Rechts Gerrit Jan Willink Oprichter Tricotfabriek Links zijn ouders Hendrik Willink en Coenradina Jacoba van Heek
Gerrit Jan Willink
Geb:02-10-1864 Winterswijk Ovl:29-03-1933 Lyon Oprichter 1888 Tricot Partn: Geen
De teraardebestelling van wijlen den heer G. J. Willink.
Zeer groote belangstelling. Onder zeer groote belangstelling heeft hedenmiddag de teraardebestelling plaats gehad van wijlen den heer G. J. Willink, in leven oprichter en gedelegeerd commissaris der N. V. Tricotfabriek v.h. G. J.Willink. Reeds om half twee heerschte er op de Groenloscheweg, nabij het sterfhuis, een bijzondere drukte. Auto’s reden af en aan met personen, die den overledene den laatste eer wilden bewijzen en op de trottoirs stonden dichte rijen menschen. Politieagenten zorgden, dat de rijweg vrij bleef, en dat het verkeer omgeleid werd. Alles had een zeer regelmatig verloop. Ongeveer half drie stelde de lange begrafenisstoet zich in beweging. Achter de lijkkoets, waarbij de dragers en de oudste arbeiders der fabriek eenige kransen en bloemstukken meedroegen, volgde een 14-tal volgrijtuigen, waarin gezeten familieleden, w.o. de Rijksminister van Arbeid, de heer Seldte uit Berlijn, naaste kennissen van den overledene en van de onderneming. Daarachter volgde het mannelijk personeel en verdere belangstellenden. De stoet ging door de Groenloscheweg, Prins Hendrikstraat en vervolgens langs de Tricotfabriek, wier stichter hij was en welke fabriek hij tot grooten bloei heeft gebracht. De vlag hing hier halfstok. Voor de fabriek stond het vrouwelijk personèel geëscorteerd, die hun geachten oud-patroon een laatsten groet brachten, waarbij namens het personeel eenige kransen inden stoet werden meegegeven. Bij de oude Algemeene Begraafplaats was eveneens sprake van een groote drukte, evenals langs de straten, welke de stoet volgde. Overal stonden groepjes menschen die eerbiedig het hoofd ontblootten bij het passeeren van de lijkkoets, die het stoffelijk overschot vervoerde. Bij de begraaf- plaats waren eveneens speciale politie-maatregelen getroffen. Tientallen auto’s waren er geparkeerd. Velen wachtten bij het kerkhof de aankomst van den stoet af.
Onder de wachtenden merkten we op talrijke industrieelen, zoowel uit Twente als elders. Toen men zich om de geopende groeve had geschaard, waren velen hun aandoening niet meester. Nadat de kist in de groeve was neergelaten en met een groot aantal kransen en bloemstukken was bedekt, trad Ds. De Maar naar voren, die de bijbeltekst sprak: „Rust zacht in de schemering der graven”. Vervolgens noemde spr. het een voorrecht namens allen enkele woorden aan de nagedachtenis van den ontslapene te wijden. Als ik hier aan uw groeve het woord neem, voldoe ik niet geheel aan uw geuiten wensch, dat aan uw graf zoo mogelijk niet gesproken zou worden, doch voor de aanwezigen zou het een gevoel van onbevrediging zijn, als allen hier stil vandaan zouden gaan. Spr. schetste de vele goede eigenschappen van den overledene, die Winterswijk, de bevolking en de natuur lief had. In ruimen kring zal het heengaan van deze beminnelijken en hulpvaardigen mensch als een groot gemis worden gevoeld. Wij dragen uw onsterfelijke ziel over in de hoede van den Eeuwigen Vader. De heer Martin bracht namens de familie dank voor de bewijzen van deelneming. Het mooie voorjaarsweer werkte mee om deze plechtigheid tot een schoone herinnering te maken in het leven van familie, kennissen en personeel. Ook al blijft de weemoed.
Aantekening
De heer Seldte (1882-1947) uit Berlijn zat in het kabinet van Hitler 1933-1945. De eenarmige Seldte (verloren in WO1) verscheen op de begrafenis met een aantal lijfwachten die de vuilnisbakken controleerden op bommen. Hij was in 1907 getrouwd met de dochter van Gerrit-Jan’s zus Christina Margaretha Coenradina Willink. Genaamd: Hildegard Martin (drie kinderen) Gerrit-Jan kon hem niet waarderen. In 1935 verzoekt Seldte om van zijn officiële verantwoordelijkheden te worden verlost, maar Hitler weigert. Hij blijft rijksminister van Arbeid tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en lid van de Pruisische regering onder minister-president Hermann Göring, eveneens als minister van Arbeid. Hij overlijd in 1947 gevangenschap in een Amerikaans ziekenhuis in Fürth, voordat hij wordt aangeklaagd op het Nuremberg proces
Legaten
De heer G. J. Willink heeft de volgende legaten besproken alle vrij van rechten en kosten: Aan het personeel der N. V. Tricotfabriek G. J. Willink de somma van drie honderd duizend gulden ƒ 300.000. van welk bedrag de rente moet worden aangewend ten behoeve van nuttige instellingen ten bate van het personeel.
Aan het Algemeen Ziekenhuis te Winterswijk, de somma van vijftigduizend gulden ƒ 50.000.—.
Aan de Doopsgezinde Gemeente te Winterswijk, de somma van vijf en twintig duizend gulden, ƒ 25.000.—.
Aan de Vereeniging voor Natuurmonumenten in Nederland de somma vijfduizend gulden ƒ 5.000.—,
Aan de Vereeniging voor Vogelbescherming in Nederland de somma van vier duizend gulden ƒ 4.000,—.
