Jacobskerk
De St.Jacobskerk behoort tot de allereerste en alleroudste kerken van het oude bisdom Munster, is gesticht en in de organisatie van het bisdom toegevoegd door de eerste bisschop van Munster, Liudger, bisschop van 804-809.
Unzen Jacob
Olden toorn van onze dörpken,
‘k Mag oew toch zoo geerne lien;
A’k van .wietens hierhen komme,
Kan’k oew altied ’t eerste zeen.
Veermaol honderd jaor noo roem al
Stao’j daor zoo in wèèr en wind,
Nee, wi’j könt oew vast neet missen,
Olden, griezen, trouwen vrind.
Zonder oew zo’k haost’ neet weten,
Hoo mien olde dörpken heet,
Zonder oew zol ’t vrömd mi’j wezzen,
Zonder oew ken ‘k Wenters neet.
B. Stegeman,1939
“Anno Domini MDV II in den naem uns Heren ende Maria sine lieve Moeder ende uns Hillighen Patroons Sinte Jacob is angelacht dye yrste steyn van desen Toern up ten derden dach in der maent Septembri”
1507- Tekst boven hoofdingang
Mei 1598 verklaarde Pastoor Rauwerts te Zutphen, dat hij zich aan de Reformatie onderwierp. De Katholieke periode eindigde hierbij van de Sint-Jacobskerk en werd Jacobskerk. Rauwerts werd de predikant.
Inleiding
De huidige kerk is een laat gotische, overwelfde pseudobasiliek met een eenbeukig koor en aan de westzijde een forse toren, die aan drie zijden door de kerk is ingebouwd. Bij nadere beschouwing blijkt uit de overgang van baksteen op natuursteen en van een laag dak op een hoog dak, dat het gebouw niet ineens gebouwd is, maar in een aantal fasen. Bij de opgravingen in de kerk tijdens de restauratie (in de jaren 1968-1975) zijn zelfs funderingen gevonden van een nog oudere kerk, in verschillen de gedaanten. Die restauratie bood de gelegenheid tot een bouwhistorisch onderzoek van de kerk. Het onderstaande is de neerslag van de resultaten daarvan,
De oudste kerk
De oudste kerk, waarvan herkenbare restanten onder de vloer van de bestaande kerk werden teruggevonden, bestond uit een driebeukig schip, waarvan de zijbeuken aan de oostzijde door absiden werden afgesloten, en een eenbeukig koor met een half-elliptische sluiting.
De vorm van de sluiting van het koor is in ons land uniek; andere voorbeelden daarvan zijn (nog) niet bekend. Zijbeuken met absidiale sluiting zijn ook al zeldzaam: zij zijn bij opgravingen teruggevonden in de kerken van Bocholt, Zelhem, Bemmel en Maasdriel. In de eerste drie gevallen betrof het – net als in Winterswijk – beide zijbeuken en in het laatste geval alleen een zuider zijbeuk. Al deze voorbeelden worden gewoonlijk als laat-romaans bestempeld (tweede helft 12de eeuw – begin 13de eeuw).
De fundering van de absis van de zuider zijbeuk maakt een geheel uit met de fundering van de zijbeuk zelf; bij de noorder zijbeuk wekken de funderingen de indruk, dat de absis een wat jongere toevoeging was.
Tussen de middenbeuk en de noorder zijbeuk zijn gedeelten gevonden van een doorgaande fundering, waarop de kolommen met scheibogen gestaan zullen hebben, Aan de zuidzijde is maar een klein fragment van zo’n fundering aan het licht gekomen. Niet nagegaan kon worden of de zijbeuken wellicht jongere toevoegingen waren aan een ouder eenbeukig schip. Tegen de buitenzijde van de zuider zijbeukmuur zijn enkele secundaire muurverzwaringen gevonden, waaruit kan blijken, dat de zijbeuk in vier traveeen was verdeeld.
