⦁ Situatie in Winterswijk in de 19e eeuw (bron: Exodus van Winterswijk – Henk te Kulve 2010)
⦁ DE AANLOOP TOT DE EMIGRATIE
⦁ OORZAKEN
Emigratieverdeling over Nederland tussen 1835 en 1880
De toename van de bevolking en de daling van het sterftecijfer verstoorde het evenwicht tussen grotere bevolkingsaantallen enerzijds en de voedselbronnen en werkgelegenheid anderzijds. Met de opkomst van de Industriële Revolutie kwam er steeds minder behoefte aan ambachtslieden. Winterswijk was rond 1840 een dorp met plusminus 2000 inwoners en de overige 5000 woonden in de buurtschappen. Op het platteland hadden de Scholten de meeste grond in hun bezit en een deel werd verpacht aan pachtboeren, die in een feodaalsysteem leefden. Er waren voor de pachters verplichte dagen om o.a. de oogst van de Scholte binnen te halen, terwijl de eigen oogst bleef liggen. Een groot deel van de pachters ging dit in toenemende mate zeker tegenstaan. De eigen ondernemerszin werd door het pachtsysteem de kop ingedrukt. De grote belastingdruk voerde de ontevredenheid op.
Voor menigeen vormde de emigratie een ontsnapping naar betere economische en vrijere levensomstandigheden. Wellicht speelde de Markeverdeling in die tijd mede een rol, omdat het gebruik van woeste grond voor de kleine boeren werd ingeperkt (1). Dit wordt bevestigd in de buurtschap Kotten, want daar verdeelden 56 grondeigenaren 826 ha markegrond en ze hadden al ruim 326 ha ruim in hun bezit. Tezamen hadden ze vanaf 1841 1152 ha van de 1345 ha in hun bezit (2). De kleine boeren die samen nog 193 ha hadden, zagen geen groeimogelijkheden meer. Het zoeken naar andere toekomstkansen ligt dan voor de hand. Rond 1845 verkeerde de veestapel in een slechte toestand. De kwaliteit van de weilanden was slecht. De afwatering was vooral in de winter moeilijk. In de zomer kon er niet altijd worden gehooid (3).
Bronnen
⦁ Wildenbeest Gerrit – De Winterswijkse Scholten: opkomst, bloei en neergang – Antropologische Studies VU Amsterdam – 1983
⦁ W. Wilterdink – Kotten Gem. Winterswijk deel A; Openbare Bibliotheek Winterswijk, dec. 2000.
⦁ Houwers, Jodien D – Enkele aspecten uit de sociaal economische geschiedenis van de gemeente Winterswijk: 1830-1880 – Arnhem 1980
⦁
⦁ DUITSE PASSANTEN EN EERSTE EMIGRANTEN
De Winterswijkse bevolking hoorde al vroeg over de emigratie. Volgens Ligterink (1) kwam in de gemeenten Ahaus en Borken de emigratie in 1842/44 al op gang, doordat respectievelijk 492 en 502 personen deze gemeenten verlieten. In Tecklenburg vertrokken vanaf 1830 al grote groepen naar Amerika. Een stroom van emigranten bewoog zich al vroeg richting de havens van Amsterdam, Bremen, Hamburg en Rotterdam. Uit het aangrenzende Oeding was het Anton Mensinck die in 1829 naar Amerika vertrok. In totaal vertrokken uit het naburige Regierungsbezirk Münster tussen 1803 en 30 september 1844 naar schatting 7000 personen. Hierin zitten ook de emigranten die naar Nederland kwamen. Tussen 1 oktober 1844 en 1 december 1854 verlieten 12.927 dit gebied (2).
In combinatie met de slechte levensomstandigheden voor bepaalde groepen van de bevolking werd de kiem voor het vertrek uit Winterswijk spoedig gelegd. In 1839 emigreerde Matthias Wenink met zijn gezin van de Bataafsche Molen naar Amerika. Hij ging als eerste de Duitsers achterna, die op weg waren naar Rotterdam om daar de boot naar Amerika te pakken. Teunis Boeijink verliet met zijn gezin Mensink Nijhuis in Ratum. Onder invloed van de Afscheiding vertrok in 1843 Jan Albert Beukenhorst van de Borgerweide in het Woold. Hij schreef al spoedig een opwekkende brief.
Winterswijk stond aan de vooravond van een exodus.