Aan de Ambachtsschool te Winterswijk, de somma van vier duizend vijfhonderd gulden ƒ 4.500.—.
Aan het Algemeen Nederlandsch Verbond de somma van twee duizend gulden ƒ 2.000.—.
Aan de Nederlandsch-Zuid-Africaansche Vereeniging te Amsterdam, de somma van tien duizend gulden ƒ10.000.—.
Aan de gemeente Winterswijk de beide weiden aan den Singelweg te Winterswijk voor het huis van den heer Willink ter weerszijden van de beek onder voorwaarde dat de Gemeente zich verbindt hiervan een plantsoen met wandelpaden te maken en niet te bebouwen.
Aantekeningen:
Daarnaast ging een groot deel van de erfenis naar zijn zusters Ter Kuile-Willink en Martin-Willink. Ook naar een relatie die hij zou hebben sinds eind jaren ’20 met een dame uit Nederlands-Indie. Zij erfde een aanzienlijk bedrag.
1888: Oprichting door Gerrit Jan Willink 1901: Frits Overweg in dienst 1906: H.H.Martin in dienst 1921: N.V.: J.F.Overweg en H.H.Martin, Directeuren en aandeelhouders (ook Gerrit-Jan)
Gerardus Cornelis Dericks Geb: 25-08-1849 te Paramaribo Ovl .01-04-1880 Begraven te Meddo: 05-04-1880 Herbegraven Winterswijk: 19/20-08-1886
Ook die nacht van Mevr.Fincke te Meddo en C.S.P.Dericks van de alg. begraafplaats aan de singelweg. C.S.P.Dericks is de vader van Priester Gerardus Dericks en Mevr.Fincke, de schoonmoeder van notaris J.B.Dericks.
Er wordt gesproken over 6 en een pater (boek St.Jacobusparochie, blz.146) , maar ook over 14. Veel hierover is nog onduidelijk
Daarna zijn hun stoffelijke resten bijgezet op het Katholieke kerkhof Tuunterstraat
Begraven mogelijk: Zr.M.Willibrord (ovl.24-04-1951) ziekenhuis Elisabeth (Elfrieda Anna Becher) – 33 jr. Geb:23-10-1917 Heerlen
Akte 131 [geen inwoner] AD 27-04-1951 OD 24-04-1951 18:15 uur Aangever: Josephus Antonius van Swaaij, 40 jaren, tuinman, wonende te Winterswijk O Elfrieda Anna Becher, 33 jaren, kloosterzuster, ongehuwd geboren te Heerlen, wonende te Heijthuijzen [23-10-1917] Adres: Vredenseweg 79 [ZKH] DV Wilhelm Becher en Anna Zülch, beiden zonder beroep en wonende te Heerlen
Begraven mogelijk:
Akte 72 AD 25-03-1952 OD 23-03-1952 10:50 uur Aangever: Albertus Johannes Herminus van Lith, 33 jaren, koster, wonende te Winterswijk O Maria Afra Catharina Middelhoff, 78 jaren, ongehuwd geboren te Purmerend, wonende te Winterswijk [06-05-1873] Adres: Vredenseweg 79 [ZKH] [Vredenseweg 81] DV Franciscus Johannes Bernardus Middelhoff en Catharina Nicolai Maria Schermer, beiden overleden
In 1811 rapporteerde de Maire aan de Sous-Prefect van het arrondissement Zutfen over “het schandelijk gebruik hier onheugelijk vigeerende bij de begrafenisse der gestorvenen.
‘Het was hier’ – schrijft hij – “sinds lange jaren de gewoonte, zoodra er iemand was gestorven, dat alles uit de buurt wordt opgeroepen tot getuigen van den doode; dan begint het zoo min voegende bij een sterfgeval, men beschimpt elkander en zelden, dat niet iemand beschonken huiswaarts keert. Het overluiden van den afgestorvene bestelt een tweede samenkomst, waarop niet minder wordt gedronken en die in eene drinkpartij ontaardt. Daarna volgt het nog meest buitensporige gebruik: het geven van het zoogenaamde groevenmaal, waartoe genoodigd worden al nadat de overledene was bemiddeld een gansche boerschap, niet zeer zelden meerdere te zamen, of ook wel eens, wanneer een rijke sterft, het gansche kerspel Winterswijk; gebeurde ’t stukken, dat soms twintig, ja meer als dertig tonnen bier behalve zoovele sterken drank alsdan gedronken wierden en dan geen wonder, gelijk de ondervinding heeft bewezen, dat reeds menige familiën door slecht geplaatsten ijver opgespoort, daardoor zich in schulden gestoken en haren ondergang bespoedigd hebben. Men zou het jaarlijks kunnen toonen, dat de kosten van een groevenmaal somtijds loopen boven 400 gulden.
Eerste begrafenis Frederika Johanna Meerdink (ovl.13-11-1908) Begraven maandag 16 november 1908
A-Klasse was de eerste begravene: Henriette van Riemsdijk—Bloys van Treslong, 5 Dec. 1908.
Kerkhoflaan
Op ‘t karkhof in mien dörpken
Op ‘t karkhof in mien dörpken, Daor kom ik altied waer, ‘k Vergaete hael de waereld, En denke allene an aer
Bi’j’t karkhof in mien dörpken, Daor löp’t veur miej ens af, En ‘k röste nargens lever Dan bi’j mien Moders graf.
Op ‘t karkhof in mien dörpken, Daor lig in’t kolde graf Zee, dee mej’t haerlijk laeven En niks dan leefde gaf.
Op ‘t karkhof in mien dörpken, Daor slöp ze jaoren al, Mien leve, beste Moder, Dee’k nooit vergaeten zal.
