Piet te Lintum
Geb: 13-01-1909 Aalten
Ovl.: 01-05-1985 Winterswijk Columnist, illustrator, tekenaar en kunstschilder.
Goudvinkenstraat 33
Augustus 1942 in Winterswijk
Echtg.: 15-08-1942 te W’wijk: Elisabeth Maria Schenk
Geb: 16-01-1911 Aalten
Ovl.: 01-05-1985 Winterswijk
Bejaardencentrum Wamelink: Op 72-jarige leeftijd
Kinderen: 2: Hanny en Jan
Ron Kuiperij
E-mail: schilderij-piet-te-lintum@live.nl
Een hele bekende figuur in Winterswijk is wel de schilder-tekenaar en illustrator van boeken en kranten, de heer Piet te Lintum.
Hij maakt aquarellen, schilderijen (vooral zeer goede portretten), hij brengt pittoreske, soms verdwijnende mooie plekjes van Winterswijk op het doek kortom, hij is een kunstschilder van professie, die al heel veel met penseel en verf presteerde.
Ja zegt de heer te Lintum, toen we met hem over kunst praatten ik toen schilder van beroep, en dat heeft zijn voordelen, maar ook nadelen
Wie niet om den ‘brode ‘behoeft te schilderen, volgt zijn aspiraties en zijn aanleg. Maar wie er van bestaan moet volgt . . . zijn opdrachtgevers.
En dan valt het wel eens moeilijk het artistiek verantwoorde peil te moeten combineren met de bijzondere verlangens van de klanten.
Toch héb ik altijd geprobeerd in de kunst me zelf te blijven.
Soms, als het financieel lijden kon, dan nam ik wel eens een poosje vakantie en schilderde ik, waarin ik zin had te schilderen.
Overigens: ik mag niet klagen. Mijn werk wordt goed beoordeeld. En dat laatste is altijd een teer punt voor mensen, die de creatieve kunstbeoefening niet kunnen loslaten en die het wagen er van te gaan bestaan.
Wist U, dat 76 % van de Nederlandse beroepsschilders minder dan
ƒ 1500 per jaar verdienen?
En dat ze derhalve of een rijke vrouw moeten trouwen óf allerlei karweitjes er bij moeten opknappen om aan de kost te komen?
En dat slechts 2 % van de Nederlandse beroepsschilders een inkomen heeft boven de ƒ 3000 per jaar?
Wanneer men deze dingen ziet en weet, en wanneer men óók van oordeel is dat kunstbeoefening en kunstgenieting in ons volksleven waardevolle zaken zijn, dan ligt de conclusie voor de hand: men moest de kunst veel meer steunen.
Wat de beroepsschilders betreft, alsjeblieft niet via de dienst voor Sociale Zaken- hoezeer ik ook deze instelling een goed hart toe draag maar door het verlenen van opdrachten.
Wat mij b.v. wel eens verwondert, ook in Winterswijk, is dat er telkens mooie, aardige plekjes in Winterswijk verdwijnen.
Wat zou het niet waardevol zijn, wanneer b.v. een gemeentebestuur of een museum deze mooie plekjes liet schilderen en zo voor het nageslacht bewaarde!
Soms denk ik wel: de „kunst” wordt verwaarloosd in onze materialistische tijd, die alleen maar naar geld, genot en carrière jaagt.
Wat was dat anders in de middeleeuwen, toen b.v. zo vele indrukwekkende kathedralen ontstonden, toen prachtige muurschilderingen en doeken gemaakt werden, toen vele schrijnwerkers ware kunstenaars waren, die fraaie meubelstukken maakten, toen goud- en zilversmeden kunstwerken schiepen! Vroeger kon je als ambachtsman een kunstenaar worden, je had meteen je brood en je kon ‘mooie dingen maken.
Tegenwoordig maakt de „fabriek” alles, wat vroeger als kunstgewrocht uit de handen van een ambachtsman kwam.
De kunstenaar is terug gedrongen naar een in omvang kleiner terrein en . . . bestaan.
Het zou wat waard zijn, vind ik, wanneer allerlei kunstgevoelige mensen die zijn toch heel veel in Winterswijk, dat weet ik uit ervaring de handen ineen sloegen om de kunst in onze plaatste bevorderen.
Bron: Delpher: NWC 1962