Johannes Reinier Verwers
JOHANNES REINIER VERWERS
03 november 1895 te Brakel- 25 februari 1970 te Winterswijk
Johannes Reinier Verwers werd geboren op 3 november 1895 te Brakel, gemeente Zaltbommel in Gelderland, als zoon van Gerrit Jan Verwers (1858) en Jansje Wilhelmina Visser (1867)
Zijn vader was hoofdonderwijzer.
Johannes had eigenlijk dierenarts willen worden, maar door de eerste wereldoorlog en zijn plicht het land te dienen, kon zijn studie hiervoor niet plaats vinden.
Op 15 mei 1919 kwam Johannes terecht bij de Belastingdienst.
Johannes (25) trouwde op 21 mei 1921 met Johanna Antonia Beerens (geboren op 17‑11‑1892 te Almelo,28 jr.) te Dalfsen.
In 1928 kwamen zij naar Winterswijk, waar Johannes een baan aangeboden kreeg als Inspecteur bij de Belastingen. (15 mei 1928-pensioen 1 december 1960)
Ook ging Johannes in de plaatselijke politiek en kwam voor de Vrijz.Democraten op de kieslijst van 1935. Na de oorlog kwam hij in de raad voor de P.v.d.A ,waar hij zitting in hield tot 1962.
In 1956 nam Johannes (61) afscheid als voorzitter van het Rode Kruis.
Zijn vrouw,Johanna overleed op 18 oktober 1958 op 65-jarige leeftijd te Rhenen.
Johannes bleef in Winterswijk wonen tot zijn overlijden op 74 jarige leeftijd op 25 februari 1970
Officier in de Orde van Oranje Nassau 29 april 1958
Johannes heeft vele functie’s bekleed in de Winterswijkse gemeenschap.
Voorzitter Rode Kruis afd.Winterswijk
Voorzitter Technische School Winterswijk
Bestuurslid TBC Vereniging
Bestuurslid Openlucht Theater (Off.opening 11 juni 1949)
Bestuur Algemeen Ziekenhuis
Raadslid Winterswijk (24 jaar)
In 1933 stelde Dhr.Verwers voor om de Winterswijkse voetbalclubs W.V.C. en Winterswijk te fuseren tot 1 vereniging.
Maar wie was Johannes Reinier Verwers in oorlogstijd?
Noem je Verwers, dan kun je daar denk ik gelijk de naam J.W.Zonnevylle bij noemen. Zijn ‘baas’ bij de belastingen in Winterswijk. Kwam Zonnevylle in 1925 naar Winterswijk als inspecteur, Verwers kwam in 1928 als zijn ‘eerste assistent’.
Beide getuigen van Vaderlandse trouw en de samenwerking tussen beide zal hier dan ook optimaal moeten zijn geweest. Geassisteerd door vele andere medewerkers bij de belastingdienst.
Johannes Verwers blijkt echter een zeer ambitieus man geweest te zijn, getuige zijn vele maatschappelijke functie’s, waaronder ook het raadslidschap, maar ook zijn inzet voor het vaderland gedurende de periode 1940-1945 en nog vele jaren daarna de nasleep.
In 1933 schopt hij al gelijk openlijk tegen de NSB aan en dat zal hij ook de jaren daarna blijven doen.
Al begin september in 1940, komt Johannes Verwers met het voorstel een Monument op te richten voor de gevallen militairen gedurende de periode 10-14 mei 1940.
20 Maart 1941 heeft hij het al zover. Het door hem plaatselijk opgerichte comite heeft de Amsterdamse beeldhouwer Jan Bolhuis de opdracht gegeven een Monument te ontwerpen voor de gevallen militairen.
Echter door de oorlog welke zich voortzet, zal het onthullen van een Monument in de weg staan en de wijsheid zegt hiermee te willen wachten totdat deze hopelijk spoedig ten einde zal lopen.
Het monument moet zelfs ‘onderduiken’ voor de bezetter, zodat zij geen verkeerde bedoelingen hiermee krijgen.
Men zal moeten wachten tot na de bevrijding en op 29 juni 1945 kan het Monument onthuld worden.
Al begin september in 1940, komt Johannes Verwers met het voorstel een Monument op te richten voor de gevallen militairen gedurende de periode 10-14 mei 1940.
20 Maart 1941 heeft hij het al zover. Het door hem plaatselijk opgerichte comite heeft de Amsterdamse beeldhouwer Jan Bolhuis de opdracht gegeven een Monument te ontwerpen voor de gevallen militairen.
Echter door de oorlog welke zich voortzet, zal het onthullen van een Monument in de weg staan en de wijsheid zegt hiermee te willen wachten totdat deze hopelijk spoedig ten einde zal lopen.
Het monument moet zelfs ‘onderduiken’ voor de bezetter, zodat zij geen verkeerde bedoelingen hiermee krijgen.
Men zal moeten wachten tot na de bevrijding en op 29 juni 1945 kan het Monument onthuld worden.
