oudwwijk
Digitaal erfgoed

De Batavier

DE ‘ZWARTSTOOM’

Jan Willink (3Z)

Jan Willink -‘Spoor-Jan’
Geb:30-10-1831Winterswijk
Ovl:20-01-1896 Winterswijk
Echtg: 06-07-1855 Winterswijk
Judith Paschen 
Geb:29-10-1834 Vreden
Ovl: 06-03-1908 Winterswijk
WOONADRES: Wooldstraat 27
Beide begraven OBP
Kinderen: 6

1.Abraham Willink 

1856 -1913
Echtg: Louise Jacoba Toe Water
Wooldstraat 47, later Wooldstraat 29
Wint.Kamer van Koophandel 1887-1913
Wethouder: 1903-1913
Mede-oprichter 1899: NV Winterswijksche Courant
Kinderen: 4

2.Jan Hendrik Willink 

Jan Hendrik – ‘MANKE-JAN’
1857-1940
Echtg: Jacoba Peternella van Kempe Valk
Woonadres: Willinkstraat 3
Mede-oprichter 1899: NV Winterswijksche Courant
Kinderen: 3

GELOOF

Jan in 1934:
‘Ik geloof niet aan God, geloof niet aan een hiernamaals, niet aan een ziel, zooals geloovige menschen, die beschouwen. Ik geloof, dat iedere vorm van godsdienst niet anders is dan een zelfgeschapen waanbeeld, ontstaan uit angst, uit verlangen, uit suggestie. Ik ben er zeker van dat de mensch niets anders heeft dan dit leven, dat hij het recht heeft, daarvan het beste te maken wat hij kan, dat alles wat belet hem gelukkig te zijn, door de natuur en de mensch zelf is geschapen, en niet door een of andere mystieke wil, die het als loutering bedoelt’.

Links Villa Jan Hendrik Willink en Jacoba van Kempe Valk

3.Hendrika Willink 
Geb: 28-11-1858 Winterswijk
Ovl:30-06-1935 Baarn (76)
Echtg:20-02-1880 W’wijk  Jan Berend Roelvink
Bankier
Geb:28-12-1852 Zutphen
Ovl: 28-03-1916 Bosch en Duin (63)- begr.te Zeist

4.Christina Willink 
Geb:06-08-1860 Winterswijk
Ovl: 05-07-1938 Enschede (76)
Echtg: 30-08-1882 W’wijk  
Benjamin Willem ter Kuile
Geb: 08-01-1853 Enschede
Ovl: 29-12-1926 Lonneker (73)
Fabrikant
Beide begraven te Enschede

5.Willem Willink 
Geb:01-07-1864 Winterswijk
Ovl: 23-07-1935 Enschede (71)
Ongehuwd
Spoorwegen
Firmant Hofstede Crull & Willink Electr.technisch Borne
Heemaf Hengelo
Begraven te Enschede

6.Hendrik Willink 
Geb:28-03-1867 Winterswijk
Ovl: 01-12-1890 Buitenzorg-Java (23)- overleden aan Malaria
Pionier v.d.familie – zoekende naar mogelijkheden in de kolonien.

De Zwartstoomfabriek

De nieuwe fabriek in 1866
Architect: L.Richter

In 1855 start Jan Willink met zijn Zwartstoom.
Of dit alleen met thuiswerkers was is moeilijk na te gaan, maar pas vanaf 1862 wanneer zijn beide broers Hendrik en Herman Christiaan hun eigen fabriek zijn begonnen aan de Groenloseweg, betaald Jan Willink f 20,– huur aan zijn vader voor de oude fabriek aan de Zonnebrink-Verl.Ratumsestraat.
Ook Jan blijft niet lang op deze oude lokatie, want in 1966 opent hij zijn nieuwe fabriek aan de Zonnebrink.
In 1869 komt Willem paschen (1846-1909) als medefirmant in het bedrijf en de naam wordt: Firma J.Willink & Paschen .
De vader van Willem Paschen, Herman Hendrik Paschen (1813-1880) is dan waarschijnlijk mede-investeerder geworden binnen Zwartstoom.
Herman Hendrik Paschen is Jan Willink zijn zwager en echtgenote van zijn oudste zus Maria Geertruid Willink (1824-1875)
Willem Paschen gaat op 06-08-1874 trouwen met Catharina Roelvink uit Winterswijk (1855-1931) en gaan wonen aan de Spoorstraat.

Spoorstraat
Villa Paschen-Roelvink

Vanaf 1871-1875 gaat Jan Willink ook in de plaatselijk politiek (stokje overgenomen van zijn broer Hendrik) en vanaf 1879 komen ook zijn beide zonen Abraham, dan 23 jaar en Jan Hendrik, 22 jaar in de directie.
Jan Willink trekt zich dan terug en gaat zich volledig richten op spoorwegverbindingen.
De directie van Zwartstoom laat hij over aan neef Willem Paschen en zijn beide zonen.
In 1902 trekt Willem Paschen zich terug en Firma J.Willink & Paschen wordt vanaf dan NV Bontweverij ‘De Batavier v/h J.Willink &Paschen, geleid nu dan nog door Jan Willink’s beide zonen Abraham en Jan Hendrik.

Spoor-Jan ZIE FAMILIE WILLINK – SPOOR JAN

Einde derde generatie

Was de enige zoon van Burgemeester Hendrik , Abraham Willink in 1863 overleden, zijn drie zonen Hendrik, Herman en Jan verlaten nu het podium.
Hendrik v.d. Witstoom plotseling in 1877, Spoor-Jan, van de Zwartstoom-Batavier in 1896 en in 1906 overleed Herman Jurjaan Willink.
De compagnon van Jan Willink, Willem Paschen overleed in 1909 te Monte Carlo.
Tijd voor de vierde generatie.

Na verbouwing in 1900



DE NIEUWE GENERATIE ZWARTSTOMERS


Abraham en Jan Hendrik

1.ABRAHAM WILLINK (4Z)

Geb: 11-04-1856 Winterswijk
Ovl: 21-09-1913 Winterswijk (57)
Directeur Batavier 1879-1913 -Wethouder.
Echtg: 07-04-1881 Rotterdam:  Louise Jacoba Toe Water
Geb: 21-06-1857 Utrecht
Ovl: 04-01-1923 Winterswijk (65)
Wooldstraat 47, later Wooldstraat 29
Beide begraven OBP
Kinderen: 4

A.Jan Willink Azn. 1882-1959

B.Anna Willink 
Geb: 01-11-1884 Winterswijk
Ovl: 17-10-1952 Enschede (67) -begr.Enschede
Ongehuwd.

C..Willem Carel Pieter Willink 
Geb: 28-06-1886 Winterswijk
Ovl: 25-04-1956 Mendoza Argentinie (69)
Ged.Landbouwmaatschappij Tubantia
In 1909 naar Argentinie gegaan
Echtg: 11-10-1913 Buenos Aires
Martha Gesiena Posthumus
Geb: 23-06-1887 Amsterdam
Ovl: 09-05-1964 Buenos Aires
Kinderen: 4

D.Fredrik Robert Willink 
Geb: 24-06-1889 Winterswijk
Ovl: 29-02-1980 Lochem (90) -crematie
Officier in de Orde van Oranje Nassau
Echtg: 23-04-1914 Den Haag
Lucretia Nellensteyn
Geb: 09-05-1886 Yogyakarta, Indonesië
Ovl: 05-01-1976 Hengelo (89) – crematie
Kinderen: 4

2.JAN HENDRIK WILLINK (4Z)

Geb: 09-05-1857 Winterswijk
Ovl: 19-03-1940 Winterswijk (82) Alg.begr.pl. nr.1311
Directeur Batavier 1879-1921 -‘Manke Jan’
Overleden Haitsma Mulierweg 23 (Kazerne), verpleegd door Fam.Hausser
Echtg: 25-03-1886 Winterswijk 
Jacoba Peternella van Kempe Valk
Geb: 11-03-1861 Maastricht
Ovl: 08-07-1926 Winterswijk (65) crematorium Westerveld
Woonadres: Willinkstraat 3
Kinderen: 3

A.Reinier Cornelis Jacobus Willink 
Geb: 15-01-1887 Winterswijk
Ovl: 22-10-1961 Winterswijk (74)
Ongehuwd
Ere-voorzitter W.V.C.
Hulp Oekraine 1922-1924
Woonadres: Spoorstraat 58

B.Abraham Jan Willink JHzn. 1888-1969

C.Johanna Gerdina Wendelina Willink 
Geb: 11-11-1889 Winterswijk
Ovl: 10-10-1983 DenHaag (93)
Echtg: 05-09-1914 Winterswijk
Willem Johan van Wulfften Palthe
Geb: 13-09-1888 Hengelo
Ovl: 13-03-1960 Denekamp (71) -begr.aldaar
Kinderen: 3

De tweede en DERDE generatie Zwartstomers

In 1879 al waren de beide zonen van Jan Willink , Abraham Willink en Jan Hendrik Willink in de nieuwe fabriek aan de Zonnebrink gekomen.
Vader ging zich steeds meer toe leggen op de spoorlijnen, zodat de beide zonen samen met neef Willem Paschen, die in 1869 al in het bedrijf kwam de nieuwe directie vormen.
In 1891 heeft J.Willink & Paschen 235 werknemers: 130 mannen,43 vrouwen, 28 jongens en 34 meisjes. Weekloon: f 6,- – f 7,-
In 1897 overlijd de oprichter Jan Willink.
In 1901 zijn er 362 werknemers
In 1902 stapt Willem Paschen uit het bedrijf en de beide zonen van Jan Willink, Abraham en Jan Hendrik gaan verder als :NV Bontweverij “De Batavier” v/h J.Willink en Paschen
In 1907 komt de volgende generatie. Adjunct-directeur wordt dan Jan Willink Azn. (3egen.)
In 1909 overlijd Willem Paschen te Monte Carlo.
De aandelen blijken dan als volgt verdeeld:
50% aandeel Mevr.Paschen-Roelvink 25% Abraham Willink 25% Jan Hendrik Willink
In 1912 wordt een nieuwe tweede fabriek aan het Hilbelinkspad gebouwd.


In 1913 overlijd Abraham Willink (2egen.) en komt ook zijn zoon als directeur: Abr.Jan Willink,JHzn (3egen.) ‘Dikke Bram’
In 1921 stapt Jan Hendrik Willink (2egen.) uit de firma, zodat op dat moment De Batavier in handen is van Jan Willink Azn en Abr.Jan Willink JHzn.
Vanaf 1921 breken de crisisjaren aan.

De volgende generatie Zwartstomers

Jaren ’20
De Batavier in handen is van Jan Willink Azn en Abr.Jan Willink JHzn.

JAN WILLINK Azn

Geb: 24-02-1882 Winterswijk
Ovl: 07-08-1959 Winterswijk (77) -crematie
Echtg: 12-05-1910 Den Haag  
Aleida Haitsma Mulier
Geb: 12-04-1889 Winterswijk
Ovl: 17-03-1980 Terborg (90)
Woonadres: Wilhelminastraat 33-villa Parnassia
Kinderen: 2

Villa Parnassia

A.Abraham Willink 1911-1974


B.Willem Carel Pieter Willink 
Geb: 02-02-1914 Winterswijk
Ovl: 19-04-1995 Winterswijk (81)
Concertzanger
Echtg:
Johanna Margaretha Elisabeth van Steeden
Geb: 1916- Ovl:
Echtg:
Gerardina Maria Henriëtta de Bie
Geb: Ovl:

ABRAHAM JAN WILLINK JHzn

Geb: 01-01-1888 Winterswijk
Ovl: 09-06-1969 Winterswijk (81) -crematie
Echtg: 11-04-1921 Sneek
Titia Christina Bouma
Geb: 22-01-1891 Sneek
Ovl: 17-03-1982 Winterswijk (91) -begr.NBP
Woonadres: Pr.Hendrikstraat 23
Kinderen: 1

Prins Hendrikstraat 23
Villa Willink-Bouma

Christina Wildina Jacoba Willink 
Geb: 18-02-1922 Winterswijk
Ovl:
Echtg: 11-06-1947 Winterswijk
Dr.James Reid Briggs -chirurg
Geb:
Ovl: 19-12-1971 (50) Gent (Blg) -crematie Engeland

De crisisjaren ’20-’30 -De Zwartstoom

Jan Willink Azn en Abr.Jan Willink JHzn. zijn de donkere tijden in gegaan.
De jaren ’20 waren al niet best, maar vanaf de jaren ’30 worden er veel verliezen geboekt.
In 1931 wordt dan ook de directie aangevuld met J.G.Korteling.
In 1936 komen ze op het dieptepunt van de crisis.