Henk Priester, 1865-1939 Uit: ‘t Wenters, de taal van uns harte, 2001
Sinds 16 november 1908 Eerste graf afd.D. Fa.Ga Meerdink huize “De Dreejer”, Kotten Op Afd.A. Comelia Henriette van Riemsdijk—Blois van Treslong, 5 Dec. 1908.
De nieuwe begraafplaats, die door een firma Groenewegen uit De Bilt was aangelegd, werd zonder enig vertoon opengesteld. Direkt al de eerste dag had er een ter aardebestelling plaats, nl. die van de 21-jarige Frederika Johanna Meerdink uit Kotten, die op 13 november 1908 was overleden. Het oudste gedeelte van het kerkhof ligt tegenover de hoofdingang bij de oude bomen. In 1925 werd ’n uitbreiding van de begraafplaats aanbesteed. Deze werd in het begin van de jaren dertig uitgevoerd. Voor het ophogen werd zand van de Hoge Wieber gebruikt. De heer Beijers, die tót 1965 chef van de begraafplaats was, kan zich nog herinneringen, dat dit ruwe zand er lag en hij heeft zelf geholpèn met de aanleg van het nieuwe gedeelte. Hij heeft ook de vreselijk moeilijke tijd in de oorlog meegemaakt. Dag en nacht moest hij toen paraat staan om overal de slachtoffers van vliegtuigongelukken, bombardementen e.d. op te halen. De heer Beijers heeft de vaak deerlijk verminkte lijken allemaal zelf moeten ophalen en dat was een moeilijk karwei, waar hij het liefit maar niet meer aan terugdenkt. Er stonden altijd zo’n veertig doodskisten in het lijkenhuisje klaar om in geval van nood direkt te kunnen gebruiken. Het dodenhuisje werd in die dagen nog wel als zodanig benut, maar na de oorlog niet meer. In zijn tijd kwam ook de militaire begraafplaats voor de Duitsers en geallieerden tot stand. Later zijn de Duitse militairen naar een andere, grote ere-begraafplaats overgebracht. Direkt na de oorlog is de heer A.J Renskers van gemeentebedrijven nog heel Winterswijk en de buurtschappen afgefietst om op te tekenen, waar in de laatste dagen van de oorlog militairen waren begraven. Deze waren toen op de plek begraven, waar ze gesneuveld waren, bv. achter in het Woold, in Miste, Brinkheurne en Ratum. In 1951 werd een jonge Duitse militair, Gerhard Klopper ut Augsburg, de op 30 maart 1945 op een landmijn was gestapt en omkwam, opgegraven bij de Toebesbrug in Kotten. Hij werd overgebracht naar een ere-begraafplaats elders in het land.
H.Lijftogt: Zie ook Oude Begraafplaats Singelweg
Herman Beijers – Doodgraver – 33 jaar -1932-1965 Geb:13-02-1900 Winterswijk Ovl: 22-02-1983 Winterswijk Echtg: 19-02-1921 Winterswijk Johanna Hermina Tragter Geb: 01-07-1901 Winterswijk Ovl: 05-08-1965 Winterswijk
Na eigen zeggen tussen de 4000-5000 graven gedolven. Samengewerkt met J.Stemerdink (ovl.plm.1960) Voorheen doodgraver Lijftogt, nadien G.van Doorn
Herman Beijers herinnerd zich (1965) het lugubere werk van de zgn. opruimingsploegen, 10 a 12 vrijwilligers die met hem dag en nacht gereed moesten staan om stoffelijke resten te bergen van slachtoffers van bombardementen, verongelukte geallieerde vliegers e.d.; hij herinnert zich de levensgevaarlijke begrafenissen op het eind van de oorlog, die tenslotte alleen in de vroege ochtend of de late avond konden worden verricht; hoe eens een begrafenisstoet bij het zien van duikende vliegtuigen links en rechts over het ‘kerkhof uiteenstoof; hoe op het allerlaatst lijken werden begraven in omhulsels van latten en karton en toen ook dat er niet meer was in linnen zakken. Een heel apart hoofdstuk in dat oorlogsboek is de 10e januari 1945. Op de avond van die dag om precies te zijn: zeven minuten voor elf! sloeg een uit de koers geraakte V-l met een enorme knal in vlak voor de ingang van het kerkhof èn voor de woning van Beijers. Die herbergde op dat moment liefst 17 personen (familieleden en kennissen uit de omgeving van het station -waar het zo gevaarlijkwas…), van wie vele kinderen. Geen raam, geen deur, geen kozijn zat er nog op z’n plaats en het dak kon bij wijze van spreken elk moment naar beneden komen. Het kwam gelukkig niet en zo is het wonder te verklaren, dat er niemand ook maar een schrammetje had opgelopen. Maar ik weet nog heel best, dat ik in adamskostuum inde sneeuw heb rondgelopen, herinnert Beijers zich.
Boven de ingang van het huisje staat in Hebreeuwse letters psalm 23, vers 4: “Al wandel ik ook in het dal van diepe schaduw, ik vrees niet, want Gij zijt bij mij, uw staf en stok zijn mijn stut”.
Oude Joodse begraafplaats: Spoorstraat (in 1647 al sprake van) Nieuwe Joodse begraafplaats: in gebruik sinds 1883
Het alleroudste Joodse kerkhof moet gezocht worden aan de Kottenseweg, in de nabijheid van het z.g. Eelinkboschje, ook genoemd Kalverbosch (= Kalvari= lijkenbosch) Ook in de buurt van de Venemansmolen zou nog een private Joodse begraafplaats zijn geweest, als gevolg van oneenigheid binnen de gemeenschap.