Bronnen:
⦁ Ligterink G.H. – De landverhuizers- tabel 7 – pagina 109 – Walburg Pers Zutphen – 1981
⦁ Beitraege zur westfaelischen Familienforschung – Wesfaelische Auswanderer – Band 22 – 24 1964, 1966 – Verlag Aschendorff Muenster).
⦁ DE AFSCHEIDING IN WINTERSWIJK
Protesten tegen de al te verlichte invloeden in de kerk, nadat de Kerk na 1816 ondergeschikt was geworden aan het Staatsgezag versterkten de onrust in het land. Binnen de kerk was altijd al een spanning tussen het orthodoxe deel en de meer liberale tak van de kerk. Naast de godsdienstige redenen was er onvrede in de sociale onderlaag van de bevolking. In 1834 veroorzaakte Ds. De Cock in Ulrum een scheuring in de Nederduits Gereformeerde Kerk (de Staatskerk). Op andere plaatsen gingen predikanten voor in de strijd.
Her en der in het land kreeg de Afscheiding aanhang. In het Gelderse vonden Ds. Van Raalte en Ds. Brummelkamp de nodige aanhangers in de Achterhoek. In Gelselaar-Geesteren kwamen in het geheim al spoedig een groep Afgescheidenen bijeen. Uit Winterswijk waren daar Evert de Roos en Aleida ter Raa (1) aanwezig. Geleidelijk aan organiseerden zij geheime bijeenkomsten in Winterswijk.
Op de boerderij Honders (Kotten) van Evert de Roos had de Afscheiding echt wortel geschoten. De drie oudste kinderen uit het eerste huwelijk van Aleida ter Raa met wijlen Jan Esselink (1774-1826) verspreidden het geloof. Door de tochten van Evert de Roos en Aleida ter Raa naar Gelselaar leerde Johanna Geertruida Esselink (geboren 1821) de Fabrikant van spinnewielen en weefgetouwen Jan Meengs kennen en huwde op 1-9-1842 te Geesteren (Gld.). Het echtpaar emigreerde in 1871 met het schip Nevada naar de VS en vestigde zich in New Vriesland, staat Michigan.
Jongere zus Anna Margaretha Esselink had toen al kennis gekregen aan Ds. J.W. te Bokkel (2). Hij was een leerling van Ds. Van Raalte, die in 1846 naar Holland, Michigan trok. Ds. J.W. Ten Bokkel werd op 16 juni 1844 lidmaat van de Christelijke Afgescheidene Gemeente te Winterswijk. Op 10 november hield hij zijn afscheidspreek en vertrok naar Ommen.
De jongste zoon Gerrit Esselink (geb. 1825) kwam op de boerderij Wissink te Geesteren terecht.
Kennelijk had de Afscheiding voldoende aanhang in Winterswijk. Vanuit Varsseveld
1837 de eerste impulsen richting Winterswijk gegeven. Ds. Brummelkamp was daar al regelmatig te prediken. Echter bijeenkomsten met meer dan 20 personen waren in die tijd verboden en in Varsseveld overtrad men dit regelmatig. Van heinde en ver kwam men naar Varsseveld en de predikant moest in 1837 en 1838 flinke boetes betalen. De Afgescheiden Gemeente betaalde hem 243,89 gulden terug. Vanaf 1841 kwam pas de vrijheid van vergadering. De eerste genotuleerde bijeenkomst van de Afgescheiden Gemeente in Winterswijk was op 12 december 1840, waarbij als ouderlingen uit Varsseveld Rademaker en A. Colenbrander aanwezig waren. Hierbij waren verder aanwezig G.W. Hesselink, G.J. Lieverdink, J.A. Wilterdink, G.W. Wilterdink, J.B. Oonk, H.J. Hesselink, E. de Roos, G. Elferink, J.A. Loomans, J.B. Sikkink, J.A. Sikkink, H.J. ter Borg, H.J. Ormel, A. Hesselink, G.J. Oonk en H.J. Wilterdink (3).
K. Wildeboer uit Varsseveld stichtte op 6 april 1841 de Christelijk Afgescheiden Gemeente te Winterswijk, hoewel de notulen der Kerk hierover niets vermelden.