Johannes Gesius Korteling (1877-1962)

GROTE BRAND – ‘IN DE BRAND, UIT DE BRAND’

In 1937 zijn er 350 werknemers, maar de tijd blijft slecht.
Op 04 december 1937 breekt de grote brand uit.
De geruchten van ‘in de brand, uit de brand’ zijn enigszins logisch.
In 1936 waren net de assuratiewaarden van de machines en gebouwen verhoogd en de uitbetaling van de verzekering was kolossaal.
Maar liefst f 1.121.117,50
-300.000 aan obligaties konden worden terugbetaald
-153.000 aan nieuw kapitaal toegevoegd
-607.328 geboekt als alg.reserve.
In 1938 neemt Jan Willink Azn (3egen.) afscheid van de Batavier.

De laatste generatie

Abraham Willink (‘Bram van Gossink’)
Geb:21-09-1911 Winterswijk
Ovl:20-03-1974 Doetinchem (62) – crematie
Echtg: 14-07-1939 Bloemendaal
Anke van Oldenborgh
Echtg: 06-12-1963 Amsterdam
Maria Christina Strijbos
Woonadres: Landgoed Gossink – Henxel

Landgoed Gossink


De oorlogsjaren

In 1939 zitten in de directie:
Abraham Jan Willink.JHzn (3egen) (Geb:1888-Ovl:1969), nu genoemd DIKKE BRAM, omdat nu ook de zoon van Jan Willink Azn, Abraham Willink JWzn(4egen) (Geb:1911-Ovl.1974) in de directie is gekomen.
Hij wordt dan genoemd: BRAM V.GOSSINK
Verder is H.J.Voogd (Geb: 1894 Ovl:1967) gekomen en is vanaf dat jaar
Johannes Gesinus Korteling (Geb: 1879-Ovl.1962) benoemd tot gedel.commissaris .

1940-1945:
Omzet : f 5.978.415, waarvan f 657.882 (11%) voor rekening van de bezetter. (f 165.000, voor de Wehrmacht). Berekening Eykman.

Het gaat bergafwaarts

Na de oorlogsjaren is er een flinke opleving. Er breken zes ‘vette jaren’ aan.
In 1953 besluit Abr..Jan Willink.JHzn (3egen) DIKKE BRAM op 65-jarige leeftijd uit te treden, gevolgd in 1960 door H.Voogd (dan 66)
Ook J.G.Korteling, dan 81 legt zijn commissariaat neer.
Johannes Gesius Korteling overlijd te Winterswijk in 1962
(Officier in de Orde van Oranje Nassau – 1949)
Dan is Bram Willink JWzn(4egen) ALLEEN DIRECTEUR van Bontweverij De Batavier.

De laatste 20 jaar zijn ingegaan

Naast Bram JWzn (Bram van Gossink) komt Breukers als onder-directeur en kent het bedrijf een drie-jarige opleving.
Inmiddels wordt er gezocht naar fusie-kandidaten, maar eind 1966 worden deze pogingen opgegeven.
In 1966 wordt nog wel het 100-jarig bestaan gevierd, met o.a. het aanbieden van een fontein aan de Winterswijkse gemeenschap.
In 1966 komt A.J.Borren in de directie en wordt de begaafde ontwerper Karel Stroes mede-onder-directeur.
A.J.Borren vertrekt echter alweer in 1969, waardoor wederom twee nieuwe directeuren worden aangetrokken.
H.J.Leddeboer, comm.directeur en K. ten Bruggencate, directeur.
In 1972 verlaat Bram Willink JWzn(4egen) de directie en wordt hij Commissaris. Twee jaar later komt hij te overlijdenop 62-jarige leeftijd.
In 1974 wordt wederom verlies geleden , maar heeft de Batavier toch nog altijd 370 werknemers.
In 1975 wordt echter sureance van betaling aangevraagd en verlaten Leddeboer en ten Bruggencate het zinkende schip.
In 1975 komt nog als comm.interim Bram Willink, de zoon van de oom van Bram van Gossink, Frits.
Langzaam neemt het personeel af van 313 in 1975, naar 270 in 1976 tot 240 bij sluiting in 1980.
Zoon Jan Willink van Bram van Gossink kwam nog in 1976 en hij heeft dan ook ‘de deur gesloten’ in 1980.
Een klein gedeelte gaat verder aan het Hilbelinkspad, met 60 personeelsleden onder de naam Gaudium.
Hiermee was aan het zwartstoom tijdperk van Jan Willink een eind gekomen.

Lees verder

H.Willink & Co

DE ‘WITSTOOM’

Hendrik Willink en Herman Willink

HENDRIK WILLINK (3W)

Geb: 12-05-1825 Winterswijk
Ovl: 26-07-1877 Winterswijk (52)
Echtg: 08-07-1852 Enschede
Coenradina Jacoba van Heek 
Geb: 10-01-1828 Enschede
Ovl: 03-08-1897 Maagdenburg (69)
Woonadres: Eerst Markt 23, 1864 Groenloseweg 1
Beide OBP

Architect: L.Richter
Bouw: f 12.000

OPRICHTER -overname firma A.Willink) 1855
H.WILLINK &COMP.
NIEUWBOUW: 1861 GROENLOSEWEG-RAVENHORSTERWEG
1855-1870: Raadslid en WETHOUDER

Kinderen: 4

1.Christine Margaretha Coenradina Willink  (‘Ina’)
Geb: 09-07-1857 Winterswijk
Ovl: 12-02-1951 Winterswijk (93) -crematie
Echtg: 25-08-1882 Winterswijk
Hermann Rudolph Martin 
Huidarts
Geb: 12-08-1851 Elberfield
Ovl: 23-07-1932 Maagdenburg (80)
Woonadres: Maagdenburg, later (mogelijk tussen 1906-1920) Christine met zoon Hermann Heinrich Groenloseweg 1 tot 1951

Kinderen: 2
1.Conradina Hildegard Martin 1883
2.HERMANN HEINRICH MARTIN 1885-1963
DIRECTEUR TRICOT
Echtg: 12-02-1923 Chemnitz Dld 
Auguste Pauline Katharina Lattermann 1903-1981

2.Margaretha Hermina Willink  (‘Hermina’)
Geb: 17-11-1858 Winterswijk
Plm.1908-krankzinnig verklaard.
Ovl: 05-04-1917 (58)
Ongehuwd

3.Anna Catharina Willink 
Geb: 02-05-1860 Winterswijk
Ovl: 21-01-1931 Enschede (70) -begr.Enschede
Echtg: 31-05-1884 interswijk
Hermannus ter Kuile 
Fabrikant
Geb: 09-09-1857 Enschede
Ovl: 22-09-1917 Enschede (60)
Woonplaats: Enschede
Kinderen: 1

4.Gerrit-Jan Willink (4B)

GERRIT JAN WILLINK  1864-1933 (4)
Ongehuwd
OPRICHTER BREISTOOM



HERMAN CHRISTIAAN JURJAAN WILLINK (3W)

Geb: 20-05-1827 Winterswijk
Ovl: 04-04-1906 Winterswijk (78)
Echtg: 10-08-1854 Lonneker
Margaretha ten Cate
Geb: 14-12-1833 Lonneker
Ovl: 14-03-1902 Winterswijk (68)
Woonadres: Groenloseweg 42 (gebouwd 1854)
Beide OBP

Groenloseweg 2
Gebouwd 1854

DIR.WITSTOOM
JURIST
1877-1903: WETHOUDER

Kinderen: 8

2.Nicolaas Willink (4W)

1857-1948
Echtg: 29-07-1887 Wesel
Marie Henriette van Wullen Scholten 1862-1941
Woonadres: in 1887 Markt 23, later Singelweg 3
Kinderen: 3

7.Marten Willink (4W)

1870-1931
Woonadres: Groenloseweg 4
Ongehuwd


ANDERE BROER EN ZUSTERS

3.Abraham Hendrik Willink 
Geb: 20-06-1859 Winterswijk
Ovl: 28-11-1863 Winterswijk (4jr)- GRAF OBP

1.Christina Margaretha Willink 
Geb: 28-06-1855 Winterswijk
Ovl: 16-10-1919 Oploo (64)
Echtg: 01-06-1881 Winterswijk
Adam Roelvink 
Bankier
Geb: 15-10-1856 Zutphen
Ovl: 08-10-1927 Oploo (70)
Beide grafkelder landgoed De Peel
Kinderen: Ja

Ze gaan aug. 1881 naar Amsterdam, Binnen Amstel 61
Wonen van 20-12-1883 tot 04-08-1884 in Parijs en komen terug naar Amsterdam.
Adam kocht in 1903 samen met zijn broer Jan-Berend, die eveneens bankier was, 1050 ha goedkope grond in de Peel.
Met behulp van de Ned Heide Maats werd dit land tussen 1910 en 1917 ontgonnen.
Hier liet hij het landgoed Groote Slink aanleggen in Engelse landschapsstijl.
Er werd een villa gebouwd die ooit Groote Slink heette maar tegenwoordig Bronlaak wordt genoemd.
Aangezien de gezondheid van zijn vrouw te wensen overliet ging het echtpaar op het landhuis in de Peel wonen.
Toen Christine overleed werd zij in een grafkelder op het landgoed bijgezet. Ook Adam werd later daar begraven.
Bron: Erna te Kortschot

4.Margaretha Anna Willink 
Geb: 14-02-1863 Winterswijk
Ovl: 15-02-1911 Winterswijk (48)-Begr.Winterswijk -NBP
Echtg: 12-10-1887 Winterswijk
Jan Floris Roelvink 
Gem.ontvanger. Burgemeester van Hardinxveld 17-06-1887 tot 15-10-1892
Geb:02-10-1858 Winterswijk
Ovl: 09-11-1938 Zonnemaire (Zld) (80)- Begr.Winterswijk -NBP
Kinderen: 3

5.Maria Hendrika Willink 
Geb: 14-03-1865 Winterswijk
Ovl: 03-10-1867 Winterswijk (2jr)- Graf OBP

6.Anna Catharina Willink 
Geb: 11-11-1868 Winterswijk
Ovl: 26-04-1927 Nijmegen (58) -begr.te Wint. graf onbekend.
1916 vertrokken naar Nijmegen

8.Hermance Marie Willink 
Geb: 17-09-1873 Winterswijk
Ovl: 01-12-1938 Menton (Frankrijk) (65) -begr.te Winterswijk -NBP
Begrafenis vanaf Singelweg 3

Ze volgde de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam
In 1893 werd ze toegelaten tot de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam
Zij gaf de beroemde architect Th.W. Rueter in 1905 opdracht om voor haar in Laren (NH) een rietgekapte atelierwoning te bouwen, met grote ramen op het noorden. Het pand, Ooghoudt 16, is inmiddels een monument. Bron: Erna Kortschot

De Witstoomfabriek -Groenloseweg

Na de opsomming van de genealogie van de beide broers Hendrik en Herman Christiaan, kunnen we verder met het ontstaan van hun fabriek H.WILLINK &COMP aan de Groenloseweg-Ravenhorsterweg.