In 1647 is er al sprake van een begraafplaats aan de Spoorstraat (Koostegge), Er zijn negen stenen. Twee liggende stenen van Portugeese Joden, genaamd Ricardo, waarvan 1 griffier moet zijn geweest aan ’t Kantongerecht te Groenlo. 01 Januari 1884 gesloten. Genaamd ‘Den Bulten of Freuleplaatsje” Mr.Tels uit Rotterdam stond de Joodse gemeenschap hierin bij en werd er bepaald: ‘Niet tegenstaande deszelfs oude Israël, begraafplaats voornoemd te eeuwigen dage een onherroepelijk en onbetwistbaar eigendom der Israël. gemeente te Winterswijk blijft’ In ruil kreeg men een begraafplaats aan de grintweg naar Bredevoort. Oudste grafzerk 1817 Omheinde muur 1912
De oude afspraak tussen een zekere Cohen en de prins van Oranje (en die in de wet is vastgelegd) is er de oorzaak van dat de begraafplaats kan blijven bestaan De prins kreeg van Cohen namelijk een miljoen gulden steun in zijn oorlog tegen de Spanjaarden, waardoor deze kon winnen. Cohen hoefde het geld niet terug te hebben wanneer grondwettelijk word vastgesteld, dal de joodse begraafplaatsen te allen tijde mochten blijven bestaan. Daardoor is er ook nog steeds de begraafplaats aan de Spoorstraat, waar ook een aantal Portugese joden moeten zijn begraven (de graf-inscripties zijn niet meer te ontcijferen). Overigens was er nog vroeger een begraafplaats bij de Huininkmaat aan de Kottenseweg en had een groep joden, onder wie de familie Poppers, een eigen begraafplaats bij de Bocholtsestraat. De heer Van Gelder kan zich dit laatste nog herinneren. De joodse gemeenschap is tijdens de oorlogsjaren ten gevolge van de ontzettende vervolging door de Duitsers vrijwel uitgemoord. Slechts enkelen hebben de concentratiekampen overleefd of zijn tijdens hun onderduikperiode niet gegrepen. Nieuwe Wint.Courant,1977
Dit gedeelte zou gelegen hebben waar nu de Monuta uitvaartverzorging is aan de Vredensestraat. De menselijke resten zouden herbegraven zijn in 1 groot graf op de nieuwe Katholieke begraafplaats.
Tuunterstraat
R.K.Begraafplaats
DONDERDAG , 18 JUNI 1885, Maasbode Naar men verneemt, heeft het R.K.Kerkbestuur te Winterswijk van het dag.bestuur dier gemeente vergunning gekregen voor den aanleg van een eigen begraafplaats op den Hoogen Ooldenhuis.
Olde Goorden 1886
Op de pilaren staat: Links Hodie mihi Rechts: cras tibi ‘Heden ik, morgen gij’
Gerardus Cornelis Dericks was eerst begraven te Meddo. In de nacht van 19 op 20 augustus 1886 werd hij opgegraven en overgebracht naar het nieuwe Kath.kerkhof te Winterswijk. Ook die nacht van Mevr.Fincke te Meddo en C.S.P.Dericks van de alg. begraafplaats aan de singelweg.
Gerardus Cornelis Dericks, die te Paramaribo op 25 augustus 1849 werd geboren en daags daarop in de oude kathedraal werd gedoopt. Hij ging naar Nederland, werd seculier priester. Te Utrecht ontving hij op 15 augustus 1873 de H. Priesterwijding. Bij zijn eerste plechtige H-Mis te Winterswijk hield zijn pastoor, Mgr. Meurkens, de oud-Provicaris van Paramaribo, de feestpredicatie. Slechts 7 jaren werkte hij met grote ijver en stierf reeds op 1 april 1880
Bijzondere graven
Hier liggen de stoffelijke resten van zes zusters en een pater. Mogelijk meerdere (14) Voorheen begraven bij St.Elisabeth ziekenhuis.
Gedeputeerde Staten van Gelderland, 1827: M.i.v. 1 januari 1829 zijn kerkhoven en begraafplaatsen binnen de bebouwde kom verboden, dus ook niet meer in de kerken zelf. In Winterswijk werd men tot dan rondom de Jacobskerk en voorheen in de kerk begraven.
Nieuwe begraafplaatsen dienden plm.25 mtr. buiten de bebouwde kom te liggen.
De Grafstenen in de Jacobskerk
In de Franse tijd met de leus “Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, moest van hoog bevel, alles wat van adellijke bevoorrechting, overwicht en glans getuigde voor goed verdwijnen. De stenen moesten verwijderd worden of…..omgedraaid. Aldus geschiede. De families zorgden zelf voor verwijdering of het omkeren.
