Hoeveel hebben jullie al bij elkaar?” wilde hij weten. Nou, we waren ongeveer halverwege. Toen haalde hij zijn portemonnee voor de dag en gaf ons een gulden. Zoiets vergeet je nooit!
Natuurlijk sneuvelde er weleens een ruit door dat voetballen en onze ouders waren bepaald niet blij met de schade, waar ze voor opdraaiden! Gelukkig vonden we een boer, die een stukje land had dat hij niet gebruikte. Het was voor kuilen en er groeiden wat grove dennen. Als wij nu dat landje glad maakten en de dennen rooiden, hadden we een mooi plekje om te voetballen en dat vond hij dan goed. Wat hebben we gesjouwd om dat terreintje geschikg te maken! Maar het lukte ons. Na een paar maanden echter had die man “tot zijn spijt” dat stukje grond zelf nodig. We hadden het mooi gratis voor hem in orde gemaakt. Maar ja, zo leerden we dat je geluk en tegenvallers kunt hebben en wat doe je daaraan?
Ik moet ook nog aan “driestikken” denken. Dat was een soort gokspelletje dat we speelden met drie knopen of centen op een lei, die we met onze griffel in vier vakken verdeelden.
MET SINTERKLAAS
Met Sinterklaas kregen we, net als nu de kinderen, kadootjes maar er werd natuurlijk belangrijk veel minder geld uitgegeven als nu. Ik herinner me dat ik, toen ik “ongelovig” was geworden, met mijn moeder meemocht naar Baarschers in de Meddosestraat. Daar kocht ze was schriften, een paar potloden, kleurkrijtjes en een dominospel. Ik keek wat rond in de boeken. Toen kwam onze dokter binnen “Lees je graag?” vroeg hij. “Ja, dokter”. En toen zei hij:”Goed, dan krijg je een boek van mij!” Dat onverwachte boek heb ik nog. “Grote oorzaken, kleine gevolgen”, heette het en ik heb het stukgelezen!
NIEUWJAAR
Het oude jaar werd ook bij ons in Winterswijk “uitgefloten” doordat alle fabrieksschoorstenen tegelijk begonnen te fluiten. We bleven als kind niet altijd op bij de jaarwisseling; wel ging je op nieuwjaarsdag alle buren gelukwensen en dan kreeg je overal snoep, bij elkaar wel een hele zak vol.
DE BALLON IN GROLLE
Een van de spannendste gebeurtenissen uit mijn kindertijd was destijds het oplaten van een ballon in Grolle. Ik mocht mee, met een retourtje van een kwartje, om te helpen met het vol laten lopen met gas van die ballon. We zwoegden er de hele dag, maar er was geen gas genoeg, helaas. Ik moest ’s avonds met mijn retourtje naar huis terug. De volgende dag was er weer gas genoeg gemaakt en toen is dat ding inderdaad de lucht ingegaan, maar toen was IK er helaas niet bij! Er is nog een versje op die gebeurtenis gemaakt, dat we toen zongen.
DAGJE UIT
Je schooltijd werd afgesloten met een fijn dagje uit. We gingen dan naar Arnhem en naar de Westerbouwing met de boot. Die fabrikant, waarvan we die voetbal gekregen hadden, ging dan ook altijd mee en trakteerde ons onderweg. Maar na dat dagje, waarmee je je lagere-schooltijd afsloot, meetsal op je twaalfde jaar, kwam de ernst des levens, om zo te zeggen. En voor de meesten van ons werd dat de fabriek. Er werkten in mijn kindertijd wel zo’n 2000 mensen in fabrieken. Van half zeven tot twaalf uur en van half twee tot half zeven; een hele rek. Laterwerd de vrije zaterdagmiddag ingesteld. Die tijden golden ook voor de twaalfjarigen; die verdienden dan met zo’n week hard werken drie tot drie en een halve gulden.
Tja, zo leefde je als kind vroeger. Ook wij waren vaak ondeugende kwajongens, daar gaan we verder maar niet op in! Maar uit mijn verhaal blijkt toch ook wel, hoeveel er in één mensenleven veranderen kan!