Dhr. J.R.Verwers vertelt
DINSDAG 29 MEI 1945
Toen de dag der bevrijding voor Winterswijk was aangebroken, kreeg onze plaatsgenoot, de heer J.R. Verwers, al ras bezoek van een dame, die in de afgeloopen tijden van Duitsche druk en bezetting ondergronds contact had gehad met onze krijgsgevangenen in Duitschland; die daardoor ook wist, hoe de toestand van onze krijgsgevangenen en van andere Nederlandsche gevangenen aan de overzijde der grens was; die wist, hoe groot de hunkering was van al deze mannen en ook van vele vrouwen, de hunkering naar het groote oogenblik in hun leven, dat ook voor hèn weer de vrijheid zou aanbreken; de vrijheid, èn de blijheid van het wederzien van vrouw en kinderen, van familie en vrienden, na jarenlange scheiding !
De heer Verwers luisterde naar de verhalen, die deze flinke vrouw, die voor onze gevangenen gedaan heeft wat ze kon, hem vertelde; en daarna heeft hij met groote voortvarendheid alles in het werk gesteld, om onze krijgsgevangenen van over de grens zoo snel mogelijk naar het vaderland terug te halen.
Van dezen tocht naar Duitschland kon de heer Verwers ons intéressante ondervindingen en indrukken mededeelen; wij laten ze hieronder volgen.
Met mej. B. Assink als tolk, wachtmeester Hobijn (een der eerste bevrijde krijgsgevangenen) en 3 chauffeurs en voorts met een autobus en een vrachtauto togen we de grens over,” aldus de heer Verwers.
De medewerking en hartelijke ontvangst, die we overal, bij Nederlanders, Engelschen en vooral bij Amerikanen ondervonden, was buitengewoon.
Den eersten dag reden we tot Warendorf achter Münster. Hier kwamen we terecht in een kwartier van Limburgsche stoottroepen; het was een vorstelijk kwartier: een groote, schitterende villa, de Duitsche bewoner was er uitgezet die woonde in zijn tuinhuis ergens in het fraaie park, dat dit kasteel omgaf.
Wat hebben we hier gegeten, allemaal lekkere, vóór oorlogsche spijzen — onze Limburgers hadden het goedl
Den tweeden dag reden we naar Ringelheim, nabij Goslar hier bleven we een paar dagen te gast bij de Amerikanen, die ook al even behulpzaam en gastvrij waren als onze Limburgers.
We werden genoodigd aan welvoorziene tafels, we aten voor oorlogsche, soms lang niet geproefde spijzen; men hielp ons met alles, toen onze vrachtauto stuk was, togen onmiddellijk eenige Amerikanen er per auto op uit en meer dan 24 uur hebben ze rondgereisd en gezocht voor ons naar een onderdeel voor den motor van ons vrachtwagentje.
U ziet het, medewerking genoeg, overal.
Wat voor ondervindingen met de Duitschers deed U op, vroegen wij.
Wel: onderdanig, „schmeiglend” zijn ze. Als je stopt en den weg vraagt, komen er tien tegelijk aanloopen om je den weg te wijzen. Overigens is wel te zien, dat Duitschland geen jaren van bezetting en landwachters-régime achter den rug heeft. Iedereen rijdt hier nog op mooie fietsen met goede luchtbanden. Iedereen heeft nog zijn radio. Op de akkers ploegen de boeren met overal 2 flinke paarden in ’t gespan; de voedsel positie schijnt nog niet slecht te zijn; de overal heen geëvacueerde Duitschers ziet men behalve te voet en met trekkarren
ook met auto’s en paard en wagens vol meubilair en goederen verhuizen naar hun oorspronkelijke verblijfplaatsen. Ze hadden en hébben het nog steeds beter dan wij hier in Holland !
Eenmaal had een Duitsch politieman een groote mond tegen me; ik vond het heerlijk dat ik hem een nog grootere mond kon teruggeven; de rollen zijn thans omgedraaid, we behoeven niets meer van onze voormalige onderdrukkers te verdragen !”
In Grimma bij Leipzig werd het Hollandsche kamp krijgsgevangenen gevonden.
Het weerzien met onze landgenooten was ontroerend en blij. Zij woonden in een gebouw behoorende tot een groot complex kazernes. Hun lichamelijke toestand was redelijk goed. De voeding was sober maar voldoende geweest, vooral voor die groepen die uit werken gingen en vaak door hun particuliere werkgevers gevoed werden. Doch geestelijk valt het allerminst mee, zoo lang gevangenen te zijn, en de verveling, de eentonigheid van elken dag, mitsgaders het altijd maar sterker wordend verlangen naar huis en naar vrijheid, te moeten verwerken.
Hier, in het Hollandsche kamp van krijgsgevangenen wachtte de heer Verwers ook een groote teleurstelling: hij mocht niemand meenemen, want er was, ergens in Parijs, een officieel comité voor de repatrieering van krijgsgevangenen, en alleen dit comité mocht de krijgsgevangenen afvoeren.
