GESLOTEN 02 MAART 1950
Singelweg
Gedeputeerde Staten van Gelderland, 1827:
M.i.v. 1 januari 1829 zijn kerkhoven en begraafplaatsen binnen de bebouwde kom verboden, dus ook niet meer in de kerken zelf.
In Winterswijk werd men tot dan rondom de Jacobskerk en voorheen in de kerk begraven.
Nieuwe begraafplaatsen dienden plm.25 mtr. buiten de bebouwde kom te liggen.
De omvang diende 5 x groter te zijn, dan de jaarlijks benodigde begraafplaatsen.
Winterswijk telde plm.6900 inwoners.
In 1827 werd er in de raadsvergaderingen over gesproken en dit leidde tot de koop van het Poelhuiskamp eigendom van N.S.ten Bengevoord.
Ten Bengevoord wilde de grond wel verkopen tegen negenhondert en tagtig guldens vrij geld de bunder, vermeerderd met vijf en dertig gulden per bunder om de pachters en het mestrecht af te kopen. Als de oogst binnen was, kon de gemeente over de grond beschikken.
Aldus geschiedde en hadden we een begraafplaats buiten de bebouwde kom.
Nu de oude begraafplaats aan de singelweg.
Een van de oudste graven, die er te vinden is, is dat van Catharina Walien, die op 26 april 1834 overleed. Ook ligt hier nog een Nederlands Hervormd predikant begraven: Theodorus Paulus Bergsma (geb. 27-4-1835, overl. 1-6-1897).
De laatste begrafenis is kennelijk in 1949 geweest: Wilhelmina Hendrina Milius-Weenink.
De begraafplaats is op 2 maart 1950 gesloten verklaard.
Driekwart van de begraafplaats is inmiddels ontdaan van graftekens en is herschapen ineen fraai plantsoen.
10-08-1895:
Terechtzitting van do Arr. Rechtbank te Zutphen op Woensdag 7 Augustus 1895.
Onder de beschuldiging van in den avond van 8 Juni op de Algemeene Begraafplaats te Winterswijk opzettelijk en moedwillig een op een graf geplaatst gedenkteeken (een houten hartje, waarin eene door eene glasruit bedekte inscriptie) te hebben beschadigd door het glas moedwillig in te trappen, staat O.W.O. ‘23 jaar, fabrieksarbeider te Winterswijk, voor de Rechtbank terecht.
De getuigen J. W. Dunnevold en D. W. Beernink hadden zich in bedoelden avond met den bekl. na eerst een paar uur in eene herberg te hebben vertoefd, huiswaarts begeven.
Bekl. had onder weg ’t idéé over het kerkhof te gaan om het graf van Dunnevold’s vader te zien
Aldus was besloten. Bij dat graf had bekl. er van gesproken het gedenkteekcn op dat graf in te trappen, waartegen zijne makkers hem echter hadden gewaarschuwd, maar even daarna had hij op een ander graf de glasruit van het gedenkteeken ingetrapt.
Bekl. hierover ondervraagd, weet er niet van , om dat hij destijds beschonken was.
Er wordt 10 dagen gev. straf tegen hem geeischt.
Mr. J. B. Sölner, als verdediger van bekl. opgetreden , betoogt dat opzettelijke beschadiging niet bewezen is; dat het gedenkteeken zich zóó kort bij den grond bevond dat bekl., in den toestand waarin hij verkeerde, daarop kan hebben getrapt zonder het te weten, de verdediger concludeert tot vrijspraak.
STRAFVONNISSEN gewezen door de Arrond.Rechtbank te Zutphen den 7 Augustus ’95.
G. W. O. 23 jaar, fabrieksarbeider te Winterswijk, opzettelijk en wederrechtelijk een op een begraafplaats opgericht gedenkteeken beschadigen, 5 dagen gevang.
In 1908 (16 november) mocht echter daar ook niet meer begraven worden, onverminderd de verkregen rechten, voor zover het eigen graven betrof. (o.a.1933- Jan Willink)
16 November 1908 werd de nieuwe begraafplaats aan de Waliensestraat opengesteld, ver buiten de bebouwde kom.
07 OKTOBER 1880: ALG.HANDELSBLAD
Het gebeurde dezer dagen dat zich in den achtermiddag een rouwstoet langs de straten bewoog, om een overleden bloedverwant grafwaarts te geleiden. Dit nu is niets nieuws en gebeurt schier dagelijks.
Wat echter zelden voorkomt en zeker niet alledaagsch is, was, dat toen de stoet op het kerkhof gekomen was, en de kist in de graf kuil zou worden nedergelaten, men tot de akelige ontdekking kwam, dat de doodgraver vergeten had het graf te delven, terwijl hij noch eenig ander personeel ter plaatse aanwezig waren. Goede raad was duur.
Te wachten tot de doodgraver was opgezocht en het graf in gereedheid had, kon te lang duren, van daar dat de kist eenvoudig in het doodenhuis werd gezet in afwachting, dat de overplaatsing in het graf geschieden kon, terwijl verwanten en vrienden huiswaarts keerden.
Een paar bekenden boden zich aan den nalatige te gaan opzoeken, dien zij eindelijk op karrewei aan zijn dagelijkschen arbeid vonden.
Op de vraag waarom hij zijn plicht had verzuimd, gaf hij ten antwoord:
“Ik dagte dai der veur vief uur of half zesse neet met zollen wessen.”
Wij schrijven 1880. De plaats waar het gebeurde voorviel heet Winterswijk. (Arnh. Ct.)
Dinsdag 23 april 1889
Dinsdagmorgen werd onder een grooten toeloop van belangstellenden en nieuwsgierigen het lijk van den heer Schoenzetter ten grave gebracht.
Een 50-tal personen, onder welke de Burgemeester, de leden van den Raad, de meeste onderwijzers en tal van particulieren volgden den lijkwagen van het sterfhuis af.
De predikant Bergsma sprak aan het geopende graf een krachtig woord, vooral van hulde aan den overledene als man van buitengewone plichtsbetrachting en volhardenden ijver, zelfs ondanks de vaak ondervonden tegenwerking soms van eene zijde vanwaar men die niet mocht verwachten.
De eenige broeder van wijlen onzen in den dienst grijs geworden Inspecteur van politie bedankte ook namens diens kinderen de aanwezigen op het kerkhof voor hunne betoonde belangstelling.
Betreft:
Karel Jacobus Schoenzetter
Geb: 25-03-1828 Den Haag
Ovl:18-04-1889 Winterswijk (61)
Inspecteur: 1881-1889
Echtg: 09-10-1858 Woudrichem
Bastina van Helden
Geb: 26-01-1836 Woudrichem
Ovl: 27-05-1887 Winterswijk (51)
AANTEKENINGEN:
December 1901:
Doodgraver A.Kobus met pensioen 1901 (pensioen f 75,-)
Opvolger: H.Lijftogt (jaarwedde f 125,-) -tot 1932: zie ook Alg.begraafplaats
Abraham Kobus
Geb:12-11-1833 Winterswijk
Ovl: 01-07-1907 Winterswijk (73)
Metselaar,fabrieksarbeider
Echtg:
Berendina Brusse
Geb: 08-10-1837 – Aalten
Ovl: 27-03-1901- Winterswijk (63)
Harmen Lijftogt
Geb: 02-12-1866 Zelhem
Ovl: 21-01-1940 Amsterdam (73)
Echtg: 06-06-1890 Winterswijk
Theodora Hendrika Rensink
Geb: 19-04-1868 Miste
Ovl:11-08-1936 Winterswijk