Vanaf de Zonnebrink-Ratumsestraat in 1835 naar de
Groenloseweg-Ravenhorsterweg in 1862

Eind 1850-1860 kwamen in Twente en de Achterhoek de stoommachines opzetten.
In de Achterhoek was Aalten de eerste, de firma Driessen.
Hendrik en Herman Christiaan bouwden hun nieuwe fabriek, de Witstoom in 1861 en draaide in 1862.
Hendrik was na zijn studie zijn vader Abraham al gaan helpen aan de Zonnebrink, terwijl Herman Christiaan nog studeerde aan de Universiteit van Utrecht.
Hendrik is 36 jaar en Herman Christiaan 34 jaar bij de opening van de nieuwe fabriek in 1862.
Vader Abraham mag het nog net mee maken vlak voor zijn overlijden in 1863.
Echte expansie heeft de fabriek niet vele jaren en zal ook nooit echt doorgroeien. Ook was dit niet mogelijk door de afgelegen ligging van Winterswijk en bij gebrek aan spoorlijnen.
Hendrik is naast fabrikant wethouder gedurende twee perioden 1855-1860 en 1865-1870.
Jongste broer Jan, in 1855 begonnen met zijn ‘Zwartstoom’ neemt dan van 1871-1875 het politieke stokje over van zijn broer, maar dan als raadslid.
In de laatste periode van Hendriks wethouderschap in 1870 krijgt Winterswijk zijn 3-jarige HBS. (architect L.Richter)
In 1876 zijn er bij Witstoom 106 werknemers.
In 1877 komt Hendrik plotseling te overlijden door hartstilstand op 52-jarige leeftijd en is zijn broer Herman Christiaan op dat moment alleen directeur van Witstoom.
Hendrik’s enige zoon Gerrit-Jan is dan pas twaalf, terwijl Herman’s zoon Nicolaas op dat moment al 20 jaar is.
De onderhandelingen tussen de beide familie’s ‘hoe verder’ lopen stroef.
Herman Christiaan stelt voor Gerrit-Jan 1/3 firmant bij meerderjarigheid, Coenradina, weduwe Hendrik, wil 1/2.
Op 19 januari 1888 besluit Gerrit-Jan, inmiddels 24 jaar, helemaal geen deelfirmant meer te willen worden binnen Witstoom.
Witstoom heeft nog wel kantoor- en opslagruimte aan het woonhuis van Hendrik, Groenloseweg 1, maar Coenradina wil deze ruimte terug, aangezien Gerrit-Jan plannen heeft voor zich te beginnen.
Inmiddels waren Herman Christiaan beide zonen Nicolaas, dan 31 en Maarten, dan 18 mede-firmant geworden bij Witstoom.
In 1877 het jaar van overlijden van zijn broer, had Herman Christiaan ook het politieke stokje v.d.Willinks overgenomen van Jan en was hij wethouder geworden en zal dit zelfs blijven tot 1903.
Herman Christiaan aspiraties lagen ook altijd meer in de politiek dan bij zijn witstoom.

Witstoom samenvattend in 1888:
Hendrik Willink was overleden in 1877, enige zoon Gerrit-Jan wil niet in het bedrijf en gaat voor zichzelf beginnen.
De familie Herman Christiaan, dan 61, gaan door met Witstoom met zijn beide zoons Nicolaas (13) en Marten (18)

DE NIEUWE GENERATIE WITSTOMERS

Nicolaas en Marten


1.NICOLAAS WILLINK (4W)

Nicolaas Willink 
Geb: 22-03-1857 Winterswijk
Ovl: 12-11-1948 Winterswijk (91)
Vader: Herman Christiaan Jurjaan Willink
Fabrikant -rustig en niet dynamisch
Echtg: 29-07-1887 Wesel
Marie Henriette van Wullen Scholten 
Geb: 13-04-1862 Wesel
Ovl: 30-03-1941 Winterswijk (78)
Woonadres: in 1887 Markt 23, later Singelweg 3
Beide begraven NBP -graf ????
Kinderen: 3

Singelweg 3
Villa Nicolaas Willink en Marie van Wullen Scholten

1.Margaretha Willink 1888-1958
Geb: 11-06-1888 Winterswijk
Ovl: 16-12-1958 Tiel (70)
Echtg: 26-08-1908 Winterswijk
Johan Leonard Stolk
Geb: 23-04-1879 Zutphen
Ovl: 07-04-1957 Tiel (77)
Agent Ned.Handels Maatschappij
Beide begraven te Tiel
Kinderen: 1

2.Willem Adam Willink (5W)

‘Boet’ – 1890-1969

3.Herman Christiaan Jurjaan Willink (5W)

1895-1963 

2.MARTEN WILLINK (4W)

Marten Willink 
Geb: 15-02-1870 Winterswijk
Ovl: 08-04-1931 Winterswijk (61)
Ongehuwd-Fabrikant -levensgenieter
Vader: Herman Christiaan Jurjaan Willink
Woonadres: Groenloseweg 4
Ongehuwd
Begraven Winterswijk –

Villa Marten Willink
Groenloseweg 2
Voorheen zijn ouders

De tweede EN DERDE generatie Witstomers

Plm.1875 was Herman Christiaan Jurjaan’s zoon Nicolaas in het bedrijf gekomen en Marten is in 1888 mede-firmant geworden bij Witstoom.
De Witstoom is en blijft ook onder Nicolaas en Marten een rustig bedrijf.
De leiding wordt vooral genomen door Nicolaas. Marten is een levensgenieter en blijft meestal op de achtergrond.
Al vrij snel komt ook Nicolaas zoon , Willem Adam (‘Boet’) 1890-1969 binnen het bedrijf en hij begint met vernieuwen en vergroten.
Echter zijn ambitie’s gaan net als bij zijn opa Herman Christiaan Jurjaan meer naar de politiek en hij wordt dan ook in 1921 wethouder.
Echter in 1922 treedt hij alweer af, maar blijft nog wel raadslid tot 1926.
Boet bouwt zich een villa aan de Groenloseweg.
Broer Herman Christiaan Willink (1895-1963) wordt in 1921 firmant
Hij bouwt zich een villa ‘De Bloemert’ in de Prins Hendrikstraat.
Van beide zal ik nu eerst de genealogie vermelden:

Willem Adam Willink (‘Boet’)

Geb: 26-08-1890 Winterswijk
Ovl: 20-03-1969 Arnhem (78) – crematie
Echtg: 28-12-1916 Den Haag
Ridder in de Orde van Oranje Nassau
Hilda Jeanette Bos
Geb: 20-05-1896 Winschoten
Ovl: 21-03-1945 Winterswijk (48) (BOMBARDEMENT) -begr.????
Kinderen: 5
Woonadres: Groenloseweg 36
Hertrouwd: 12-10-1945 Wilhelmine Gerardine Telders

Villa Willem Adam Willink en Hilde Bos
Gebouwd:1920

Herman Christiaan Jurjaan Willink

Geb: 05-10-1895 Winterswijk
Ovl: 02-11-1963 Winterswijk (68)
Echtg: 08-04-1920 Hilversum
Nelly Vis
Geb: 18-11-1897 Wormerveer
Ovl: 11-10-1990 Winterswijk (92)
Woonadres: Prins Hendrikstraat 21
Beide begraven NBP

Villa ‘De Bloemert’ Herman Willink en Nelly Vis
Verhuisd naar Plekenpol Woold
Later Frits Overweg Jr

De witstomers waren de crisisjaren, op een paar magere jaren rond 1934, goed doorgekomen. Nicolaas (1857-1948) bleef aan de fabriek verbonden tot op zeer hoge leeftijd.
Vooral zoon ‘Boet’ was na 1914 de directeur. Herman Christiaan de ‘tweede man’.
In 1943 werd de productie tijdelijk stopgezet bij gebrek aan kolen
In 1947 werd het NV H.Willink & Co. met als aandeelhouders de beide broers. ‘Boet'( 1890-1868) en Herman (1895-1963)
Zoon Niek (‘Boet’) en Henk (Heman) zijn dan inmiddels in het bedrijf gekomen.
Ook komt dan J.G.Roest als directeur-manager.
Het bleef al die tijd een middelgrote fabriek en geinvesteerd werd alleen indien noodzakelijk.

In 1960 komt er een gezonde fusie met Blijdenstein, maar nu wel met zes directeuren, wat te zwaar zal blijken.
Drie v.d.Willinks, Henk, Niek en J.G.Roest en drie van de Blijdenstein’s .
In 1969 besluit de Raad van Commissarissen dat beide familie’s het bedrijf moeten verlaten.
Niek en Henk aan de Willinkszijde en alle drie aan de Blijdenstein’s zijde.
Niek was echter i.v.m.prive-omstandigheden al weg sinds 1966.
Alleen J.G.Roest bleef over.
Niek Willink (1917-2001) woonde Groenloseweg 29 en Henk (1924-2002) woonde Zonnebrink 4 (‘Mondriaanhuis’)
In 2004 wordt het BW industrial en verhuizen ze naar Industrieterrein-Lorentzstraat, met vervolgens in 2017 het uiteindelijke Faillissement. Directeur: Rene Boeve

Links Groenloseweg 29
Woonhuis Niek Willink
Lees verder

Familie Willink

Hendrik Willink

De familie geschiedenis v.d. Willinks beginnen wij bij Hendrik Willink (1760-1842), met een kleine terugblik.
Hendrik kwam plm. 1789 vanuit Deventer, waar zijn ouders woonden, naar Winterswijk.
Ook zijn ouders waren Winterswijkers, Abraham Willink (1721-1780) en Aleida Waliën (1732-1800), die hun geluk zochten in Deventer.
Na het overlijden van zijn vader te Deventer (1780), komt ook zijn moeder Aleida, terug naar Winterswijk.

Hendrik had een broer Herman Willem(1770-1849) en drie zusjes.
In Winterswijk woonde nog twee ooms van Hendrik:
Willem ongehuwd (1715-1794) en Hendrik (1728-1780)
Oom Hendrik Willink was getrouwd met een Geertruid Waliën (1729-1810)
Wellicht kwam Hendrik naar Winterswijk om de zaken over te nemen van zijn ooms.
In 1789 noteert hij nml. in het inkoopboek van zijn ooms, dat hij een eigen zaak heeft gesticht.
Ook trouwt hij dat jaar met zijn 21-jarige nichtje Catharina Waliën (1768-1834)
Na het overlijden van zijn oom’s erfde Hendrik het landgoed Gossink.
Handelde Hendrik’s grootvader al in stoffen, in 1790 zien wij dit Hendrik ook doen.
Op 17 augustus 1791 werd hun enige zoon ABRAHAM WILLINK geboren.
In 1795 begint de Franse revolutie met als gevolg in 1810 de inlijving.
Voogd Steven Jan van Hengel werd afgezet door Willem Paschen (1764 -1842) , Hendrik Willink, Hermanus ter Pelkwijk, Derk Scholten en Johan Balthazar Dericks, die gezamenlijk de nieuwe municipaliteit vormen.

Willem Paschen werd op 03-09-1795 benoemd tot ‘profesional officier’ te Bredevoort, tegen de zin van Hendrik die geen tweede viool wenste te spelen, en later werd Willem Paschen aangesteld als Drost (1802-1810)
In 1796 bedankt Hendrik dan ook voor de post in de Municipaliteit Winterswijk.
Hendrik gaat zich weer richten op zijn bedrijf.
Op 22-11-1799 wordt de orangiste Freule van Dorth door de rechtbank o.l.v. Willem Paschen veroordeeld tot de dood.
14 Maart 1811 wordt Willem Paschen nog even benoemd tot Marie van Winterswijk. maar op 05-08-1811 (benoeming 28-07) al wordt hij opgevolgd door Hendrik Willink en Jan ter Pelkwijk als adj.maire.
Willem Paschen wordt dan gemeenteraadslid

Hendrik, De Burgemeester

Hendrik Willink
Geb: 27-07-1760 Deventer
Ovl: 26-03-1842 Winterswijk
Echtg: 22-09-1789 Catharina Waliën
Geb: 30-10-1768 Winterswijk
Ovl: 26-04-1834 Winterswijk
Beide OBP
WOOLDSTRAAT 16
Kinderen: 2
1. ABRAHAM WILLINK (17-08-1791,W.wijk  – 08-12-1863, W.wijk)
2. Jan Anasias Willink (29-09-1800,W.wijk – 19-10-1800,W.wijk) (20 dgn)

1811-1834: Burgemeester van Winterswijk

05 augustus 1811 wordt Hendrik Willink Maire van Winterswijk
Na de Franse overheersing met ingang van de grondwet in 1814 heette het Schout en vanaf 1825 Burgemeester.
Op 30 November 1813 was ‘Koning Willem 1’terug gekomen in Nederland.
In de eerste gemeenteraad van 1814 zaten o.a. W.Paschen en J.B.Roelvink
Zoon Abraham, in 1811 inmiddels 20 jaar heeft dan naar alle waarschijnlijkheid de zaken van zijn vader al gedeeltelijk overgenomen.

A.Tebbetman was onder het Franse gezag op 01 juni 1811 tot commissaris van Politie benoemd. De Fransen wilden bij dorpen groter dan 5000 inwoners een commissaris.
Hij overlijd echter al vroegtijdig op 16 mei 1817 en wordt opgevolgd door Dunnewold. Het korps was echter nog maar klein. Naast hem waren er twee veldwachters.
De dorpsdokter was in die periode Reichman, wonende waar later de doorgang kwam in de Torenstraat

Hendrik Willink wordt op 20 mei 1817 benoemd tot lid Provinciale Staten .
Winterswijk komt wel weer in 1818 onder een hoofdschout te vallen van abt Bredevoort, jonkheer J.A.L.G.C. van Nagell
Hendrik zal hier niet zo blij mee geweest zijn, maar hij kwam al aardig op leeftijd (dan 58).