In januari 1842 werden de volgende personen gekozen om uit naam van de Gemeente te vergaderen. Zij waren E. de Roos, J.A. Wilterdink, G.W. Hesselink, J.B. Oonk en G.J. Oonk uit Kotten en H.J .Hesselink. G.W. Wilterdink was toen al diaken en G. Elferdink ouderling. Opvallend was de sterke vertegenwoordiging uit Kotten. In 1842 werden zelfs de bijeenkomsten gesplitst in een Kotten-bijeenkomst bij J.A. Wilterdink en een andere in Winterswijk.
Ten tijde van de oprichting kent de Gemeente 32 leden (4). In 1842 kocht E. de Roos een stuk grond genaamd ‘Zonnebrink’ tegen 235 gulden en in een clausule werd opgenomen ‘ dat hij het perceel voor zich en afgescheidene medeleden van de Hervormde Gemeente te Winterswijk had aangekogt, doch zich personeel voor den inhoud dezes contracts verbond en aansprakelijk stelde.’ Al spoedig werd er door Evert de Roos geld ingezameld om de bouw van een kerkgebouw te bekostigen. Met vereende krachten van een groot aantal leden kwam de bouw in 1842 tot stand (5). Een groot deel van de eerste leden kwam uit de buurtschap Kotten.
Op 17 september 1842 predikte Ds. Brummelkamp voor de eerste maal in de nieuwe Afgescheiden kerk(6).
Bron:collectie de Roos
De intekenlijst voor de bouw van de Afscheidingskerk aan de Zonnebrink, waarmee Evert de Roos rondging.
Tevens maakte ene Hendrikus Zwijtink deel uit van de Afgescheidene Gemeente en hij was lange tijd agent van een scheepvaartmaatschappij. Vanaf 1843 tot en met 1850 emigreerden 104 van de 144 lidmaten (7). In 1846 werden de financiële moeilijkheden zichtbaar als gevolge van de grote trek naar Amerika. Volgens de jubileumrede van Ds. Zwaal bij het honderdjarige bestaan van de kerk werd er voorgeschoten geld geheel of gedeeltelijk teruggevraagd om te kunnen emigreren! In een vergadering van 15 juni 1846 werd er in een vergadering over de emigratie gesproken. ‘Niemand bepaaldelijk voornemen om te vertrekken, maar velen letten op de wenken des Heeren.’ Hieruit zou de conclusie gerechtvaardigd zijn dat voor deze groep mensen de godsdienst het hoofdmotief was om te emigreren (8).
De Afscheidingskerk aan de Zonnebrink rond 1880.
De banden met de omliggende gemeenten waren stevig. De groep die op de boerderij de Keurhorst in Varsseveld bijeenkwam, kreeg ten volle steun van de bewoners Christina de Roos (dochter van Evert) en haar man Gerrit Jan Kolenbrander. In 1854 trouwden ze en verlieten zij de Afgescheiden Gemeente Winterswijk.
De Afgescheiden Gemeente had toen nog een klein aantal leden.
De Afgescheidenen hadden nogal te maken gehad met pesterijen en inkwartiering van soldaten.
Bronnen:
⦁ Heuvel
⦁ Huinink
⦁ Jubileumrede 100 jarig bestaan Geref. Kerk.
⦁ Register-kerk Afgescheiden Gemeente Winterswijk
⦁ Boekje Evert de Roos – collectie familie de Roos; Winterswijk-Kotten
⦁ Dagboek van J.D. te Winkel
⦁ Lidmatenlijst van de Afgescheiden Gemeente
⦁ Jubileumrede Ds Zwaal in het kader van het vijtigjarig bestaan van de Gereformeerde Kerk.
⦁ SLECHTE OOGSTEN
De aardappelen waren in de 19e eeuw volksvoedsel nummer één. In 1845 brak een aardappelziekte uit, maar in Winterswijk was de verhuizing naar Amerika allang gespreksonderwerp (1). ‘Den 25. mei waren verscheiden huishoudingen van hier vertrokken naar Noord-Amerika.’
In Winterswijk werd op dat moment een begin gemaakt met de Markeverdeling. De huisnijverheid bleek niet meer lonend in deze slechte landbouwtijd mede door de verdere mechanisatie en het gebruik van stoommachines. De huisvlijt van wevers leverde steeds minder geld op voor hun product (de thuismarkt op Java stagneerde rond 1840), terwijl in het dorp Winterswijk de textielindustrie opkwam! Op de wereldmarkt werd katoen steeds belangrijker en het verdrong de plaatselijke vlasproductie en daarmee de productie van linnen. Van G.J. Groters (2) is bekend dat destijds een goede arbeider in Amerika 12 dollar per jaar kon verdienen en anderen kregen slechts 4 dollar. Natuurlijk kon je hiermee geen familie onderhouden.