In de middenbeuk zijn de funderingen van enkele muurverzwaringen voor een deel bloot gelegd – in de noordwesthoek en in het midden van de noord- en de zuidzijde – , waaruit misschien geconcludeerd mag worden dat deze middenbeuk overwelfd is geweest met twee kruisgewelven. Mogelijke restanten van deze gewelven zijn de twee laat-romaanse kapiteeltjes, die thans de gewelven dragen in de noordoost – resp.zuid-oosthoeken van de vijfde traveeen van de huidige zijbeuken, Onzeker is of de zijbeuken ook gewelfd waren; te denken valt aan tonggewelven, die versterking van de zuidmuur met steunberen noodzakelijk maakten.
Van de westelijke begrenzing van het schip is niets teruggeonden. Misschien heeft hier een toren gestaan, die voor de bouw van de huidige toren geheel het veld moest ruimen. Aan de oostzijde van het schip werd de noordelijke triomf – boogpenant teruggevonden met een verbrede voet aan de westzijde, waarop waarschijnlijk een altaar heeft gestaan. De fundering van de zuidelijke triomf-boogpenant bleek minder herkenbaar te zijn.
Of het koor ook overwelfd geweest is, is onzeker. Aan de buitenzijde van de sluiting zijn – vlak bij de fundering van de latere 3/8 koorsluiting – twee omhoekingen aan de fundering waargenomen, die erop lijken te wijzen, dat hier steunberen zijn geweest.
De funderingen bestaan uit grote en kleine zwerfkeien, uit Wintersijkse steen (een sterk leemhoudende zandsteen), een geel – witte kalksteen van verdere herkomst en uit oersteen. Vormen (m.n. de absiden en de mogelijke overwelving) en materialen (m.n. de afwezigheid van baksteen) wijzen erop, dat het een laatromaanse kerk is geweest, die vermoedelijk uit het einde van de 12de eeuw of het begin van de 13de eeuw dateerde.
De eerste vergroting
De eerste vergroting van de kerk bestond uit het vervangen van de koorsluiting door een wat grotere sluiting, die steunberen op de hoeken kreeg.
In hoeverre de noord- en de zuidmuur, van het oude koor vernieuwd werden is niet duidelijk. Tegen de noordmuur is een steunbeerfundering gevonden, die bij de vergroting lijkt te horen, hoewel dat niet vaststaat. Zijn zuidelijke tegenhanger kon niet ontgraven worden door de aanwezigheid van een grafzerk.
Aan de binnenzijde van de noordmuur is een uitmetseling aangetroffen, die minder diep is gefundeerd en onderaan koud tegen die muur is gemesteld maar hogerop in verband hiermee. Hij hoort dus blijkbaar bij de koorvergoting. Aan de zuidzijde blijkt uit een sprong in de fundering, dat daar ook een uitmetseling geweest moet zijn.
De fundering van de nieuwe koorsluiting is – net als de romaanse – van natuursteen; een restant van het opgaande werk van baksteen bleef echter bewaard. van het formaat ? x 13 X 6 1/2 -7 cm.
De koorvergroting dateert blijkens zijn sluiting uit de gotiek, vermoedelijk uit de 14de eeuw. Een vroegere datering lijkt gezien het baksteenformaat niet zo waarschijnlijk; een wat latere datering behoort wel tot de mogelijkheden.
De bouw van de oostpartij van de huidige kerk
Het zal kort na het midden van de 15de eeuw zijn geweest, dat men begon met een grootscheepse vernieuwing van de kerk, die ongeveer een eeuw zou duren en die de kerk in zijn huidige gedaante zou brengen, Zoals ook vaak bij andere kerken het geval was, begon men aan de oostzijde. het koor van de kerk werd gesloopt en vervangen door twee driebeukige schiptraveeen en een eenbeukig koor van een travee met een sluiting van zijden van een achthoek. het driebeukige gedeelte was breder dan het oude driebeukige schip, dat voorlopig nog gehandhaafd bleef. De westelijke zijbeuktravee aan de zuidzijde werd voorzien van een overhoekse steunbeer, waarvan de fundering is teruggevonden. Aan de noordzijde was vermoedelijk hetzelfde het geval. Op deze wijze was een plattegrond ontstaan, die enigszins aan een kruiskerk doet denken; van een dwarsschip was echter geen sprake. In de hoek tussen het koor en de noordelijke zijbeuk werd tegelijkertijd een sacristie gebouwd.