In 1818 komt er het eerste echte gemeentehuis op de Wheme met politiebureau, school en onderwijzerswoning.Kosten: 9.000,–
Als hoofdonderwijzer wordt benoemd Pieter van Dijk (geb: 1788-ovl: 27-06-1854 Winterswijk.
In 1819 vertrekt zijn broer Herman Willem Willink naar Enschede.

Prive gaat het Hendrik financieel voor de wind door zeker ook de erfenissen, komende van de laatste Waliëns.
In 1820 overlijd zijn oom Hendrik Waliën en in 1827 Hendrik schoonzuster Christina Jurjana Waliën
Hendrik willink is dan ineens goed voor plm. 5 huizen, waaronder ‘De Kroon’ aan de markt en de huizen rechts hiervan tot aan het Lappenbrink en Wooldstraat 16,
Plm.13 boerderijen en honderden hectaren grond.

Op 03 juli 1835, Hendrik is dan 74, neemt hij afscheid als burgemeester en wordt opgevolgd door O.Tulleken. Zijn vrouw Catharina is een jaar daarvoor overleden

In 1837 koopt hij het familie-graf op de begraafplaats aan de Singelweg.

Zijn relatie’s met zijn broer en zussen zullen niet goed geweest zijn.
Zijn twee zussen Geertruid Walyen (ovl.1801) en Aleida (ovl.1791) waren al vroegtijdig overleden, maar zijn andere zussen Christina (ovl.1844) en Judith Paschen (ovl.1847) en broer Herman Willem (ovl.1847) waren allen naar Enschede vertrokken.
M.b.t. erfenissen benoemden zij in de jaren ’20, indien geen eerste-lijn erfgenamen, elkander tot erfgename.
Geen Hendrik Willink uit Winterswijk

Herman Willink zelf, de burgemeester is overleden op 26-03-1842 Winterswijk.

Wooldstraat 16 Woonhuis Hendrik Willink
Wheme. Gemeentehuis 1818-1881

Abraham Willink, de tweede generatie,het enig kind

Abraham  Willink                              
Geb: 17-08-1791 Winterswijk  
Ovl: 08-12-1863 Winterswijk (72)       
Echtg: 16-04-1819 Enschede
Christina ten Cate
Geb:21-03-1800 Enschede
Ovl.02-04-1863 Winterswijk)
MARKT 23
Kinderen: 6

Willinkhuis ‘De Kroon”

KINDEREN

1.Anna Catharina Willink 1820-1824
2.Maria Geertruid Willink 1824-1875
3.Hendrik Willink 1825-1877
4.Herman Christiaan Jurjaan Willink 1827-1906
5.Anna Catharina Willink 1829-1867
6.Jan Willink 1831-1896

Had vader Hendrik zich naast zijn koopmanschap gericht op zijn functie als burgemeester, als ‘1e generatie’ had hij het zeker ook wat de erfenissen betreft goed getroffen
Abraham, de enige zoon richtte zich eveneens op het koopmanschap en legde het accent steeds meer op de textiel.
In 1819 was hij op 27-jarige leeftijd in Enschede getrouwd met Christina ten Cate.
Hun woonadres in Winterswijk werd in 1827 het georven huis de ‘Kroon’ aan de Markt, waar Christina Jurjana Waliën had gewoond.
Samen kregen ze zes kinderen: 3 dochters en 3 zoons, die later ook alle drie in de textiel terecht zullen komen.
Op 44-jarige leeftijd in 1835 richt Abraham op de hoek Zonnebrink-Ratumsestraat het eerste Willink textielfabriekje op.
Ook zijn vader Hendrik mag dit nog mee maken.
Abraham ambieerde geen politieke functies zoals zijn vader, althans hij zal zich er niet mee bezig houden. Wel werd hij een succesvol zakenman.

De start zal geweest zijn met tenminste 26 weefgetouwen.
In 1842 zien we voor het eerst de 17-jarige zoon Hendrik binnen het bedrijf, de latere stichter van de eerste stoomweeffabriek.
De beide andere zonen, Herman en Jan komen pas later.

DE DRIE DOCHTERS

1.Anna Catharina Willink

Geb: 27-12-1820 Winterswijk – ovl.17-07-1824 Winterswijk (3jr/7mnd)

2.Maria Geertruid Willink

Geb: 02-05-1824 Winterswijk – ovl. 22-02-1875 Winterswijk (50jr)        
Echtg: 10-05-1843    
Herman Hendrik Paschen
Geb: 20-04-1813 Winterswijk – ovl.22-10-1880 Winterswijk)
WOONADRES: Meddosestraat – Villa Paschen
Beide OBP
Kinderen: 3
 
1.Willem Paschen 
Geb: 18-07-1846 Winterswijk- ovl: 04-04-1909 Monte Carlo (62) Begr.M.Carlo
Latere mede-directeur Batavier
Echtg: 06-08-1874  Winterswijk
Catharina Roelvink 
Geb: 06-05-1855 Winterswijk – 14-03-1931 Winterswijk -crematie
(75)
WOONADRES: Spoorstraat Wilan

2.Christina Paschen 
Geb: 27-03-1848 Winterswijk – 11-02-1916 Winterswijk (67)
Echtg: 14-11-1870 Winterswijk
Leonard Roelvink Burgemeester Aalten (1861-1886)
Geb: 30-04-1833 Aalten – Ovl: 03-03-1886 Bredevoort (52)
WOONADRES WEDUWE Spoorstraat 29 (Villa Nova)

3.Judith Maria Paschen 
Geb: 05-08-1858 Winterswijk – 14-02-1918 Den Haag (59)
Echtg: Emiel Hendrik Stieltjes (1853-1923) -Spoorweg-ingenieur

Villa Paschen, Villa Wilan, Villa Nova

3.Anna Catharina Willink

Geb: 11-10-1829 Winterswijk – ovl: 08-01-1867 Winterswijk (37)
Echtg: 02-08-1854  Winterswijk
Wilhelm Arnold Roelvink -Notaris
Geb: 26-10-1821 Winterswijk – ovl: 02-05-1917 Winterswijk (95)
WOONADRES: Misterstraat
Beide OBP
Kinderen: 2
1. Jan Berend Roelvink -Notaris
Geb: 12-04-1857 Winterswijk – Ovl: 22-06-1932 Winterswijk (75)
Ongehuwd
WOONADRES: Misterstraat
Begraven OBP

2. Abraham Roelvink 
Geb: 25-07-1859 Winterswijk – Ovl: 08-12-1921 Ermelo (62)
Ongehuwd- Begraven te Ermelo

Wilhelm Arnold Roelvink is na het vroegtijdig overlijden van Anna hertrouwd op 22-04-1869 te Enschede met Eva Magdalena ter Kuile
Geb: 14-06-1839 Oldenzaal -ovl.08-03-1929 Winterswijk (89)
Kinderen: 3
1.Harrij Roelvink 
Bankdirecteur Twentse Bank
Geb:1871 Winterswijk – Ovl:1961 (90) Haarlo -crematie
2.Herman Willem Roelvink 
Bankdirecteur Rotterdam
Geb: 1872 Winterswijk- ovl: 1909 ‘s-Gravenzande (36)
3.Bernard Andreas Roelvink 
Bankdirecteur Deventer
Geb:1879- Ovl:1936 Gorssel (57) Begraven te Winterswijk

DE DRIE ZONEN

Hendrik, Herman en Jan. De Derde generatie

Hendrik (1825) en Herman (1827) de Witstomers, Jan (1831) de Zwartstomer

In 1855 komt de oudste zoon Hendrik, dan 30 jaar, in het bedrijf en de firma heet dan H.Willink & Comp.
Vader Abraham trekt zich steeds verder terug.


Zoon Hendrik blijft wonen in Huize ‘De Kroon’, Herman bouwt zich in 1854 na zijn studie te Utrecht een villa aan de Groenloseweg 2.
Jan trouwt in 1855 en verhuisd naar de Wooldstraat.
In 1854 voelde vader Abraham langzaam dat ook zijn einde kon naderen en kocht zich twee graven aan de Singelweg bij zijn vader en moeder.
In 1863 komen zowel vader Abraham als zijn echtgenote te overlijden.
Hendrik zorgt in 1864 voor een grafmonument voor zowel zijn ouders als grootouders voor maar liefst f 442,98, ontworpen door de architect L.G.Richter. 1831 Leiden -1902 Winterswijk, die zelf ook een graf zal krijgen aan de Singelweg.

In plaats van thuiswevers kwamen er na 1830 steeds meer fabriekswevers, door Tenkink, Meijerink en Willink.
Na 1840 deden zich enkele rampen voor in de landbouw, waardoor velen landbouwers/thuiswevers besloten te emigreren naar Amerika.
In 1847 met de Phoenix-ramp op het Michiganmeer, waarbij 74 Winterswijkers om het leven kwamen.
De armoede heerste in Winterswijk
Met een onderbreking van de Amerikaanse burgeroorlog duurde de emigratie tot 1878. De bevolking van Winterswijk was deze decennia dan ook niet toegenomen.
Na 1850 klimt Winterswijk langzaam uit dit diepe dal.
Inmiddels ontwerpt Hendrik in Winterswijk zijn plannen voor de eerste stoomfabriek.


Om het spoor van de Willinks in Winterswijk te kunnen blijven volgen een korte samenvatting tot nu toe:
1.Hendrik Willink -Koopman/burgemeester (1760-1842)
2.Abraham Willink- Fabrikant ( 1791-1863)
3.De drie zonen van Abraham: Hendrik (1825), Herman (1827) en Jan (1831)


In 1861 wordt Jan (1831), de jongste zoon uitgekocht en is het bedrijf van Hendrik (1825) en Herman (1827).
Vanaf hier scheiden de wegen zich in de aankomende fabrikanten.
Hendrik en Herman gaan samen de ‘Witstoom’ vormen en Jan kiest voor de ‘Zwartstoom’.

Hoe her verder gaat is te volgen via Familie Willink- De Stomers

Wie waren de Willink Zwartstomers

1.Jan Willink (1831-1896)
2.Abraham (1856-1913) en Jan Hendrik (1857-1940)
3.Jan (1882-1959) (Abr,zoon) en Abraham Jan(1888-1969) (Jan H. zoon)
4.Bram Willink (1911-1974) (Jan’s zoon)
5.Jan Willink (Bram’s zoon)

Wie waren de Willink Witstomers

1.Hendrik (1826-1877) en Herman Willink (1827-1906)
2.Nicolaas (1857-1948) en Marten (1870-1931) (Herman’s zonen)
3.Willem Adam (1890-1969) en Herman C.J.(1895-1963) (Nic.zonen)
4.Niek (1917-2001) (W. zoon) en Henk (1924-2002) (H.zoon)

Wie waren de Willink Breistomers

1.Gerrit-Jan Willink



Lees verder

Batavier 1866-1941

Toen de “damp” er nog niet afvloog

Als in het midden der vorige eeuw, omstreeks 1860, de eerste “wévedamp” boven Winterswijk de lucht ingeblazen wordt, heeft de plaatselijke textielnijverheid in feite al een respectabele voorgeschiedenis achter de rug.
In totaal klepperden er zeker in de 16e eeuw reeds meer weefgetouwen in de gemeente dan thans in al de plaatselijke fabrieken te zamen. Echter met dit verschil, dat dat aantal toen over het gansche kerspel over bijkans evenveel particuliere woningen verdeeld was.
Onze kerspelbewoners waren toen nog op de bijkans volledige “self-help” aangewezen. Het brood werd nog merendeels zelf gebakken, de kousen en sokken waren van de eerste tot de laatste bewerking toe product van eigen vlijt en van de stapels (rollen) linnen in moeders kast, welke vaak met zekeren trots getoond werden, kon men recht hetzelfde worden gezegd. Linnen was in die dagen de beste geldbelegging, welke men zich denken kon. De dienstbode kreeg haar loon zelfs voor het grootste deel in linnen uitgekeerd.

In nagenoeg elke boerenwoning klepperden een paar weefgetouwen. Grootvader, te zwak geworden voor het zware “buitenwerk”, bracht vrijwel het gansche jaar in de weefkamer door, waar hij ’s winters veelal gezelschap kreeg van den jongen boer of den knecht, die dan meteen aan den slag gingen.
Op tal van erven kwamen de z.g. “oompjes” dan nog bij. Dat waren de ongehuwde broers van de bevoorrechte oudste zoons, die de boerderijen overgenomen hadden en op wier erven zij als helpende, doch meestal slecht betaalde krachten waren blijven hangen. Met toestemming van den boer, die dan voor een deel van hen “af” was, hadden zij zich veelal voor eigen rekening ook aan het weven gezet en waren dan metterdaad zelfs beroepswevers geworden.