Bronnen:
⦁ Dagboek van J.D. te Winkel
⦁ Van der Schaaf (Clymer) – artikel deel 32
⦁ DE LOKKENDE NIEUWE WERELD EN GOEDE BERICHTEN
De brieven van de eerste emigranten waren bepalend voor de groepen die hierna kwamen.
Volgens het Dagboek van J.D. te Winkel gonsde het in de gemeente Winterswijk. Jan Derk schreef op 8 april 1845 ‘Men hoorde niet veel anders praten dan over het verhuizen naar Amerika alwaar velen onder Winterswijk naar toe wilden”. De slechte oogsten moeten zeker een mede-argument zijn geweest om te vertrekken.
Ds. Brummelkamp en Ds. Van Raalte schreven een pamflet met de titel: ‘Landverhuizing, of waarom bevorderen wij de volksverhuizing wel naar Noord-Amerika en niet naar Java? Dit kwam in 1846 op de markt en werd uitgegeven door Hoogkamer & Compe. Hiermee riepen ze op om te emigreren. Ze adviseerden de toekomstige emigranten om in groepen te reizen. De gegoeden werden opgeroepen om de kosten voor de armen op zich te nemen. Hierbij hanteerden ze het bedrag van 500 gulden om met een gezin aan de overkant te komen en ‘te bloeijen”. Door tussenkomst van kantoren als H.H. Hope & Comp te Amsterdam en Princeward & King te New York kon geld per wissel worden overgemaakt. De emigranten werd geadviseerd om tot in Albany, NY. te reizen, want daar viel gemakkelijk wat te verdienen. Een aantal voorgangers uit o.a. Winterswijk hadden deze weg al gevolgd en twee brieven van Winterswijkers dienden als reclame, waaronder die van Jan Albert Beukenhorst.
Jan Albert Beukenhorst sloot zich op 15 augustus 1841 aan bij de Afgescheidenen, maar op 25 mei 1843 werd Beukenhorst van de Afgescheiden Gemeente afgesneden (1). Hij gold als een voortrekker en verwoordde de vele voordelen van dit grote land in de landbouw, geloof en levenswijze getuige zijn brief van 16 juni 1845. We moeten ons realiseren dat er op dat moment tot en met 1844 al 59 Winterswijk waren vertrokken!
‘Geliefde vrienden! Het is hier een goed land, wij kunnen niet anders bemerken of het is hier zoo gezond als in Gelderland, ook is het hier het beste van geheel Amerika; heide of bergen vindt men hier niet in deze gemeente: het gras is nu hier doorgaans al eene Nederlandsche el lang, dat wordt des winters afgebrand, anders kunnen deze zomers de koeijen en varkkens niet weiden, of gij nu een of honderd stuks vee hebt, is hetzelfde. Eene koe met een half kost hier 4 daalders, een of tien of twintig; een paard, een goed varken 2 daalders; gij moet vijf-Frankstukken medebrengen, die is op vijf cent na een daalder en een vierendeel; hier wordt het land niet gemest en toch zijn er goede vruchten; wij zijn den tweeden Mei op de tegeenwoordige plaats gekomen, het was voor de wintervruchten te laat, wij hebben vijftien akkers met koorn en boekweit, het volgende jaar krijgen wij vijftig akkers met koorn en boekweit, het volgende jaar krijgen wij vijftig akker, een akker is twee schepels zaak; een werkman kan hier meer als bij u verdienen in het land. De engelsche uitvinding is groot. Geliefde vrienden! Het viel mij hard toen ik Winterswijk moest verlaten, maar ik wensch er nooit meer te zij: de geringen zzijn hier zo veel als de rijken, men behoeft voor niemand den hoed af te nemen. De rijken eeren ons, omdat wij voor hen werken. Godsdienst is hier goed en Gods volk zeer veel, hier hebben wijj ons innerlijk mede vereenigd. De scholen zijn hier doorgaans vrij, voor wilde dieren of slecht volk begoeft men hier geene vrees te hebben, die zijn heir niet; men behoeft hier geen deur te sluiten; arme menschen zijn hier niet, die gezond is kan hier goed verdienen: geliefde vrienden! Die kan, kome