1ste Steen: Jacob van Munster (Obiit: 05-04-1667) 2de Steen: Engelbert van Munster (Obiit: 30-07-1676) 3de Steen: George van Asbeck 4de Steen: Hartlieb van Neheim (Obiit: 21-12-1637) 5de Steen: Adriaan van Eerde (Obiit: 08-01-1683) 6de Steen: Johan Clautier (Obiit: 02-09-1683) 7de Steen: Frederik Joan van Eerde (Obiit: 23-07-1712) 8ste Steen: Helena Catharina Clautier (Obiit: 04-11-1713)
Het Kerkhof
B.Stegeman, 1927
Toen door het jarenlange begraven in de kerk daar bijkans geen plekje meer over was, moest natuurlijk de grond rondom de kerk ook als doodenakker in gebruik genomen worden. Gedeeltelijk door een muur of hekwerk van de publieke straat gescheiden lag ons kerkhof daar als een werkelijke hof te midden van de ouderwetsche houten gevels, die in wijden boog op hem uitzagen. Een plaatsje voorwaar, wel getuigend van hoogen zinnebeeldigen ernst; rondom het eeuwenoude kerkje, op het door de vaderen gewijde plekje gronds, dat de levenden des Zondags betraden om op te gaan naar het bedehuis, waarboven de grijze toren zoo ernstig omhoog wees naar het eeuwige blauw; “Hier beneden is het niet”. Maar met die verheven gedachte had dan ook de materieele zorg voor onzen godsakker wel in overeenstemming behooren te zijn, – en dit liet helaas nog al te wenschen over. Vooral tegen het einde der achttiende eeuw moet de toestand, waarin hij verkeerde, allerbedroevendst zijn geweest. Een uit die dagen (1798) dateerend bericht, schetst ons den Winterswijkschen doodenakker als een ” ware ruine”. Toezicht of regelmaat bij ’t begraven schijnt er niet geweest te zijn, daar dit – bij gemis van een vasten doodgraver – veeltijds zoo slordig geschiedde, dat de honden gemakkelijk de bovenliggende aarde konden loswoelen, om de ondiep liggende kisten geheel bloot te leggen. ’t Aantal kuilen en oneffenheden was dan ook legio en hier en daar kwam zelfs door ’t plotseling inzinken der onsoliede kisten de half vergane inhoud aan de oppervlakte, zoodat de niets ontziende jeugd van die dagen zich daar op recht aanschouwelijke wijze in de anatomie van den mensch onderrichten kon, en ……. dat ook werkelijk deed. De brave jongens van dien tijd (men klaagt wel eens over de verwildering onzer hedendaagsche jeugd, doch vergeet geheel en al, hoe ’t wel met het jonge volkje van vroegere eeuwen gesteld was) – ze zagen er zelfs niet tegen op de doodsbeenderen van het kerkhof te halen, om er elkander mee om de ooren te werpen, of wel, om ze als griezelige curiositeiten aan Jan en alleman ten toon te stellen. Wel teeekend voor den toestand was, dat zelfs een “Bot-op-lezer” aangesteld was, wiens vaste taak het was de losgewoelde beenderen bijtijds te verzamelen en in het z.g. “BOTHUUSKEN” te werpen. Dat bothuusken stond vlak tegen den kerkmuur, waar thans het gemeentelijk aanplakbord geplaatst is en lag vol met grijnzende doodshoofden en dergelijke lugubere zaken, die van de straat af duidelijk zichtbaar waren. het “memento mori”, dat ze U toeriepen,was wel in staat U tevens de bange vrees op het lijf te jagen, dat eenmaal wellicht ook Uw gebeente, daar bij dien somberen chaos verzameld zou worden, maar de Winterswijkers van die dagen wisten niet beter of het hoorde zoo. Geen groeve kon er gedolven worden, of er kwam een gansche verzameling van half vergane, maar deels ook nog uiterst gave skeletdeelen te voorschijn, die dan bleven liggen tot de Bot-op-lezer ze achterloos over het hek van het knekelhuis geworpen had, of wel, tot de lieve jeugd, die er veeltijds nog het eerst bij was, ze reeds als welkom speeltuig weggekaapt en in beslag genomen had. En wee, zoo dit laatste het geval was. “Weerzinwekkend was het dan soms te zien” – zooals een ooggetuige Mr.W.A.Roelvink) ons nog te vertellen wist – ” hoe sommige knapen er blijkbaar vermaak in konden scheppen de doodshoofden stuk te slaan of de langste doodsbeenderen (bovenarm of dijbeen) uit te zoeken om ze met een touw om het middel te binden, ze als een sabel aan de zij te doen bungelen en er tenslotte elkander mee te lijf te gaan.
Het Karkhof
Op de tekening lijkt het wel een allerdroevigst kerkhof, oftewel ‘het ziet er niet uit’ Maar was dit dan ook echt zo? Ambt Bredevoort, waaronder wij vielen vond dat in ieder geval wel.
In 1729 wilden zij, dat de gilden (buurtschappen) van Winterswijk hun kerkhof eens beter gingen bijhouden. Iedere buurtschap had namelijk zijn eigen stukje kerkhof en was zelf verantwoordelijk voor haar onderhoud, maar daar kwam in de praktijk niets van terecht. Er was ook geen vaste doodgraver en een ieder bracht zelf maar zijn dierbare naar zijn gedeelte op het kerkhof rondom de Jacob. Was bijv. de knecht van Hendrik uit Kotten overleden (velen hadden in die tijd nog geen namen), dan werd er een kuil gegraven, waar dan de kist in neergelaten werd en als hij mazzel had, kwam er ook nog even een houten kruisje op met de naam: ‘Knecht van Hendrik’.
Een ieder deed maar wat. Het ambt Bredevoort stelde voor het kerkhof met een muur(tje) te omheinen, maar iedere buurtschap had weer zijn eigen zienswijze, met gevolg geen samenwerking, eerder nog tegenwerking. Samengevat; Er kwam geen donder van terecht en het bleef een trieste bende.
In 1739 is er dan eindelijk wel een muurtje, als je het een muurtje mag noemen met kettingen, maar de klachten blijven. Want in 1765 is het nog steeds ontoonbaar. In 1771 doet ambt Bredevoort een nieuwe poging: Voorgesteld wordt gezamenlijk onderhoud voor gezamenlijke kosten’. Miste, Corle, Meddo, Henxel en Dorpbuurt zijn voor, MITS eerst Kotten en de Brinkheurne maar eerst eens wat aan hun kerkhofje doen. ‘Het ziet er niet uit’. Ratum is tegen, omdat zij vinden dat ze als enige altijd wel hun gedeelte hebben onderhouden. Kotten en de Brinkheurne zelf willen niet in de reparatiekosten bijdragen. Het werd dus weer helemaal niets en het bleef een puinhoop.