Sommigen van hen hadden ook wel in het dorp een eenvoudig huisje gehuurd en zich dan aangesloten bij de daar reeds talrijke nijvere werkers, die in het weven hun hoofdbestaan vonden en verder met wat landbouw in hun onderhoud voorzagen.
Reeds kort na 1500 waren al deze lieden in een gilde verenigd, dat onder landheerlijke bescherming voor hun rechten waakte en de onderlinge verhoudingen regelde.
Dat weversgilde wal weldra tot grooten bloei gekomen en bezat reeds vele landerijen, uit welker opbrengsten en renten de behoeftige broeders op hun ouden dag eenigen onderstand ontvingen.

In den langen 80-jarigen oorlog met zijn onnoemelijke ellende, vooral in dit deel van den Achterhoek, was de mooie instelling echter totaal weer te niet gegaan. Zijn leden waren her- en derwaarts gevlucht en deels nooit meer terug hegomen en anderdeels tot groote armoede vervallen.
En het zou nog tot den 18en April 1682 duren eer de broeders door Stadhouder Willem III in hun oude privileges hersteld werden. De perkamenten Gildbrief, waarbij het Winterswijksche weversgilde andermaal opgericht en geoctroyeerd werd, wordt nog steeds bewaard, evenals de door Willem III geschonken beker, welke vroeger op de gildenbijeenkomsten van mond tot mond placht te gaan.

Hoewel de katoen toen al bekend was en zekerlijk al in 1570 in het nabije Bocholt druk tot z.g. “bomezijde” verwerkt werd, bleef men zich hier nog de gansche 18e eeuw door vrijwel uitsluitend aan de oude linnenweverij houden.
De wevers verkochten hun product aan kooplui te Stadtlohn en Bocholt, of ook wel aan plaatselijke “linnenreeders’ – zooals ze genoemd werden – van wie er verscheidene in dagen van geloofsvervolging uit Westfalen herwaarts gekomen waren, o.a. de Willinks , de Walyens e.a.

Het weefloon, dat in rekening gebracht kon worden, varieerde van 3 1/2 tot hoogstens 5 gulden per breed linnen van 50 el lengte. Maar er waren ook wel slechte tijden, dat er zoo goed als niets verdiend kon worden. Dat was o.a. het geval in den z.g. Franschen Tijd, nu ruim 130 jaar geleden, toen van de ruim 250 beroepswevers hier in het dorp er minstens 150 geheel werkloos waren.
Juist was men hier toen even te voren op bescheiden schaal ook met de katoen begonnen. In 1812 bestonden er n.l. een tweetal inrichtingen met een spinmachine voor het fabriceeren van bomezijde. Doch slechts enkele wevers vonden daarin werk en uitsluitend menschelijke energie vormde er nog de aandrijfkracht.
En nu door den oorlog de toevoer van de katoen geheel stop kwam te staan, was het weldra met deze nieuwigheid weer volkomen gedaan. Het groote publiek stond trouwens nog afwijzend tegenover de katoen, welke ongezond zou zijn om op het bloote lijf te dragen, zoodat men vooral in onzen Achterhoek nog immer aan het duurdere linnen de voorkeur bleef geven. Tot weldra de bittere armoede – nasleep van de lange oorlogsperiode – den menschen wel noodgedwongen over de vermeende bezwaren heen deed stappen, dezelfde geschiedenis als met den aardappel, die ook heel wat vooroordeelen te overwinnen had en eerst na het hongerjaar 1772 daarin behoorlijk slagen kon.
Zoetjesaan is het daarna in de eerste helft der vorige eeuw met de katoen crescendo gegaan. Omstreeks 1840 mocht men zelfs van een hoog-conjunctuur spreken, zoodat overal in den Achterhoek calicot-weverijen opgericht werden, welke echter na een 15-tal jaren meerendeels al weer te niet waren gegaan of kwijnden, doordat de katoen duur en schaarsch geworden was en in de meeste dorpen geen kernen van ervaren wevers gevonden werden, zooals te Aalten, Winterswijk en Neede, welke daar een niet te onderschatten basis en voorsprong vormden. Vooral het jaar 1861 vracht groote stagnatie, doordat wegens het uitbreken van den Amerikaanschen burgeroorlog de aanvoer van de grondstof zoo goed als geheel stop kwam te staan.
Inmiddels was er ook in de plaatselijke ambachtsverhoudingen een merkbare verandering gekomen. Hoe langer hoe meer waren de wevers afhankelijk geworden van de plaatselijke kooplui, linnenreeders of “fabriquers” (zoo ze zich later noemden), die steeds grooter initiatief waren gaan toonen. Kochten ze aanvankelijk slechts het aangeboden linnen van de wevers op, weldra deelden ze zelf de garens uit om die te laten weven en eindelijk begonnen ze zelfs schuren of andere gebouwen in te richten voor de plaatsing van een aantal getouwen, waarop zij voor hun rekening door wevers, die om de een of andere reden niet over een eigen “stoel” beschikten, tegen dagloon lieten werken.
Zoo’n primitieve inrichting werd destijds, heel deftig, al wel een “fabriek” genoemd, maar centrale drijfkracht ontbrak er ten eenen male nog en ieder wever moest zijn getouw zelf in beweging brengen.

DE “VOORLOPER” VERRIJST, MAAR NOG GEEN “DAMP”

Onder de bovenbedoelde ondernemers vinden wij in het midden der vorige eeuw hier in Winterswijk den heer Jan Willink, den later zoo wijd en zijd bekend geworden spoorwegpionier, aan wiens initiatief en onvermoeid werken de Nederlandsch Westfaalsche Spoor, de Geldersch-Overijsselsche Locaal-spoorwegen en zelfs de Noord-Ooster Locaal haar ontstaan te danken hebben gehad. De gedenksteen, in den frontmuur van het tegenwoordige fabrieksgebouw ingemetseld getuigt nog van de openlijke hulde, welke men hem daarvoor indertijd gebracht heeft.
Geen wonder, dat deze voortvarende man, gesproten uit een bekend Winterswijksch koopmans-, speciaal linnenreedersgeslacht ook op het terrein der aloude familie-traditie niet stilzitten kon.
Uit een nagelaten rekeningboek, van een zijner voorvaderen uit het begin van 1700 blijkt ons, dat deze in die jaren al reeds een uitgebreiden linnen- en wolhandel dreef en in wijden omtrek voor zijn rekening spinnen en weven liet.
Een paar facsimile’s uit genoemd rekeningboek vind de lezer hiernaast opgenomen. En vrijwel op denzelfden voet dreef in het midden der vorige eeuw ook Jan Willinks vader Abraham de zaken nog, toen hij zijn zoon naar Gladbach en Vierssen zond om hem daar de noodige vakkennis op te laten doen.
Van daar uit blijkt de jonge Jan reeds over beraamde hervormingsplannen geschreven te hebben, want zoowel vader als moeder, Christine Willink- Ten Cate, reageeren daarop in hun brieven, waaruit we hier een en ander overnemen.

Moeder, die blijkbaar in vaders zaken terdege ingewijd is, schrijft o.a. aan haar zoon in 1854:
“De stalen uit de Oost zijn nog niet aangekomen, ik heb al gezegt, of het ook in bedenk zoude komen de stalen, die gij van den Gladbacher fabrikant overzendt, dat die in een van de menigvuldige kisten met calicots, die hier tegenwoordig ter verzending naar de Oost gepakt worden, bij in gevoegt wierden, om eens te weten, of daar ook het een of ander bij was, waarop in die streken gereflecteerd wordt, want natuurlijk zoude dit het oprichten van een nieuwe fabriek dubbel belangrijk maken.
Hoe meer hier toch nu in het vervolg op een voorzichtige en solide manier de zaken uitgebreidt kunnen worden, hoe beter, te meer daar gij, drie broeders, het voorrecht zult hebben, dat zoo velen moeten missen, van namelijk op jeugdigen leeftijd al over kapitaal te kunnen beschikken.
Er is hier dezen winter veel calicots gemaakt en hoewel er geklaagt wordt, dat het tegenwoordig slegt in de Oost is en er overproductie is. Enz…….”

Dat vooral vader niet over één nacht ijs placht te gaan en, hoewel belangstellend, nu en dan ook wel eens remmend uit den hoek meende te moeten komen, blijkt overduidelijk uit diens brief van Januari 1854:

“Ook van mij en uwe broeders zult gij alle mogelijke medewerking ondervinden. Doch komt het mij tevens voor, dat gij te driftig zijt om alles zoo dadelijk bij Uw komst in huis in orde te hebben, hetwelk onmogelijk is, en ik ook, niet inzie zulks zoo volstrekt noodig is, daar gij toch zoo dadelijk niet kunt trouwen en vooreerst hier aan huis de kost voor het eten hebt.

Om linnen weefstoelen te koopen of te huren is hier wel gelegenheid; er zijn ons al 5 stuks door een eigenaar, die naar Amerika gaat, aangeboden, doch zijn noch te duur. Hij zal dezelve later wel lager afgeven. De fabriek op den Zonnenbrink is volmaakt geschikt om wevers in te zetten.
Om garens geverfd te krijgen zie ik ook weinig of geen zwarigheid in.
Hier in de plaats zijn twee zogenaamde blauwververs, die het misschien kunnen, en ook heeft van Eyk in Bredevoord een garenververij.

Enfin, Uw ambitie voor een en ander is mijn zeer aangenaam; doch alles kan zoo dadelijk niet gereed zijn, er moet nog veel overlegd worden en bedaard aan, gaat beter dan overijld. Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd, vooral raad ik nochmaals ten sterkste aan, om dadelijk geen werkmeester mede te brengen, komt U een geschikte voor, bespreekt die dan, om op nader te bepalen tijd in dienst te treden”.

Zoon Jan, niet te best over deze opmerkingen gesticht, had ijlings een hartig woordje teruggezonden, waarop vader weer antwoordde bij schrijven van 11 februari 1854:

“In antwoord op uw schrijven van 2 deze, was het mij aangenaam te bemerken uwe ambitie voor uw vak.
Voor zoover ik kan beoordeelen, komt het mij voor, dat dit wel gunstige resultaten kan en zal afwerpen. Dat gij Uw op een en ander voorbereid en de benoodigde machines aankoopt, vindt ik ook heel goed, en hebt gij mij vorige brief niet goed begrepen, als gij van meening zijt, dat ik nog een jaartje met overleggen wilde doorbrengen. Alleen is mijn principe om alles bedaard en goed te overwegen, alvorens tot belangrijke zaken over te gaan.
Dat gij met een scheermachine goed geslaagd zijt voor 186 Thaler is mijn aangenaam, doch als dezelve bij anderen 450 en 350 Th.kosten is die, welke gij besteld hebt, dan wel goed? Daar ik van papieren platen en van een twernmolen geen verstand heb, moet ik alles aan U overlaten met aanbeveling om niet te overijld te handelen en vooral goed spul te nemen.
Wat eene apprêtteermachine betreft, die machine ken ik weinig, doch heb er dikwijls van hooreb spreken, ik bedoel zoo eene machine waardoor men zware calicots (Nessel) kan apprêteeren, zooals de Engelschen de watertwist apprêteeren, ik verbeeldde mij, dat het goed dan door een dunne pap of brij op rollen of persen loopt, doch hoed het dan droog wordt, begrijp ik niet, ook twijfel ik wel of dezelve voor onze zoogenaamde dikke Calicots wel genoegsaam pap of brij zou aannemen. Er wordt hier thans verschrikkelijk veel geweven, zoodat wij nog nooit zooveel goed hebben klaar gekregen (ruim 600 stuk per week) en zijn daarbij de vooruitzichten voor de Calicots in de Oost niet gunstig, doch hoopt men op beterschap, doch kan ik U de verzekering geven, dat hier (vooral in den winter) geen gebrek aan wevers is, waaronder ook veel knappe wevers, die voor Uw goed wel geschikt zijn.
Met een powerslom (mechanisch touw) -weverij is het nog niet verder, alsdat even voor Hendrik (andere zoon) zijn vertrek uit Engeland is gekomen ene teekening van een fabrieksgebouw (later witstoom) voor 60 stoelen en prijsopgaaf van de laatsten, of hiervan wat komen zal, weet ik nog niet.
Ik voor mij zie er verschrikkelijk tegen op en ben er niet voor, daar een betrekkelijk aanzienlijk kapitaal in te steken, zonder vooruitzicht van genoegzaam débouché, terwijl er nu reeds overproductie is. Ook de politieke omstandigheden in aanmerking genomen, hoop ik tenminste, dat er het aanstaande zomer nog niets van komen zal.
Ingevolge Uw verzoek gaat hierbij Thaler 100,- waarvan ik vertrouw dat gij een noodzakelijk en nuttig doch zuinig gebruik maakt”