toch hier,opdat gij op uwe verdere dagen een goed leven moogt hebben, ik heb hier alles voor u over, indien gij maar hier zijt, ik kan u veel helpen, indien gij het niet doet om uwent wil, doet het dan om uwe kinderern; de vrouwen behoeven hier niet meer te doen, dan meldken en eten klaar maken en hebben het hier dus goed. Des morgens worden de koijen gemolken, en des avonds komen zij eerst bij hunne kalveren te huis, moeten eerst zuigen, anders kunnen zij de melk niet krijgen, de kalveren krijgen te huis niets. Op het schip behoeft gij geen vrees te hebben; zorgt voor goede levensmiddelen, die hadden wij niet, wij hadden niet als slecht brood en aardappelen; gij moet worst, vleesch, spek en goed gedroogd brood medenemen. Op het schip hebben wij geen dooden gehad, gij moet blikken geschaf medebrengen: een pot, een pan en eene grootte blikken kan, waarin gij des morgens uw water ontfangt, anderen gaan kapot. W”ij hebben voor onze zaken geene zorg gehad, dan van Winterswijk naar Arnhem, ook moet gij overal goede oogen los hebben, en voorzichtig zijn, anders kunt gij veel geld kwijt raken.’
Te Winkel noteerde op 16 oktober 1845 het volgende in zijn dagboek: ‘volgende week zijn weer verscheidene huishoudingen vertrokken naar Amerika.’
In 1845 volgden enkele Winterswijkse gezinnen het voorbeeld van Naves en Lomans naar Clymer, staat New York. Wander Willink, Jan Derk Grotenhuis, Hendricus ter Haar, Jan Willem Bekerink met twee zonen van Meerdink. In het najaar volgden G.H. Damkot, Jan B. Koffers (later Covis genaamd), J.H. ten Hulzen, W. ten Hulzen, J.H. Hietkamp en G.J. Rospas (17). In totaal verlieten dat jaar 187 personen de gemeente Winterswijk (2). Van Jan Hendrik Warnshuis (van Kortschot in Henxel) is bekend dat hij enthousiast naar Winterswijk schreef en beïnvloedde daardoor meer mensen. Hiermee rolde de Winterswijkse emigratiegolf voor de grote Nederlandse emigratiegolf uit.
⦁ DE SITUATIE IN DE BUURTSCHAPPEN
In de buurtschappen van Winterswijk waren berichten van vertrokkenen gespreksonderwerp één. Brieven gingen van hand tot hand. Een aantal begon zeker te plannen. In de brieven werd gewag gemaakt van de prijzen.
De volgende prijzen golden rond 1848.
Op 13 juli 1846 schreef J.D. te Winkel: ‘ hoorden wij ook dat de twee kinderen van ’t Geurkinkhuisjen naar Amerika vertrekken. Ja het verhuizen naar Amerika ging sterk zelfs ouders die anders hunne kinderen niet uit het huis wilden laten dienen – konden toelaten om ze naar dat werelddeel te laten gaan. Zoo ook als Johanna Tigchelders. Ik kan mis hebben – het is zeker onder het bestuur van Hem die de plaats onzer woning bestemd heeft – doch het komt mij, van sommigen zeer onberaden voor. Ook van mijn zuster.’ Families werden inderdaad uit elkaar getrokken. Zo emigreerde Geertjen te Kulve – Klumpers met de hele familie vanuit het Woold naar Clymer, maar één zoon Engelbartus bleef achter om vervolgens de familie nooit meer terug te zien (3)!
Het dagboek van J.D. te Winkel is een ware bron van beleving van die tijd. Jan Derk schreef op 3 augustus 1846 ‘De hitte was en bleef steeds groot. De Rog die sober geladen is was al schriklijk duur men zegt dat wel 4 gulden kost. Ook aan de aardappelen bespeurde men hier en daar als weer de ziekte zodat het vooruitzicht ook weer donker was hetgeen veelen ok weer aanzette om naar Amerika te vertrekken. Amerika is thans bijna altijd het voorwerp der gesprekken.’
In deze zin gaf te Winkel duidelijk weer dat niet alleen godsdienstige motieven tot emigratie aanzetten, maar dat de economische redenen in de zin van oogstresultaat mede doorslaggevend waren.