Maar intussen vermaakt de Jeugd van die tijd zich er opperbest. Ook al omdat er geen vaste doodgraver was en toezicht ook helemaal ontbrak. Honden woelden de bovenliggende aarde los, waardoor griezelige curiositeiten naar boven komen. De Winterswijkse jeugd kon zich hierdoor verdiepen in de anatomie van de mens. Er was wel Bot-op-lezer aangesteld, die zorg moest dragen dat hij de losgewoelde beenderen eerder in het bezit had dan de jeugd en deze beenderen dan in het ‘Bothuusken’ moest werpen, welke tegen de kerk geplaatst stond.
Echter de jeugd was hem vaak voor, zodat zij de grijzende doodshoofden konden tonen langs de vensters van de woningen en de beenderen, gebruikten als sabel, welke dan achter een touw om het middel gestoken werd. Het ambt Bredevoort deed nog wel een laatste poging in 1795 orde te scheppen door een vaste doodgraver aan te stellen, maar de dan begonnen Franse revolutie in deze regio maakte geen einde aan de bizarre toestanden op en rondom het kerkhof.
Na de Franse revolutie, die eindigde in 1814 probeert de eerste Burgemeester van Winterswijk, Willink in 1816 orde op zaken te stellen op het kerkhof. Hij wil in 1816: 35 eiken palen, 200 voeten ijzeren kettingen, een bestrater die stenen kan leggen tussen de zeven (buurtschappen) verscheidene percelen op het kerkhof.
Of het er allemaal nog van gekomen is? In 1827 wordt bekend dat begraven in kerken en begraven binnen de bebouwde kom verboden gaat worden met ingang van 1 januari 1829, waardoor de gemeente Winterswijk besluit tot aankoop van grond, genaamd Poelhuiskamp aan de Singelweg, gelegen buiten de bebouwde kom.
Hans Tenbergen, 2022
GARRIT IS DOOD, ARME HENDRIKA
Heel vrogger………………………..Winterswiekse folklore
As d’r eene dood ging op de boerderie’je, dan meld ie dat bie de naobers. Dee waarschuwt, ok al is ‘t midd’n in de nacht de and’re noabers en dee gaot dan naor het starfhoes. De naoste noaber met twee, de andere naobers eene. Dee neumt ze dan ‘NOODNAOBERS’ Dee komt dan binn’n met ‘n vroom’n oetdrukking: “Zo, is ‘t dan zo wiet?’ of met “Hef de Here ziene wil e’daone?”
Garrit is dood, arme Hendrika
Gebruuk’lijk is dat d’r foezel op taofel kump veur ut eerste leed. Dan begint het “VERHENNEKLEEN” (afleggen en aankleden van de dode) Vaake eene van de familie, maor ok naobers helpt met. Het doodslaken is altied van eigen linnen met zwart gaorn. Dee altied anwezig is, want ie wet maor nooit. De dode wordt in het doodslaak’n e’wikkeld en met het zwart gaorn vast e’maakt. An de naold moi’je oew neet prikk’n, want dan kun’je een ongenees’lijke wonde an ower holl’n . Ok mag ie um neet weer gebruuk’n veur kleding maak’n, want veur da’je het wet bun ie zelf an de beurte. Dus vot e’met. Umbuug’n en in’t vuur. Of met daon an’t doodslaak’n.
De veute van Garrit mot vrie bliev’n, zodat hee met de opstanding neet ower zien eigen laak’n struukelt. Het hoofd wordt vaake bedekt met een dook of slaopmutse. As ‘t verhennekleen klaor is gaot de gediene van de beddestee dichte met ‘n speld. Dan kump d’r foezel op taofel en veur andr’n koffie. Gelieke wordt dan besprokkene wee de familie geet anzegg’n en wee het ‘GROOVENBODDEN’ (uitnodigen voor begrafenis) veur zien rekkening nemt.
Daor nao gaot de naobers op hoes an, maor bunt de volgende morn d’r weer. De luuke gaot dichte van de boerderie’je, de klokk’n worden stil e’zet, de speegels af e’dekt veur de boze geest’n en blinkende veurwarpe af édekt of op e’ruumd. Ok zand streu’n op de keuk’nvloer wordt stil e’zet. De vrouwleu van de naobers hebt koppen, schotels, bestek etc. met e’nommene veur de kommende daage. Dee gaot ok de boodskapp’n daon zoas kruidenierswaren en natuur’lijk foezel. Ok de rouwkleding wordt nao e’kekkene en in orde e’maakt.
Ok ut wark in en umme de boerderie’je nemt de naobers de kommende daage ower. De twee naoste naobers gaot naor het gemeentehoes umme ‘Garrit’ ‘oet de beuke te laoten daon. Weer ander’n gaot naor de karke veur het laoten ‘owerluud’n’ van de klokken. Ie kunt kiezen oet een, twee, dree of alle vier de klokke tegelieke, maor dat kost oew dan een heup geld. Veur een klein’n boer blif ‘t al gauw bie ééne klok. Ok bie Garrit As ze terugge bunt van de karke dan kriegt ze een extra traktatie (“LUIBIER”)
De naoste naober mek een lieste met “GROOVENNEUGERS” Dee “GROOVENBODDERS” gaot dan op stap met ‘n stokke. Was de stokke kaal, dan wis ie genog. (want zat d’r een lint an met bloom’n dan ha’je broedlachte) Dee groovenbodder was n gevreesde verschijning en vaake ving ie um buut’n al op, umme zo het onheil oet huus te holl’n. En ha’je ‘m neet e’zeen, dat klopte hee wal met zien stok op de deure, zodat ie naor boet’n kwam. Daornao mag hee dan met naor binnen veur een hartversterkertje………………foezel.