Boven de gewelven zijn duidelijke bouwnaden aanwezig tussen deze nieuwbouw en de later gebouwde westelijke schiptraveeen. Ook zijn er staande tanden zichtbaar bij het begin van het hoofdkoor; blijkbaar is er wel een zekere fasering geweest in het bouwen. De kap op de hoofdbeuk, die zich thans door zijn hoogte duidelijk onderscheidt van de lagere kap westelijk ervan, is in een fase gebouwd.
———————————————————————————
Plattegrond – ontwikkeling van de kerk.
In elke fase is de omtreklijn van het uiteindelijke gebouw ook aangegeven, Van de gewelven is met streepjeslijnen de projectie op de vloer getekend.
Met stippellijnen is de veronderstelde vroegere toren getekend, waarvan overigens niets met zekerheid is.
1. Omstreeks 1225
Romaanse kerk bestaande uit een vermoedelijk overwelfde hoofdbeuk, absidiaal gesloten zijbeuken, een half – elliptisch gesloten koor en misschien een toren.
2. Omstreeks 1400
Het romaanse koor vervangen door een gotisch koor met drie rechte slutingszijden. Steunberen toegevoegd aan de zuidelijke zijbeuk.
3. Omstreeks 1570
Koor en zijabsiden vervangen door een nog niet overwelfde nieuwbouw, bestaande uit twee driebeukige schiptraveeen, een driezijdig gesloten koor en een sacrastie.
4. Omstreeks 1490
Koor overwelfd (1474); het romaanse schip vervangen door een driebeukig gotisch schip van drie traveeen lengte met een voorlopige westmuur en nog niet overwelfd.
5. Omstreeks 1550
De kerk heeft zijn definitieve omvang bereikt door de toevoeging van de toren (begonnen in 1507), verlenging van de zijbeuken langs de toren en overwelvng van het schip
Tekeningen G.Berends
——————————————————
Hij is van eiken en telt acht spanten, die elk uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken bestaan (beide met rechte benen). In de sluiting bevinden zich twee halve spanten. De spanten zijn van west naar oost genummerd met gesneden rechts gebroken telmerken. Alleen ter plaatse van de traveescheidingen staan de spanten op trekbalken; de tussenspanten staan op sloffen, die – evenals de trekbalken – op de muurplaatsen rusten.
Boven de gewelven van de zijbeuken zijn nog duidelijk de sporen zichtbaar van de weggebroken westelijke eindmuren, die in verband gemetseld waren met de middelbreukmoren (boven de scheibogen) en met de buitenmuren. Het dak van de zijbeuken wordt gedragen door halve jukspanten, die ook afwisselend op trekbalken en op sloffen staan.
Tegen de middenbeukmuren staan muurstijlen, afgedekt door een plaat en wat lager verbonden door een regel, waarop respectievelijk de sporen en de haanbouten rusten.
De oorspronkelijke topgevels van de zijbeuken zowel als van de sacristie zijn kennelijk pas na het stellen van de kapcontructie opgemetseld; dit blijkt uit staande tanden, die steunbeer – achtige uitmetselingen van het koor scheiden van de rest van de topgevels. Deze staande tanden lopen niet verder naar beneden door, zodat er geen sprake is van verschillende bouwperioden.
Plattegrond van de kerk (horizontale doorsnede vlak boven de vloer)
Het opgaande muurwerk is van arceringen voorzien, waarbij de opeenvolgende bouwperioden zijn aangegeven door verschil in arcering. De bij de laatste restauratie opgegraven funderingen zijn niet van arceringen voorzien; zij zijn voor een deel in stippellijnen gecompleteerd.