Niet lang daarna in Winterswijk teruggekeerd, blijkt de jonge Jan toen spoedig effectief doorgetast te hebben.
De ouderwetsche huisweverij moest noodig in nieuwe banen worden geleid. Zij was niet economisch genoeg: de geringe technische vakkennis der wevers, de sleur en het gemis van goede leiding en toezicht maakten het product duur en het aantal weeffouten groot.
De eerste maatregel door hem genomen, was dan ook: het aanstellen van een volkomen deskundig vakman, n.l. den heer Leopold Waters, afkomstig uit Westfalen, dien hij belastte met het toezicht over en het geven van leiding aan de verspreid wonende huiswevers te Aalten, Bredevoort, Varsseveld en in de kom en de buurtschappen van Winterswijk, die geregeld voor de zaak werkzaam waren.
Doch dat was slechts een begin.
Een tweede, belangrijker stap was een poging tot centralisatie door de vorming van een bedrijfskern, welke op zich zelf beter te leiden was en bovendien zou kunnen dienen om de materiaalvoorziening voor de thuiswerkers op practischer basis te brengen.
Hij liet daarvoor op den Zonnebrink, hoek Verlengde Ratumsche Straat, ter plaatse, waar thans de winkel van Help U Zelven en de slagerij van den heer Wassink staan een gebouw inrichten, waarin een aantal getouwen, een scheerpers en een apprêtteermachine konden worden ondergebracht. Het hoogst eenvoudige gebouw, circa 30 m.lang en 10 m.breed, was aanvankelijk in slechts enkele bescheiden ruimten verdeeld, doch is later, buiten gebruik zijnde, tot een blok van zes arbeiderswoningen ingericht.
En in dien vorm moeten vele ouderen onder ons het nog gekend hebben, want een 25 jaar geleden stond het er nog.
In het Provinciaal Verslag van 1855 vinden wij de oprichting gememoreerd. Er is daar sprake van “de nieuwe fabriek van den heer Willink voor het vervaardigen van halfwollen stoffen voor kledingstukken”.
Maar een fabriek in den zin, dien wij daar gewoonlijk aan hechten, was het stellig nog niet, in feite slechts een onderdak voor een aantal hand-weefgetouwen, meer niet.
Dat als product de halfwollen stof uitverkozen was, is zeer wel verklaarbaar. Door als inslag wol te gebruiken had de ondernemer zich ten minste voor de helft onafhankelijk gemaakt van de katoen, welke vooral in die jaren zoo dikwijls onbetrouwbaar in den aanvoer gebleken was en aan groote prijsschommelingen onderhevig was geweest. Rapporteerde b.v. datzelfde Prov.Verslag van 1855 niet nog meer onheilspellend, dat de katoenweverijen te Bprculo zeer slecht gingen, dat één inrichting er reeds gesloten was en een andere op apegapen lag, dat te Dinxperlo, te Eibergen en te Ruurlo de met zooveel hoop opgerichte bedrijfjes met den dag achteruit gingen, enz.enz.
Sommige werkten in den zomer heelemaal niet meer en sleepten zich in den winter met veel goedkoope kinderexploitatie nog met moeite voort.

Voorzoover enkele der oudste wevers van “De Batavier” zich, hetzij uit mededeelingen van hun vader of – zooals de nu 88- jarige Willem Bekker – nog uit eigen jeugdervaring weten te herinneren, waren in deze weverij hoogstens slechts een 25-tal arbeiders werkzaam, doch in de officieele rapporten is reeds dadelijk bij de oprichting in 1855 sprake van niet minder dan 75 personen, terwijl in 1859 opgegeven worden 60 wevers en 60 andere arbeiders ( onder wie vrouwen en kindreen) en in 1860 in totaal 110 arbeiders. Vermoedelijk hebben wij deze getallen zoo te verstaan, dat daaronder mede begrepen zijn de huiswevers en spinsters, die verspreid voor de zaak werkzaam waren.
Recht gemoedelijk ging het er nog toe in “de fabriek” hier aan de Ratumsche straat. Had een wever op zeker moment particuliere werkzaamheden, welke hem nader aan het hart lagen, dan stapte hij vrijmoedig naar den baas toe en zei b.v. doodgewoon: “morgen mo’k boonen potten of ale naor ’t land brengen en dan kom ik neet”, ja er waren er, die ’s zomers zich helemaal niet lieten zien en enkel maar ’s winters op het appèl kwamen.
Af en toe, als de vingers van de kou wat stijf geworden waren, hokten de wevers om de kachel knus bij elkaar en terwijl de getouwen zwegen, was het woord dan aan de praatjesmakers.

Van hun oogen werd nog al wat gevraagd, want voor de verlichting deden nog de ouderwetsche “prik- of snotlampjes” dienst, waarin patentolie of huttentut gebrand werd. De petroleumlamp was in die dagen nog een luxe-apparaat, uitsluitend voor de deftige salon gereserveerd.
Er werd 70 uren per week gearbeid voor een loon, dat voor den vlijtigen wever gemiddeld f 3,- bedroeg. Het spoelen en spinnen werd echter nog veel kariger beloond; de vaardigste spinster mocht met 30 a 40 ct. per dag stellig al heel tevreden zijn.
Gansch niet ten onrechte klaagde een oud Achterhoeksch liedeke dan ook:

Jao, wee met spinnen
Den kost wil winnen
Den mot zik naerig wèèren,
Den mag wal ’s morgens vroo beginnen
En de botter nog dunnekes smèèren

Lange arbeidstijden en lage loonen dwongen den vorige eeuwschen textielarbeider wel tot aanvullenden landarbeid om althans voor de noodige voeding grootendeels zelf te kunnen zorgen.
Ofschoon dan voor den eersten overgangstijd de motieven wellicht precies andersom moeten worden gesteld. De oude huiswevers n.l. waren nu eenmaal van oudsher steeds ook landbouwers geweest en zouden zelfs bij betere fabrieksloonen, die traditie toch niet hebben laten varen. Er gaat nog een verhaal onder de oudere wevers van een arbeider, die ’s nachts heelemaal niet naar bed was geweest om den oogst binnen te kunnen halen en die, staande tegen een ladder, maar een beetje gedommeld had, om ’s mrogens bij het krieken van den dag, voor de stoomfluit ging, maar spoedig bij de hand te kunnen zijn en ook dan nog een paar uurtjes op het land te werken.
Wel een schril beeld van een zwoegersbestaan, zooals dat eens het lot van duizenden was.
De heer Waters werd bedrijfschef in de inrichting en deed daarbij nu en dan de ronde langs de huiswevers in diverse gemeenten van den omtrek. Natuurlijk kwam de heer Willink er ook geregeld een kijkje nemen, niet zelden in den winter op blank geschuurde klompen van zijn huis naar den Zonnebrink wandelend, doch het was hem al gauw duidelijk dat hij de regeling best aan den “baas” overlaten kon.
In hoofdzaak werden gestreepte halfwollen broekstoffen geweven van zwarte katoenen schering met zwart geverfde wollen inslag, meerendeels voor den binnenlandschen afzet, doch ook wel reeds voor export, waarop al van meet af het oog gericht schijnt te zijn geweest.
Volgens overlevering was het goed zoo stevig en zwaar, dat de er van gemaakte broeken gemakkelijk op de pijpen konden blijven staan, terwijl de kwaliteit er van tegen een dragen van minstens 25 a 30 jaar volkomen bestand bleek te zijn. Degelijkheid ging nog voor alles in die dagen.

De goede naam van het product deed de zaken dan ook behoorlijk goed gaan. Telken jare werd officieel van de halfwollen stoffen-fabriek van den heer Willink nieuwe vooruitgang gemeld.
Er blijkt voortdurend geëxperimenteerd te zijn en al vrij spoedig aan nieuwe mogelijkheden te zijn gedacht, vermoedelijk onder den stimulans van de Nederl. Handelsmaatschappij, welke hoe langer hoe meer op Indie de aandacht vestigde.

Nauwelijks nog maar zeven jaar heeft de inrichting gewerkt, als dan eensklaps officieel in 1862 wordt gerapporteerd, dat de heer J.Willink tevens bonte katoentjes voor Indie is gaan weven. Hetgeen trouwens ook uit het Grootboek van dat jaar wel blijkt door de vermelding, dat een tweetal kisten met sarongs en cotonettes aan de firma Dummler te Padang verzonden zijn.
De uitvoering der bestelling schijnt naar genoegen geweest te zijn, want de orders herhalen zich en weldra wordt in de weverij het roer nu reeds ten deele omgegooid.
Er openen zich hoopvolle perspectieven en er zit bovendien nog iets anders in de lucht. De stoommachine heeft reeds elders een opzienbarende omwenteling in het bedrijf gebracht en ook de heer Willink ziet wel in, dat zijn onderneming, als zij haar vleugelen uitslaan wil, de diensten van dit befaamde “krachtwonder” niet lang meer ontberen kan.
Plannen rijpen en laten geen rust. En terwijl de bestaande inrichting nog nauwelijks 10 jaar haar diensten verleend heeft, lichten in den geest de omtrekken al reeds van een moderner gebouw, waarbinnen de “wonderen van kracht en techniek” eerlang een gewichtige rol spelen zullen.

De stoomfluit gilt, wevedamp boven den Zonnebrink

Het is daar op den Zonnebrink als de heer Willink en architect Richter er in 1863 terreinopmetingen komen doen, meerendeels nog een echt landelijk dorpsrandgebied.
Wat thans straat is, is dan nog maar een landweggetje, waaraan dan, zooals we weten, op den hoek Verlengde Ratumsche straat het ons reeds bekende handweeffabriekje staat en op de plek, waar thans de heer Hulscher woont, juist de eerste Winterswijksche gasfabriek in aanbouw is.
Van de R.H.B.S. of de later daar gebouwde villa’s en heerenhuizen is er echter nog geen spoor of aanwijzing te vinden.
Maar het is een snel opgaande tijd voor Winterswijk en nu staan daar tegenover de gasfabriek al weer richtpaaltjes in den grond geslagen voor een anderen, veel beteekenenden nieuwbouw.

Het werk blijkt uitgevoerd te zijn door Nuys en Ribbelink, de eerste timmerman, de tweede vermoedelijk metselaar.
Doch van grooten omvang schijnt het karwei nog niet geweest te zijn. Ofschoon het bestek een machinekamer, een weverij, een spoelerij en een ververij vermeldde, wijzen alle gegevens er toch op, dat de inrichting eerst maar bescheiden en voorzichtig is opgezet.
Het gebouwencomplex, waaruit zij nog voor den brand van 4 December 1937 bestond, blijkt het resultaat geweest te zijn van herhaalde verbouwingen en vergrootingen, welke natuurlijk met de gestadige zakenuitbreiding in de goede jaren ten nauwste verband hielden.

De eerste stoommachine, de ketel en het drijfwerk, werden door Stork (destijds nog te Borne) geleverd, terwijl diverse machines in Engeland werden besteld.
Volgens de boeken zou de fabriek den 1 Juli 1866 met 52 getouwen zijn begonnen te draaien, doch het schijnt, dat dit cijfer meer het aantal bestelde “stoelen” betreft dan de werkelijk op dien datum in gebruik gestelde.
De oudste nog levende wevers meenen zich namelijk te kunnen herinneren, dat aanvankelijk met slechts een klein aantal getouwen begonnen is, daar de andere nog niet aangekomen waren en eerst geleidelijk later zijn bijgezet.
De reeds genoemde Willem Bekker, die het weten kan, omdat hij thans 88 jaar is en reeds op 11-jarigen leeftijd in de fabriek kwam, bevestigt zulks en beweert altijd goed onthouden te hebben het groepje personen, dat hij daar bij zijn intrede aantrof, te weten:
in de eerste plaats bedrijfschef Waters, die van de oude weverij mee naar hier overgegaan was. Jan Wevers, die eenigermate als zijn assistent fungeerde. Arend Kobus, stoker. Jan Kobus, wever, Gerrit Renskers, wever, later aandraaier. Willem Lobeek, aandraaier, Martinus Rotmans, wever, Albert Kobus, later touwbaas. Wiggers, later scheerbaas. Gerrit ter Haar, later scheerbaas. Hendrik Hofste en dan hij zelf, die de eerste was, aan wien twee getouwen werden toevertrouwd en die thans de eenige is, die van dit groepje nog in leven is.