Op 15 augustus 1846 berichtte de Arnhemse Courant: ‘De landverhuizing vanuit deze streken naar Amerika neemt op verbazende wijze toe. Uit deze gemeente van ruim 8000 inwoners zijn nu omstreeks 950 mensen vertrokken en een nog groter aantal maakt zich thans tot de reis gereed. Meestal boeren en handwerkslieden, welke hun eigendommen grotendeels bestaande uit landerijen, huisraad en ten velde staande vruchten eerst verkopen, waarvan het natuurlijke gevolg is dat de waarde van deze goederen in deze gemeente reeds 25 tot 35% gedaald is, zomede de huurprijs en de pacht daarvan met 15 tot 20%…’
Op 26 oktober 1846 schreef te Winkel in zijn dagboek dan ook. ‘B Tielman naar Amerika vertrokken. Het vertrekken naar Amerika doet zeker schade maar nog meer de schaarsheid en duurte der levensmiddelen vooral de rog.’ Er was sprake van een duidelijk spanningsveld tussen vraag en aanbod.
De Gelderse Maatschappij van Landbouw stelde een onderzoek in naar de motieven en een enquêteur verwoordde in 1847 zijn zienswijze als zijnde dat de landverhuizing ‘eene ziekte van den geest’ was, maar hij legt wel een link tussen de ontevredenheid van de burger en de maatschappelijke omstandigheden. Uit dergelijke beweringen kunnen we opmaken dat het vele buitenstaanders verbaasde dat velen vertrokken. Op lokaal, Winterswijks niveau, waren de omstandigheden voor velen slechter in vergelijking tot de economische situatie in Amerika waarover de eerste emigranten rond 1844-‘45 in hun brieven schreven. Voor degene die vond dat er in Winterswijk geen toekomstkansen waren weggelegd, die trok de conclusie om te emigreren.
Daar het voor die tijd voor deze eenvoudige mensen een hele onderneming was om naar de overkant van de Atlantische Oceaan te gaan, organiseerde men groepen. Ook hier rept te Winkel over. ‘Den 14 februari 1847 De algemeene praat was thans weer Amerika. Verscheiden huisgezinnen wist men dat tegen de zomer weer vertrekken wilde
Den 18. hoorde men dit van den helen Mentinkhof. ……Den 3 aug. 1847 zijn weer een grote klub van hier naar Amerika vertrokken. Den 15 weer en den 19 de Afgescheidene in geheel wel 310 man ook mijn broer’.
De overheid volgde de ontwikkeling met argusogen, hoewel de aantallen beduidend kleiner waren dan in de omringende landen gaf het aanleiding om tellingen bij te houden. In 1847 moesten de Gouveneurs van de provincies opgaven doen van ‘plaatsgehad hebbende landverhuizingen”. Op 10 januari 1848 moesten de Gemeentebesturen een opgave doen van hen die in 1847 of eerder waren vertrokken. Deze informatie kwam onder andere bij achtergeblevenen weg. Het laat zich raden dat de aantallen daarom niet zuiver zijn (4).
Toch is de nood hoog, want de grondeigenaren en m.n. de scholten sturen in 1848 de Tweede Kamer een petitie dat het niet zo verder kan gaan. Daar men op dat moment bezig is de grondwet aan te passen denken de Winterswijkers dit nog te kunnen beïnvloeden. Op 28 april 1848 lezen we in de Arnhemsche Courant:
‘Winterswijk, 19 april. Door eenige ingezetenen en grondeigenaren in deze gemeente, is heden de volgende petitie aan de Tweede Kamer de Staten Generaal ingediend:
Edelmoogende Heeren!
´De ondergeteekenden, ingezetenen en grondeigenaren der gemeente Winterswijk, hebben met genoegen vernomen, dat het Zijne Majesteit onzen geëerbiedigden Koning goedgunstig behaagde, de door de natie zoo zeer gewenschte herziening der grondwet aan U Edelmogenden op te dragen, vermeenen, dat het U Edelgemogenden, die toch de vertegenwoordigers van het volk zijt, niet ondienstig zoude zijn met de wenschen van het volk bekend te worden, waartoe wij door dezen met den meesten eerbied overgaan, door U Edelmogenden met de wenschen der ingezetenen onzer gemeente bekend te maken, welke kunnen strekken om den geest van vooruitgang, die onzen tijd zoo zeer kenmerkt, ook vruchten te doen dragen.