Tekeningen: G. Berends, naar opmetingen van architectenbreau W.A. Heineman te Velp (Gld.) en eigen detailmetingen.
—————————————————-
De nieuwbouw kreeg twee toegangen aan de zuidzijde, die beide later gedicht zijn. De toegang in de westelijke travee van de zuidbeuk is binnen en buiten nog duidelijk zichtbaar. In de westelijke travee van het koor kwam een smallere deur, die tijdens de restauratie aan de binnenzijde zichtbaar werd en nu aan de buitenzijde nog vaag herkenbaar is. Deze toegang, die nog te zien is op de tekeningen van de kerk van Jan de Beijer uit 1743, werd later oostwaarts verplaatst, maar ook die is al lang weer gedicht.
De doorgang van het koor naar de sacristie is oorspronkelijk; hij wordt afgedekt door een zandstenen latei. Hierboven is ook een doorgang zichtbaar: 55 cm. breed, afgedekt door een natuurstenen latei en voorzien van dito blokken voor de duimen en de sluiting van de deur. Hoe die deur vanuit de kerk bereikbaar was, is niet bekend. Erg lang heeft hij niet gefunctioneerd, want de schildering van het Laatste oordeel gaat over de dichting van deze doorgang heen.
In de oostwand van de noordelijke zijbeuk zijn twee muurkastjes gevonden en een kleine lampnis daartussen. Onder het noordelijke kastje is een altaarfundering gevonden. Vermoedelijk heeft ook onder het andere kastje een altaar gestaan, waarvan de fundering indertijd weggebroken kan zijn bij de aanleg van een luchtkanaal voor de centrale cerwarming. Ook in de oostwand van de zuidelijke zijbeuk zijn restanten van een dergelijk muurkastje gevonden vlak naast de 19de -eeuwse toegangsdeur die zich daar tot de restauratie bevond. Wat zuidelijker werd tegen deze muur ook een altaarfundering ontdekt, waarboven echter geen muurkastje aanwezig was, maar een muurschildering. Wel is hier een lampnisje gevonden, dicht bij de zuidelijke hoek.
Bij het trekken van een sleuf door het koor is op enige afstand van de oostelijke sluitingszijde een fundering aangetroffen, waarop kennelijk oorspronkelijk het hoogaltaar heeft gestaan.
De oostpartij werd voltooid in 1474. Een geschilderd opschrift met dat jaartal werd bij de restauratie teruggevonden boven het venster in de oostelijke sluitingszijde van het koor. Het hoort bij de gewelfschilderingen, die spoedig na het metselen van de gewelven aangebracht zullen zijn (zodat men niet opnieuw hoefde te steigeren). Omdat er een korte periode zonder gewelven is geweest, kan de bouw van de oostpartij bezwaarlijk later zijn begonnen dan omstreeks 1460.
De bouw van het schip van de huidige kerk
Wanneer men met de bouw van het schip is begonnen is niet bekend, maar het moet al vrij spoedig na of zelfs nog voor de voltooiing van de oostpartij zijn geweest. Het romaanse schip werd afgebroken en de daarmee vrijkomende tufsteen werd gebruikt voor de buitenbekleding van de nieuwe muren en steunberen van de zijbeuken. De ingangstravee aan de noordzijde werd echter met Baumberger steen bekleed, welke steen ook werd gebruikt voor lijsten, vensterdagkanten en delen van de steunberen.