In den beginne werden dezelfde artikelen van de oude weverij ook hier geproduceerd, zij het dan nu met bekwamer spoed en verbeterde machines en zonder dat iedere arbeider nog zelf tevens als aandrijfmotor te fungeeren had. De halfwollen stoffen domineerden nog en de gebruikte verfstoffen waren nog zoo overwegend aan den donkeren kant, dat de volksmond ter onderscheiding van de nadere plaatselijke bedrijven, welke meest wit goed fabriceerden, al gauw een passenden naam gevonden had, n.l. “zwartstoom”, welke tot op den huidigen dag gebleven is.

De ouderwetsche broekstoffen geraakten door de veranderde mode geleidelijk echter meer en meer in de verdrukking en toen werd het zwartepunt allengs naar de bontgoederen verlegd, als beddetijk, schortenbont, meubelbont, boezeroengoed, e.d., terwijl daarnaast toen ook al sarongs geweven werden, welke weldra geheel de overhand nemen zouden. De heer B.Nijenhuis, chef Binnenland, reeds sedert 1888 aan de fabriek verbonden, vertelde ons zich nog best te herinneren, hoe al vroeg de firma Gebr. Veth te Padang, W.B.Ledeboer & Co te Makassar en Gorontalo, e.a. tot de geregelde afnemers behoorden. Geberk aan werk was er in die dagen nooit. Indie zond meestal zooveel orders en aanbevelingen dat de beste er uitgenomen konden worden en de rest niet uitgevoerd werd.
De noodige steenkolen moesten in de eerste jaren per voermanstransport uit Empel en Iepenburen (D) herwaarts worden gehaald. Dat was een kostbare geschiedenis, want de vracht was minstens 2 1/2 maal zoo duur als de kolen zelf. De partij welke in Empel voor f 18,- beschikbaar was, kostte als zij hier thuis was f 58,-

De fabriek groeit gestadig.

Intusschen was de oorspronkelijke ruimte voor de uitvoering der ruim toevloeiende orders al spoedig te klein gebleken. En toen de heer Nijenhuis in 1888 de fabriek betrad, hadden er dan ook reeds twee uitbreidingen plaats gehad. Doch er zouden er weldra meer bolgen, zooals kan blijken uit het volgende lijstje:

1866
Ongeveer 1 Juli de stoombariek in werking

1883
De eerste uitbreiding

1886
De tweede uitbreiding

1900
Belangrijke vergrooting en vernieuwing. Geheel nieuwe machinekamer en ketelhuis, waarin stoomachine Stork van 400 PK en drie ketels: de stoommachine ging bij de brand verloren.
Bouw van een 3 verdiepingen hoog gebouw voor kantoren en magazijnen. Dit gedeelte ging door den brand verloren.
Whemepad voor de eerste maal verlegd.

1904
Reeds weer vergrooting van dit voorgebouw. Waar dit nieuwe gebouw door middel van branddeuren van het in 1900 opgerichte was gescheiden, bleef dit bouwwerk bij den brand gespaard.

1913
Bouw van de weverij “De Pol”, plaats biedend voor 350 getouwen met electrische aandrijving en de modernste toepassingen op het gebied van luchtverversching, bevochtiging en verwarming. Achter het kantoorgebouw werd een nieuwe betonbouw opgericht voor appreteerderij, kalanderij en opmakerij. Tevens werden ververij, aandraaierij en scheerderij door betonbouw vergroot.

1920
Uitbreiding der ververij, waarboven de sterkerij werd aangebracht, tevens werd een nieuw Directiekantoor gebouwd.

1924
Aankoop tuin achter bewaarschool, welke na den brand voor de helft in gebruik werd genomen door ruwerij en garenloods en tevens als opslagplaats. Het verlegde Whemepad werd bebouwd, en dit pad werd opnieuw verlegd, nu langs de bewaarschool.

1937
4 Dec. Groote brand, die het eigenlijke bedrijf aan den Zonnebrink geheel verwoestte.

1938
Heropbouw van deze fabriek

BEDRIJFSVORM EN DIRECTIE

Ook de bedrijfsvorm is in den loop der jaren niet steeds dezelfde gebleven.
De oude handweverij was eigendom van den heer J.Willink en ook met de nieuwe stoomfabriek is hij aanvankelijk in zee gegaan.
In 1869 werd zijn neef W.Paschen in de directie opgenomen en de vennootschap Firma J.WILLINK & PASCHEN opgericht.
De heer J.Willink had intusschen met zijn succesvolle spoorwegvoorbereidingen de handen zoo vol gekregen, dat hij in 1879 zijn fabriekswerkzaamheden overdroeg aan zijn zoons A.Willink em J.H.Willink, toen resp.23 en 22 jaar oud.
In 1897 overleed de stichter, de heer J.Willink, op 65-jarigen leeftijd.

Mede wegens uitbreiding van zaken werd de bestaande firma op 1 October 1902 omgezet in de N.V.Bontweverij “De Batavier” v/h J.Willink en Paschen en wel onder directie van de gewezen firmanten A.en J.H.Willink, terwijl als commissarissen optraden de heeren W.Paschen te Winterswijk, Mr.J.B.Roelvink te Amsterdam, W.Willink en B.W.ter Kuile te Enschede.


LEIDERS VAN HET BEDRIJF VAN 1866-1941

DIRECTEUREN:
Jan Willink 1866-1879
W.Paschen 1869-1902
Abr. Willink 1879-1913
J.H.Willink 1879-1921
J.Willink Azn.1913-1939
A.J.Willink 1913-heden
J.G.Korteling 1931-1938 (daarna gedelegeerd commissaris)
A.Willink Jzn. 1938-heden

BEDRIJFSLEIDERS:
L.Waters 1866-1889
Mais 1889-1895
Eicken 1898-1903
H.G.Dalenoord 1903-1931
H.J.Voogd 1931-1939 (daarna onder-directeur)

HUIDIGE COMMISSARISSEN:
Ir. F.Willink, President-commissaris
J.G.Korteling, Gedelegeerd
J.G.G.Ledeboer
G.B.W.ter Kuile
J.Willink Azn.

PRODUCTIE EN AFZET DER FABRIEK















Lees verder

De gebrachte rijkdom

Wel steekt de oude grijze toren als voor eeuwen nog bijkans onveranderd boven het geboomte uit, maar daar omheen in de straten heeft de tijdsgeest reeds wonderen verricht. Helder verlichte winkels met rijke etalages achter spiegelende ruiten hebben de ouderwetsche houten gevels en de mestvaalten vervangen en een stevig plaveisel is aangebracht, waar vroeger het mulle zand onder de voeten kroelde of de voertuigen in den modder dreigden te blijven steken. Geen eentonig geklepper van rammelende weefgetouwen wordt meer gehoord langs de straat, maar wel het geraas van door stoom of electriciteit gedreven machines in modern ingerichte fabrieken, waaraan Winterswijk voor een zoo belangrijk deel zijn opkomst te danken heeft.

B.Stegeman, 1927

Lees verder

Steumer Jan

ODE AAN AL ONZE VOORVADEREN IN DE TEXTIEL

‘k Wet nog van den olden tied,
van ’n Wenters vol met steume
vader ging naor d’n Meyerink,
naor d’n Breistroom ging mien eume

Umme 6 uur wasten vader zich
biej de pompe met ieskold water
want jao, de luxe van ne douche,
dee kwam pas jaor’n later.

De bokse an en ’t boezeroen,
’t vake verstelde jesken
en in de tasse an d’n arm,
zien brood en drinkersflesken.

En deur de straoten van ’t darp,
alleene op in tröpkes,
dan lepen doezend klumpkes daor,
ower Wenters kinderköpkes.

Jao, ’s morgens vrog, veur zeuven uur,
begon ’t darp te lèven,
d’n eenen naor d’n andern stoom,
dee maanden het volk tot wèven.

D’n Witstoom, ’t eerste, dan d’n Pol,
de Tuunte leet zich heur’n 
nao ’t fluiten van d’n Meyerink,
dan mos ’t wal gebeur’n.

En in ’t darp naor de fabriek
in de straoten en de steggen,
was dan ’t steumervolk op pàd,
te vrog om völle te zeggen.

Wal honderd jaor gaf zo d’n stoom,
de Wenterswiekers èten
en wee den tied hef met-e-maakt,
dee zal ’t nooit vergèten.

Jao,klepperdeklep, was ’t lèven van
mien vader zaliger, steumer Jan

Zo ’s aovends teggen vief, zes uur,
dan zaten wie biej ;t fornuus,
unzen mooder bracht met ’n verhaal ,
gemeudelekheid in huus.

D’n kètel op ’t fornuus, dee zong,
’n heel vertrouweluk leedjen
en mooder stoppe sökke dan
of haakten ’n taofelkleedjen.

Toe mooder, vertel ons nog es van,
’t menneken oet de maone,
hoo kwam dat keèrlken daor ok weer,
wat hef-e daor edaone?

En mooder dacht dan biej zich zelf,
ok an d’n dag van morgen,
al waren de kindre dan gezònd,
dr waren altied zorgen.

Heur, klepperdeklep, zèe mooder dan,
daor kump oew vader,steumer Jan.

As ’n jungsken in dee olde tied,
bracht ik mien vader ’t èten
want jao, dat had d’n goeien man,
ok wal ens glad vergèten.

En as ik dan naorbinnen ging,
nao eèrst’ luk zeukeriej,
dan schrok ik miej zowat ne bult,
van ’t kabaal in de wèverieje.

Jas, as ’n schichtig vöggelken,
zocht ik dan tussen de töwwe,
bes dat ik endluk schreeuwn kon:
“Hier is ’t brood, mien vâ, daor buwwe!”.

Dan mocht ik efkes van mien vâ,
’t weèfgetouw hanteern,
en schot de spoole deur ’t good,
dat wo’j wal geèrne leèrn.

En klepperdeklep, zo ging iej dan,
met ’n “rap naor huus” van steumer Jan.

Och, leeven heer, waor is de tied,
waarvan ik heb e’schrèvvene,
waor bunt de steume met eur vòlk
in vredesname e-blèvvene?

Waor is d’n Jöddenstoom dan toch,
d’n Zwartstoom en de Bleeke,
d’n Meyerink van d’n Beuzenes,
met in d’n hof ne eeke?

Waor is d’n damp van ’t kètelhoes,
de machtige stoommesiene,
’t is allemaole al veurbiej,
dat dut ’n bètjen piene!

De kindere van DAT steumersvolk,
zee hebt nao grieze heure
en elken dag is d’r haoste weèr
wat anders veur de deure!

Maor, klepperdeklep, zo lange ik kan,
denk ik an vader……… steumer Jan!

B.Speelberg

Lees verder

Het Willinkhuis

Elk in Winterswijk goed thuis
Kent het oude Willinkhuis
Als een waar antiquiteit
Is befaamd het wijt en zijd.

Zoo bij dag als wel bij nacht,
Houdt het altijd trouw de wacht.
Op het Winterswijkse plein
Zou er trouwer wachter zijn?

O neen, O neen, O neen!
Want reeds in de steenperiode
En den grijzen mon’ken tijd
Stond het huis reeds op deez’ zode
Was toen reeds antiquiteit.

Hoe de zijs des tijds ook woedde
Wat ook vallen deed tot puin,
Immer zijn bespaard gebleven
Willinkshuis en Willinkstuin

Veel helaas, verscholen lijt,
In de nevels van den tijd.
Als in oud papier men leest
Moet ’t een klooster zijn geweest

Eer d’aloude Willinkstam
In het huis zijn intrek nam,
Dat door heim’lijk metselwerk
In verband stond met de kerk
O ja, O ja, O ja!

En de mon’ken van het klooster
Vaak belust met wijn en bier
Kwamen uit de kerk geslopen 
Door die gangen stil naar hier.

Vulden hier dan eens hun glaasje
Dronken het leeg met blijden zin,
Kwamen op dezelfde wijze
Ongemerkt de kerk weer in

Na d’aloude Willinkstam
Hier een burgemeester kwam
De Heer Veeren met zijn gezin
Trok het oude Marktslot in.