De ondergeteeknden vernoemen, dat de bedoelde veranderingen hoofdzakelijk in de volgende punten kunnen worden samengevat:
1e. Regtstreeksche verkiezingen;
2e Afschaffing der Eerste Kamer en van alle ambten en instellingen, welker nut niet het volk gebleken is+
3e Afschaffing van alle staatkundige en andere privilegiën;
4e Onschendbaarheid des konings en het regt van ontbinding der Kamer;
5e Een verantwoordelijk ministerie, hetwelk mede gebonden is verantwoording van ontvangsten en uitgaven aan de Staten-Generaal te doen;
6e Regeling van het inkomen der kroon door de wet en vermindering der soms meer dan dubbele bezoldiging, en geheele afschaffing van het geven van gratificatiën door de regering;
7e Regeling en vermindering der pensioenen waarvoor geen fonds bestaat;
8e Bevordering en bescherming der nijverheid en, zooverre daarmede bestaanbaar is, vrijheid van koophandel;
9e Emancipatie der slaven;
10e Vereenvoudiging van het belastingstelstel en daardoor vermindering van het personeel der ambtenaren bij het tegenwoordig belastingstelsel werkzaam.
11e Afschaffing der belastingen op het gemaal, geslagt en turf en van alle belastingen, onder welken naam ook, welke het volk drukken en in plaats daarvan belasting op weelde.
12e Herziening en vermindering der grondbelasting en personeele belasting, welke zeer ongelijkj en drukkend zijn ten platte lande.
Addressanten vermeenen, dat vooral de afschaffing der belastingen, welke het volk drukken en bevordering der nijverheid veel zoude bijdragen om het pauperisme tegen te gaan en den goeden zin der mindere klasse te bevestigen, welke hier ten platten lande door deze belastingen zeer gedrukt wordt, en waaraan ook hoofdzakelijk de landverhuizing naar Amerika moet worden toegeschreven, welke in deze gemeente in de laatste twee jaren voor één achtste der bevolking heeft plaats gehad; daar de mindere klasse niet in staat is deze belastingen te voldoen, dewijl de bronnen van bestaan niet geëvenredigd zijn aan zulke zware lasten.
Adressanten, voorstanders van orde en hervorming, verzoeken dat U Edel Mogenden deze hunne wenschen bij de aanstaande beraadslagingen over de herziening der grondwet moogt willen in aanmerking nemen, waardoor U Edel Mogenden de welvaart der bevolking zult bevorderen en eensgezindheid en orde in ons rijk zult bevestigen, welke laatste geheel afhangen van de aanstaande grondwets-herziening.
´Hetwelk doende, U Edel Mogend. Dw. Dienaren,
17 april 1848
(Was Get.) J. Tenkink
W.S. ten Bokkel Huinink, op Helderkamp
J.E. Egberts, verzoekt tevens vrijheid van onderwijs en afschaffing der heerlijke regten
G.J. Rosen, op Scholtenhuis
L.D.J. Hesselink, op Kossink
T. Hesselink, op Vriezen
R. Tenkink, op Tenkink
E. de Roos, op Honders; verzoekt tevens vrijheid van onderwijs
F. Hijink, op Hijink
G.J. Esselink, op Lammers
G. Tenkink, op Lintum
J.H. Boeijink, op Boeijink
B.T.J. Grimmelt, verzoekt teven vrijheid van onderwijs en afschaffing van heerlijke regten:
J.A. Scholten
J. Hesselink, op Freriks
E.T. Meerdink
G.J. Balink
J. H. Lindeman, verzoekende ook afschaffing van heerlijke regten.
W. Hesselink
J.W. Roerdink
M. Beukenhorst
H. Swijtink, verzoekt teven scheiding van kerk en staat.
J.W. Esselink, op Elink
J.D. Boeijink, op Sellink
B. Vriezen, op Deunk
J.W. Hijink
D. Beukenhorst.`
Bronnen:
1. Register-kerk Afgescheiden Gemeente Winterswijk
2. Historische Schets van de vestiging en geschiedenis van de Gemeente van Clymerhill van 1844-1901
3 J.H te Kulve – Familiegescheidenis van de te Kulves – 2007
⦁ J.A.A. Hartland – De geschiedenis van de Nederlandse Emigratie tot de 2e Wereldoorlog – Den Haag 1959.