De naober vrouwleu hebt de dag brood e’bakkene, koffie klaor e’zet (en natuur’lik foezel) en veule tabak, want dat heurde d’r ok bie. Alles veur ‘t “GROEVENMAAL” De timmerman hef zich de planke dee bie Garrit (ligt ok altied klaor) op zolder hing’n op e’haald veur de kiste en ‘s avonds kan Garrit d’r dan al ok in. Planke van een beum wee Garrit d’r zelf d’r veur hef oet e’zocht. Dan wordt de kiste op scharen e’zet, zodat de kipp’n, de hunde en katte d’r nog onderdeur kunt.
Dan is de tied van waak’n ok al begonn’n en ok daor daot de naobers bie toerbeurte an met. De dag veur de begrafenis kwaam’n d’r altied veule veur deelneming, berusting en troost, maor zekers ok veur het groev’nmaol. En dat vaake nog eerder, want dat ging d’r vaake op. Want d’r was d’r altied völle bier en foezel Ok bie het owerluud’n was d’r vaake al spraake van dronkenschap. En had de weduwe daor gin zin an, dan was d’r wal een melding e’west van ‘rouwbeklag neet e’wenst’
Op 3 november 1741 kwam d’r zelfs n wet, dat bie groevemaol’n neet meer dan achttien leu möcht ween. (Maor d’r waren maor weinigen dee zich daor an heel’n)
Bie köttel boer Garrit was ‘n klein gezelschap, maor bie grootte boer’n al gauw de hele buurtskap en bie rieke boer’n vaak ‘t ganze kerspel. Dan is ut zowiet dat Garrit naor het karkhof bie de Jacobskarke geet.
‘s morgens wordt ziene kiste op de deel e’zet met de veute naor de noen of achterdeure, precies onder het “liekgat” of “balkengat” . Dus tuss’n de balken van de deele in, zodat de ziel van Garrit wal omheuge kan. De predikant kwam dan ok veur de liekrede.
Dan kwam ok de “DOONBOER” (dodenboer) met ziene bolderwaag’n of huufkaore. Meestal ‘n naober den ok een peerd hef. Veule later kwam pas de deftige koets met koetsier Ok mög d’r weer gin drachtige merrie veur de kaore, anders ha’je kans da’je een miskraom op de boerderie’je kriegt.
Had de naoste naober zien hoof ontbloot, dan wis ie hoo laat’e ‘t was. De kiste ging dichte, de holten pennen d’r in en Garrit ging op de kaore. Umdat de afstanden groot waar’n, gingen vrouwleu ok vaak neet met, deur de drassige, modderige paad’n. Garrit’s vrouw, Hendrika ging op de kiste zitt’n ant veuteneind. Zee had een zwarten falie um ut heufd, zodat heur gezichte bienao neet kon zeen.
Vaak waar’n het lange stoeten, van wal meer dan honderd meter. Familie, naobers, vrienden, bekenden en neringdoenden. Ok hadd’n ze nog vaak olde tradities. Dezelfde weg as Vaa, Grootvaa of nog wieter. Daor werd de “LIEKWEG” nog weer veule langer van. En ok weer biegeleuf: ‘Neet deur de spoor’n van de kaore loop’n en neet achterumme kiek’n (anders was ie ok snel an de beurte). Bie het karkhof hadd’n de naobers al een koel e’gravene veur Garrit. De klokk’n luud’n en Garrit kon dan endeleke in zien graf.
Hopp’lik deepe genog e’gravene, anders isse de kommende wekk’n zo weer naor bovv’n, deur hunde wee daor graaft um de karke. Hee kwam te ligg’n op het stuksken grond van ‘t Wold.
( Vrogger leep’n ze eerst dreemaol met de kiste um het karkhof, umme (biegeleuf) de dodengeest dolle te maak’n)
Nao de begrafenis ging’n ze naor de herberg of naor het starfhoes. jao wal, bier en foezel. Bie Garrit ging’n ze naor het starfhoes van Garrit en Hendrika.
De luuk’n van de boerderie’je waar’n weer open, de klokk’n leep weer, ie kon weer in de speegel kieken en ok de blinkende veurwarpe kwaam’n weer veur de dag. Daor hadd’n de naobers veur e’zorgt.
Veur Hendrika begon nao de rouwperiode: Zwarte kleding, ongebloemde muts, zwarte omslagdoek met krange kraage, gin golden sieraden en gin blinkende oorbell’n. (doffe) En dat anderhalf jaor lang.
Gedeputeerde Staten van Gelderland, 1827: M.i.v. 1 januari 1829 zijn kerkhoven en begraafplaatsen binnen de bebouwde kom verboden, dus ook niet meer in de kerken zelf. In Winterswijk werd men tot dan rondom de Jacobskerk en voorheen in de kerk begraven.
Nieuwe begraafplaatsen dienden plm.25 mtr. buiten de bebouwde kom te liggen. De omvang diende 5 x groter te zijn, dan de jaarlijks benodigde begraafplaatsen. Winterswijk telde plm.6900 inwoners. In 1827 werd er in de raadsvergaderingen over gesproken en dit leidde tot de koop van het Poelhuiskamp eigendom van N.S.ten Bengevoord. Ten Bengevoord wilde de grond wel verkopen tegen negenhondert en tagtig guldens vrij geld de bunder, vermeerderd met vijf en dertig gulden per bunder om de pachters en het mestrecht af te kopen. Als de oogst binnen was, kon de gemeente over de grond beschikken. Aldus geschiedde en hadden we een begraafplaats buiten de bebouwde kom. Nu de oude begraafplaats aan de singelweg.