Daarna werd hier keurig net,
Quanjers winkel opgezet.
Later, werd dit oude huis
Weer een jonge huw’lijks kluis.
Hoezoo, hoezoo, hoezoo?

Nico trok met zijn Marietje
In dit oude Willinkslot,
Smaakten saam in deze zalen
d’Eerste vreugd van ’t huw’lijkslot

Doch na ras vervlogen jaren
Werd het weer eens anders thuis
Nico trok toen met zijn vrouwtje
In een eigen villa-huis

Wie er toen wel komen zou?
De Heer Pabruw met zijn vrouw
En een drietal kinderlein,
Er toen ingetrokken zijn.

Steeds was ’t huis met kinderen vol
’t Piepverstoppen was er dol
Doch zij zijn er uit gegaan
’t Piepverstoppen was gedaan.
Waarom, waarom, waarom?

De Heer Pabruw trok al spoedig
Met zijn vrouw en kroost uit ’t huis
Bouwde zich ginds aan de Spoorstraat
Ook een eigen villa-huis

Toen werd ’t slot (het was een glorie)
Aane een vreemdeling verhuurd,
Maar helaas dat huurcontractje
Heefy zoo ak’lig kort geduurd.

Toen stond ’t oude Marktslot leeg
In de doode zalen zweeg
D’echo van het laatst gedruis,
Ach, verlaten was het huis!

In den tuin is ’t al verdrukt
Niemand die de hazels plukt,
En de klimop van ’t prieel
Werd zo stoffig en zoo geel!
Ach he, ach he, ach he!

Maar laat ons niet droeve treuren,
Maar bij vroolijk feestgedruis
Zamen nog de naam herdenken
Van ’t oude Willinkshuis

Neen, laat ons niet droeve treuren,
Maar bij vroolijk feestgedruis
Zamen nog
voor ’t laatst eens zingen

“LEVE ‘T OUDE WILLINKSHUIS” .

(4 April 1900, schrijver onbekend)

Lees verder

Weversgilde

Het Weversgilde

Sinds overouden tijd reeds was het weversambacht hier in Winterswijk voor velen een bron van inkomsten geweest en in navolging van de steden was hier zelfs een weversgilde gesticht. 
Hertog Karel had er zijn hooge goedkeuring en bescherming aan verleend en dat beteekende, dat enkel de leden van het gilde in het kerspel van Winterswijk tot het hanteeren van het weefgetouw gerechtigd waren. 
Concurrentie hadden de gildebroeders niet te duchten en het belooft ons derhalve niet te verbazen, dat de jeugdige instelling weldra in goeden doen verkeerde. 
Maar er kwamen donkere tijden, jaren van oorlogswee en groote ontreddering en het gevolg daarvan was, dat ons veelbelovend gilde jammerlijk onder den voet geraakte. Zijn leden waren verstrooid of tot groote armoede vervallen en van de talrijke getouwen, die eertijds zoo lustig klepperden, waren vele reeds lang tot een treurige rust gedoemd. 
Het weversgilde scheen dood, maar gelukkig slechts tijdelijk. 

Zoodra de orde en rust en betere economische toestanden wedergekeerd waren, richtten ook de wevers het hoofd weer op en adresseerden bij Z.M.den Stadhouder om herstel der vroegere rechten. Hun verzoek viel in goede aarde, zoodat zij den 18en April 1682 gelukkig werden gemaakt met den volgenden offcieelen 

GILDEBRIEF

“Wilhelm Hendrik bij de Gratie Godts Prince van Oragne en Nassau, enz…..

“allen dengenen, die desen sullen sien ofte horen lezen, salut. Doen te weten: 

“Wij hebben ontfangen de ootmoedige Supplicatie van die van het Weversambagt in ’t Dorp en kerspel Winterswijk, inhoudende, dat voor desen in den voornoemden Dorpe is geweest een Weversgilde en reglement tot voordeel en benefice van ’t Weversambagt; “-, dat de voorscr. Weversgilde en privilegiën van dien door de lange krijgsjaeren buyten pbservantie gebragt zijnde, de Supplianten hadden moeten aensien en gedogen, dat sy Luyden gesitueert zijnde op de frontieren van andere Landen voorbij gegaan ende onttrokken worden alle de voordeelen, die sy voor desen hebben gehadt, en dat de reders van het linnen niet willen laten weven als tegen betaelinge van winkelwaeren ende manufacturen, ende wsy sulks niet konnende doen, werden gepreterieert, en het gaeren uyt den Lande naer vreemde plaetsen gedraegen tot merkelyke schaede van de Supplianten,….ons daerom biddende en versoekende dat ons soude gelieven hen daartoe op nieuw te verlenen behoorlijke brieven van consent ende octroy. 

“Soo is ‘t, dat wij geneigt sijnde goede ingezetenen en onderdaenen te believen, en soo veel doenlijk is, het voorschr.weversambagt tot Winterswijk wederomme te doen floriren onder die regeeringe van eenen Gardiaen off deeken met vier gildemeesters offte overluyden…. volgens de poincten en articulen hiernae volgende:

1. Ten eersten sal ieder gilde broer nevens de zusters van het gilde godvrugtig leven nae gehoorsaemheit der H.Kercke van de gereformeerde religie en sullen tot haeren patroon kiesen Sinte Michaël ende voirs een gardiaen off deeken ende vier gilde meesters ofte overluyden. 

2. Item die op het nieuws aenkomen en dese gilde wilden winnen, als ook die van buyten in komen, sullen geven 15 gldns aen ’t gilde ende twee gldns in de gildebusse, om te gebruiken onder het gilde, daer het van noden sal sijn, alsmede drie goutguldens voor den Hooftofficier van deze plaetse. 

3. Dat geen werk mag om te arbeijden buiten het gilde gaen onder verbeurte van het gaeren voor die van het gilde, en ses goutguldens voor den officier, mits dat die van ’t weversambagt presenteeren aen de reders alsmede de burgers in het dorp en kerspel van W. met het maeken  van het Linnen nae proportie van de bleyken niet sullen soeken te verkorten offte op te houden, en dat voor sodanigen prijs als het oude gebruyk is geweest. 

4. Sal op St.Michaeldag nae erholden consent van den Drost die bij-een-komst van het gilde sijn en sullen alsdan twee nieuwe gildemeesters gekozen worden, die het gilde een jaer bedienen. 

5. Dat yder baes offte meester sal geven alle jaer vier stuivers ten behoeve van ’t gilde, ende sal dat zelve op de bijeenkomste van St. Michaëlsdag betalet worden op de verbeurte van tienstuivers, welke sullen sijn in de busse voor de armen van het gilde.

6.Bij aldien eene van de gildebroeders off de susters den eene den anderen achterhaelde met kwaetspreken, schelden offte eenige quaestie te maeken, hetzij op de bijeenkomst van Michaëlsdag offt anders in ’t particulier, die sal voer de eerste reyse geven dertig stuivers. Ende als sodanige gildebroer offte suster van den gardiaen oft gildemeester bestraft worden om te swygen en willen niet swygen, sullen deselve dubbert verbeuren…..

7.Item wanneer de bijeenkomste van ’t gilde sal wesen op Michaëlsdag, soo sal deze gildebrieff gelesen worden, ende soo ymant deze articulen kwam te rebelleeren, die sal van ’t ampt ontset ende berooft syn ende wederom arbeyden in knegtsplaetse offte hetzelve ampt wederom koopen gelijk een vreemde, ende dat niemant meer sal mogen holden als drie a vier touwen om te werken.

8.Het breetdoek sal moeten weesen vol ses vierendeel breet off soo ymant breeder offte smalder beliefde te hebben sal daernae moeten betaelen en het smal ook nae older gewoonte.
Ende soo ymant eenige fouten in het linnen maekte, sal van de gildemeesters besien worden, ende diegene, die het linnen toekomt, soo het bedorven mogte sijn, sal ’t selve voir den gardiaen ende gildemeesters brengen, om bekeurt te worden, hoe groot die schaede mogte sijn, dewelke de maeker sal betaelen, ende degene, die het voir den gardiaen brengt, sal aenstonts daerbij leggen twaalf stuivers, sullende deze gerestitueert worden, soo wanneer het sal bevonden worden kwaelijk gemaekt te sijn.

9.Geen gildemeester sal ook eenes anderen geschoren werk weeven, sonder consent van denselve, die het geschoren heeft, hij verbeurte van vijff schillingen.

10 en 11. Handelen over het meten en keuren van linnen.

12. Voorts sullen de gildebroeders op geen Sondaegen, Hoogtijts- nog bededagen mogen arbeyden, maer ouder gewoonte op werkdagen; mede geen smal doek maeken onder anderhalve str. op verbeurte van twee guldens….

13.Off daer eenige gildebroeders offte geildemeesters waeren, die niet Goddelijk offte eerlijk leeven nae behooren, ende het selve tot de Gildemeesters kwam, sullen deselve haer onderrvraegen ende bestraffen; en soo wanneer des onvermindert de bestraften haer naemaels niet souden willen beteren, en bevonden wordende wederom kwaelijk offte oneerlijk geleeft te hebben, zullen deselve verbeuren twee guldens…..




Laatst bijgewerkt: 25-12-2016/ 10-04-2019

Lees verder

De familie Willink




DE BREISTOMER


Gerrit-Jan Willink- ‘Tricot-Jan’

1.Gerrit-Jan Willink (4W)

Rond 1861 werd een nieuwe breitechniek uitgevonden,de tricotagebinding.
De enige zoon van Hendrik Willink en Coenradina Jacoba van Heek, Gerrit Jan Willink (1864-1933) ging na de HBS in Winterswijk naar Frankrijk om het vak te leren.
Zijn vader was directeur van H.Willink&Co (Witstoom).
Zijn vader overleed in 1877 op 52-jarige leeftijd. (Gerrit-Jan was 12 jaar)
Toen Gerrit-Jan op 23-jarige leeftijd terug kwam wilde hij een eigen fabriek stichten in tricot.
In 1888 werd er achter het ouderlijk huis aan de Groenloseweg 1 een fabriekje gebouwd en gestart met twaalf meisjes.

In 1890 werd al de nieuwe fabriek aan de Wilhelminastraat geopend.  (60 werknemers)

Van 1888- 1901 was Gerrit-Jan alleen directeur.
Gerrit-Jan had moeite met leiding geven en bovendien reisde hij heel graag, zodat J.F.Overweg sr.(geb.26 Febr. 1883- overl.:20 Juni 1957)  zijn intrede (01-07-1901) deed als mede-directeur.(tot 1957)
In 1906 werd Hermann Heinrich Martin (01-01-1885- 15-01-1963) (een neef) tot mede-directeur benoemd. (tot 1960)
In 1921 trad Gerrit-Jan terug als directeur, maar bleef wel als commissaris bij het bedrijf betrokken tot zijn overlijden in 1933.
Hij liet enorme bedragen voor die tijd over aan div.instantie’s:

Tussen 1912 en 1929 is er continue gebouwd.
In 1926 werd er ook gestart in Egypte met een afzetgebied en in1938 werd besloten er een dochteronderneming te vestigen.
J.F.Overweg jr. was er jaren directeur. Later heeft men het bedrijf verkocht, aangezien buitenlanders niet meer welkom waren.
In 1926 waren er 948 personeelsleden.

Op 22 mei 1937 kreeg de Tricot het predikaat Koninklijk en heette het voortaan:
“Koninklijke Tricotfabriek G.J.Willink NV”

In 1938 werd J.G.Overweg algemeen directeur.
In 1938 werd het 50 Jaar bestaan gevierd (800 werknemers

In de jaren vijftig ging het langzaam bergafwaarts ( 1953: 600 werknemers) en op 14 december 1978 werd de fabriek gesloten (110 werknemers)


Wie waren de Willink Zwartstomers

1.Jan Willink (1831-1896)
2.Abraham (1856-1913) en Jan Hendrik (1857-1940)
3.Jan (1882-1959) (Abr,zoon) en Abraham Jan(1888-1969) (Jan H. zoon)
4.Bram Willink (1911-1974) (Jan’s zoon)
5.Jan Willink (Bram’s zoon)

Wie waren de Willink Witstomers

1.Hendrik (1826-1877) en Herman Willink (1827-1906)
2.Nicolaas (1857-1948) en Marten (1870-1931) (Herman’s zonen)
3.Willem Adam (1890-1969) en Herman C.J.(1895-1963) (Nic.zonen)
4.Niek (1917-2001) (W. zoon) en Henk (1924-2002) (H.zoon)

Wie waren de Willink Breistomers

1.Gerrit-Jan Willink



Lees verder