Het nieuwe schip werd even breed gemaakt als de oostpartij en dus breder dan het oude romaanse schip. Voorlopig werd het echter niet langer gemaakt dan zijn voorganger. Bij de opgravingen werden de bakstenen funderingen van de westelijke afsluitmuren van de zijbeuken teruggevonden, gemetseld op de funderingen van hun romaanse voorgangers. In het middenschip werd een dergelijke fundering niet gevonden, maar boven de schipgewelven zijn de aanhechtingen van de afsluitmuur nog wel te zien (evenals boven de zijbeukgewelven) . De nieuwbouw werd drie traveeen lang; samen met de reeds gebouwde traveeen van de oostpartij werd het schip dus vijf traveeen lang. In de muren van de zijbeuken zijn de naden tussen de natuurstenen bekleding en de baksteen van de later gebouwde westelijke traveeen duidelijk te zien. Toegangen werden gemaakt in de middelste van de drie nieuwe traveeen, zowel aan de noord- als aan de zuidzijde. Voor de restauratie waren beide gedicht; de noordelijke is thans weer in ere hersteld.
Adolph Mulder, de latere Rijksarchitect voor de Monumenten, zag bij die ingang in 1892 nog een jaartal: MccccLxF II, waarvan hij zich afvroeg of dat misschien 1482 moest beduiden. Dat zou in de bouwgeschiedenis inderdaad goed uitkomen. Het kan echter ook 1472 zijn; in dat geval was men al aan het schip van de kerk begonnen voor de oostpartij was overwelfd.
De kap van de middenbeuk telt zes kapsanten, waarvan de westelijke pal naast de gesloopte westmuur staat. De spanten zijn van eiken en bestaan elk uit twee dekbalkjukken (beide met kromme benen) op elkaar. Zij zijn van west naar oost genummerd met gesneden telmerken 1 t/m IIIIII; aan de zuidzijde is aan elk merk een X-teken toegevoegd, terwijl aan de noordzijde door elk merk een dwarsstreep getrokken is. Ook de sporen zijn van gesneden telmerken voorzien; de telling loopt eerst normaal van 1 t/m 9, waarna drie reeksen van 1 t/m 4 volgen. De merken van deze drie reeksen zijn voorzien van een dwarsstreep, waaraan bij de tweede reeks een schuine streep is toegevoegd en bij de derde reeks twee. Bij deze merkwaardige nummering zijn vermoedelijk Duitse invloeden in het spel. De kap heeft een veel geringere helling dan de kap van de oostpartij, zodat het hoogteverschil duidelijk opvalt. De kappen van de zijbeuken vertonen grote overeenkomst met de kappen van de zijbeuken van de oostpartij.
De overwelving is blijkbaar pas aangebracht in de volgende bouwcampagne, aangezien met name in de zijbeuken de bestaande gewelven niet aangesloten kunnen hebben op de westelijke afsluitmuren.
In de middelste van de drie schiptraveeen, tussen de zuidelijke kolommen en aansluitend in het middenschip, is vrij dicht onder de vloer en lemen vloer gevonden van 9 – 9 1/2 cm. dikte, op een bed van zand met kleine keitjes en een laag kalk. De vloer kan bezwaarlijk bij het romaanse schip hebben behoord, gezien de romaanse muurverzwaring, die er gedeeltelijk onder werd aangetroffen. Blijkbaar is het huidige schip dus aanvankelijk nog met leem bevloerd geweest. Ook tussen de middelste kolommen aan de noordzijde werd een restant van die vloer gevonden.
De bouw van de toren en zijn belendingen
Uit het opschrift boven de westingang van de toren blijkt, dat de bouw daarvan in 1507 begonnen is. De toren werd voorzien van een hoge doorgang aan de oostzijde en latere doorgangen aan de noord- en zuidzijde. Van meet af aan is het dus de bedoeling geweest, dat hij aan deze zijden ingebouwd zou worden; de westelijke verlengingen van de zijbeuken van het schip behoren dus tot dezelfde bouwfase. Boven de gewelven kan men zien, dat het traptorenetje in verband is gemetseld met de toren, terwijl aan de buitenzijde het traptorentje duidelijk een geheel uitmaakt met de zuidelijke zijbeuk. Ook op deze wijze blijkt dus de gelijktijdigheid.