Een van de oudste graven, die er te vinden is, is dat van Catharina Walien, die op 26 april 1834 overleed. Ook ligt hier nog een Nederlands Hervormd predikant begraven: Theodorus Paulus Bergsma (geb. 27-4-1835, overl. 1-6-1897). De laatste begrafenis is kennelijk in 1949 geweest: Wilhelmina Hendrina Milius-Weenink. De begraafplaats is op 2 maart 1950 gesloten verklaard. Driekwart van de begraafplaats is inmiddels ontdaan van graftekens en is herschapen ineen fraai plantsoen.
10-08-1895:
Terechtzitting van do Arr. Rechtbank te Zutphen op Woensdag 7 Augustus 1895. Onder de beschuldiging van in den avond van 8 Juni op de Algemeene Begraafplaats te Winterswijk opzettelijk en moedwillig een op een graf geplaatst gedenkteeken (een houten hartje, waarin eene door eene glasruit bedekte inscriptie) te hebben beschadigd door het glas moedwillig in te trappen, staat O.W.O. ‘23 jaar, fabrieksarbeider te Winterswijk, voor de Rechtbank terecht. De getuigen J. W. Dunnevold en D. W. Beernink hadden zich in bedoelden avond met den bekl. na eerst een paar uur in eene herberg te hebben vertoefd, huiswaarts begeven. Bekl. had onder weg ’t idéé over het kerkhof te gaan om het graf van Dunnevold’s vader te zien Aldus was besloten. Bij dat graf had bekl. er van gesproken het gedenkteekcn op dat graf in te trappen, waartegen zijne makkers hem echter hadden gewaarschuwd, maar even daarna had hij op een ander graf de glasruit van het gedenkteeken ingetrapt. Bekl. hierover ondervraagd, weet er niet van , om dat hij destijds beschonken was. Er wordt 10 dagen gev. straf tegen hem geeischt. Mr. J. B. Sölner, als verdediger van bekl. opgetreden , betoogt dat opzettelijke beschadiging niet bewezen is; dat het gedenkteeken zich zóó kort bij den grond bevond dat bekl., in den toestand waarin hij verkeerde, daarop kan hebben getrapt zonder het te weten, de verdediger concludeert tot vrijspraak.
STRAFVONNISSEN gewezen door de Arrond.Rechtbank te Zutphen den 7 Augustus ’95. G. W. O. 23 jaar, fabrieksarbeider te Winterswijk, opzettelijk en wederrechtelijk een op een begraafplaats opgericht gedenkteeken beschadigen, 5 dagen gevang.
In 1908 (16 november) mocht echter daar ook niet meer begraven worden, onverminderd de verkregen rechten, voor zover het eigen graven betrof. (o.a.1933- Jan Willink) 16 November 1908 werd de nieuwe begraafplaats aan de Waliensestraat opengesteld, ver buiten de bebouwde kom.
07 OKTOBER 1880: ALG.HANDELSBLAD
Het gebeurde dezer dagen dat zich in den achtermiddag een rouwstoet langs de straten bewoog, om een overleden bloedverwant grafwaarts te geleiden. Dit nu is niets nieuws en gebeurt schier dagelijks. Wat echter zelden voorkomt en zeker niet alledaagsch is, was, dat toen de stoet op het kerkhof gekomen was, en de kist in de graf kuil zou worden nedergelaten, men tot de akelige ontdekking kwam, dat de doodgraver vergeten had het graf te delven, terwijl hij noch eenig ander personeel ter plaatse aanwezig waren. Goede raad was duur. Te wachten tot de doodgraver was opgezocht en het graf in gereedheid had, kon te lang duren, van daar dat de kist eenvoudig in het doodenhuis werd gezet in afwachting, dat de overplaatsing in het graf geschieden kon, terwijl verwanten en vrienden huiswaarts keerden. Een paar bekenden boden zich aan den nalatige te gaan opzoeken, dien zij eindelijk op karrewei aan zijn dagelijkschen arbeid vonden. Op de vraag waarom hij zijn plicht had verzuimd, gaf hij ten antwoord: “Ik dagte dai der veur vief uur of half zesse neet met zollen wessen.” Wij schrijven 1880. De plaats waar het gebeurde voorviel heet Winterswijk. (Arnh. Ct.)
Dinsdag 23 april 1889
Dinsdagmorgen werd onder een grooten toeloop van belangstellenden en nieuwsgierigen het lijk van den heer Schoenzetter ten grave gebracht. Een 50-tal personen, onder welke de Burgemeester, de leden van den Raad, de meeste onderwijzers en tal van particulieren volgden den lijkwagen van het sterfhuis af. De predikant Bergsma sprak aan het geopende graf een krachtig woord, vooral van hulde aan den overledene als man van buitengewone plichtsbetrachting en volhardenden ijver, zelfs ondanks de vaak ondervonden tegenwerking soms van eene zijde vanwaar men die niet mocht verwachten. De eenige broeder van wijlen onzen in den dienst grijs geworden Inspecteur van politie bedankte ook namens diens kinderen de aanwezigen op het kerkhof voor hunne betoonde belangstelling.
Betreft: Karel Jacobus Schoenzetter Geb: 25-03-1828 Den Haag Ovl:18-04-1889 Winterswijk (61) Inspecteur: 1881-1889 Echtg: 09-10-1858 Woudrichem Bastina van Helden Geb: 26-01-1836 Woudrichem Ovl: 27-05-1887 Winterswijk (51)
AANTEKENINGEN:
December 1901: Doodgraver A.Kobus met pensioen 1901 (pensioen f 75,-) Opvolger: H.Lijftogt (jaarwedde f 125,-) -tot 1932: zie ook Alg.begraafplaats