De nieuwe zijbeuktraveeeen zijn van baksteen en onderscheiden zich daardoor duidelijk van de oudere. Aan de zuidzijde bevindt zich daarin een toegang met een geprofileerde natuurstenen omlijsting, die echter eerst naderhand aangebracht lijkt te zijn. Misschien is hij afkomstig uit het oudere deel van die zijbeuk. De dichting van die voormalige toegang is van een kleiner formaat baksteen dan de nieuwe zijbeuktraveeen.
De nieuwe zijbeuktraveeen hebben kapconstructies, die overeenkomen met die van de oudere traveeen. De kleine afstand van de toren tot het bestaande schipkap wordt overbrugd door twee spanten, waarvan een als strijkspant langs de toren staat. Elk spant bestaat uit twee op elkaar geplaatste dekbalkjukken, beide met rechte benen.
De toren is gebouwd van balksteen, turfsteen, Bentheimers zandsteen en Baumberger kalksteen; voor de balklagen, de klokkestoel en de spits is eikehout gebruikt.
De klokkenstoel is kennelijk nog oorspronkelijk, met uitzondering van verscheidene later toegevoegde schoren. Hij bestaat uit twee etages, die op twee kruislings op elkaar rustende balklagen (elk van vier balken) staan, waaronder nog eens een onderslagbalk in het midden. De klokken hangen in de bovenste etage, tussen vier noord-zuid staande kopbalkgebinten, voorzien van tussenstijlen en schoren.
De diverse onderdelen zijn genummerd met gesneden telmerken.
Ook de spits moet nog in zijn geheel uit de bouwtijd dateren, afgezien van een aantal onderdelen die in later tijd vernieuwd zijn. Dit blijkt uit de eenheid van houtsoort, constructie en telmerken. De vroeger wel geuite veronderstelling, dat het ingesnoerde bovenstuk van de spits van jongere datum zou zijn, is dus kennelijk onjuist.
Bovenin de torenromp rusten twee noord-zuid balken in de torenmuren, met vlak daaronder twee oost-west liggende balken. Alle vier balken worden ondersteund door korbeels en muurstijlen. Op deze dubbele balklaag en de muurplaten rust een 22 1/2 gedraaid balkenkruis, dat de basis is voor de achtzijdige houtconstructie van de spits. Deze houtconstructie bestaat uit een stapeling van halve dekbalkjukken ( om en om voorzien van andreas-kruisen) rondom een centrale koningsstijl, die tot in de top doorloopt. Er zijn drie etages in de jukken constructie; bij de onderste daarvan is de koningsstijl onderbroken. Hier is nl. twee elkaar kruisende hele jukken aanwezig, in de hoeken waarvan raveelbalken (zwaarden) zijn aangebracht, waartegen vier halve jukken zijn geplaatst. Op de onderste jukken-etage rusten twee draagbouten, waarop de insnoering van de spits begint. Op de middelste en de bovenste jukken-etages rust steeds een draagbout, waartegen de sporen en hoekkepers hun steun vinden. De hoekkepers zijn met een houten nagel verbonden aan de uitstekende einden van de jukbalken.
Ca, 2 1/2 m boven de bovenste jukken bevindt zich een krans van oorspronkelijk acht (thans zes) haanboutjes tussen de koningsstijl en de hoekkepers, waaronder vier van de hoekkepers afgeschoord zijn (of waren) op de koningsstijl. De telmerken die op de onderdelen van de spits voorkomen, zijn alle gesneden; alleen bovenin komen ook enkele gehakte telmerken voor, die bij de oorspronkelijke constructie lijken te horen. Gehakte telmerken kwamen in ons land in het tweede kwart van de 16de eeuw in gebruik; de voltooiing van de torenspits zou dus omstreeks het midden van die eeuw plaats gevonden kunnen hebben. Daarmee kwam een einde aan de bouwgeschiedenis van de kerk; wat er nadien gebeurde, waren wijzigingen en herstellingen.
Ir. G. Berends
De Jacobstoren
Uitgave: Het Museum
Redactie: Astrid Goorhuis- Wijmans, Wim Scholtz, Elsabeth Verhey, Ru Wever.