Maar wij zijn van het Roode Kruis, en komen de zieken en ernstige gevallen halen, voor wie een onmiddellijke afvoer naar Nederland dringend noodzakelijk is,” betoogde de heer Verwers.
Maar de Amerikaansche majoor Taylor, commandant van het kamp, bleef op zijn stuk staan hij mócht geen krijgsgevangenen op eigen gelegenheid naar huis sturen. De heer Verwers heeft daarop een heel hooge militaire autoriteit bezocht en deze is nog eens gaan praten met den kampcommandant, met als gelukkig resultaat, dat de heer Verwers zijn autobussen vol mocht laden met zieken, vaders van groote gezinnen enz. 42 gelukkige kerels stegen in zijn beide bussen, en veilig en goed heeft de heer Verwers ze over de grens geleid, naar huis toe.
Met één autobus en een vrachtauto was de heer Verwers naar Duitschland gegaan; toen de vrachtauto defect werd en achter moest blijven, bezorgde een Amerikaansch officier hem terstond een ergens gevorderde Duitsche autobus, zoodat de heer Verwers met twee bussen in Holland terug kwam, Hoe was de stemming in het Hollandsche kamp, vroegen we nog. Opgewonden. De menschen wisten niets officieel omtrent het moment, waarop ze weer naar huis zouden kunnen. Dientengevolge waren ze ten prooi aan allerlei wilde geruchten, die telkens weer onwaar bleken te zijn, hetgeen de goede stemming vanzelfsprekend omlaag drukt.”
Beter waren de Belgische krijgsgevangenen er aan toe, wat dit betreft. Hier was een „verbindingsofficier” der Belgische regeering, die den Belgen officieele inlichtingen overhun repatrieering verschaft, zoodat deze menschen wisten waar ze aan toe waren*
Van een Amerikaansch soldaat vernam de heer Verwers nog, dat zich in de nabijheid van het krijgsgevangenkamp een kamp met jodinnen bevond. Hij heeft dit terstond bezocht en vond inderdaad ergens in een paar huizen verscholen, 26 Hollandsche joodsche vrouwen, het overschot van een veel grooter aantal Jodinnen, die hier jaren lang een ongelukkig bestaan geleid hebben.
Het leed, dat deze meisjes hebben doorgemaakt, is in een courant niet te beschrijven; zij hadden een nummer op den arm getatoueerd en zijn inderdaad slechts als nummers, doch niet als menschen behandeld door de Nazi-wreedaards.
Onder onbeschrijfelijke omstandigheden zijn duizenden en nog eens duizenden joden in Duitschland vermoord, vergast, verbrand, neergeschoten, doodelijk mishandeld, misbruikt — zooals ook duizenden niet-joden, die het gewaagd hebben zich tegen den overweldiger te verzetten, in Buchenwald en andere oorden van verschrikking gemarteld zijn, totdat de levensgeesten weken….
Deze groote bloedschuld van het nationaal-socialisme is onuitwisbaar, is nimmer te vergeten
en eischt meedoogenlooze vernietiging van de schuldigen aan zóóveel onmenschelijkheid en ellende!
Moge de heer Verwers er inslagen, zijn mooie repatrieeringswerk voort te zetten. Voor zijn belangwekkend relaas van zijn eersten tocht naar Duitschland, dat we hierboven weergaven, zijn we hem namens onze lezers ten zeerste dankbaar.
Ondanks vele en groote moeilijkheden, die hij ondervond, is hij geslaagd; met 42 Nederlanders is de heer Verwers uit Duitschland teruggekeerd.
Verwers haalt onderduikers en krijgsgevangenen
VRIJDAG 15 JUNI 1945
De heer Verwers is namelijk opnieuw over de grens geweest, nu vergezeld van de dames Assink en Wierenga, Luitenant Salemink van het militaire gezag, wachtmeester Hobein, voor de inkwartiering en voeding, en vier chauffeurs: de heeren Bent, Piepers, Hobbelink en Starink. In twee auto’s gingen zij op zoek naar Nederlanders en naar autobussen om hen te vervoeren, want deze tocht was, als de vorige, op eigen houtje geimproviseerd.
Zij ontmoetten nu wel Nederlandsche verbindingsofficieren, die in de kampen, waar de buitenlandsche arbeiders en de bevrijde krijgsgevangenen door de geallieerde bezettingstroepen verzameld worden, de belangen van de Nederlanders behartigen en hun repatrieering gaat nu vlot genoeg, maar die officieren kunnen zich niet inlaten met de Nederlanders, die nog her en der verspreid zitten, vooral in ziekenhuizen.
De Nederlandsche regeering heeft wel een overeenkomst met de Zweedse regeering afgesloten, waarbij deze op zich neemt om Nederlandsche zieken uit Duitschland naar Zweden te halen om hen daar te laten herstellen alvorens zij naar Nederland terugkeeren, en de medische kolonnes uit Belgie en Frankrijk en van de U..N.N.R.A. (een Amerikaansche organisatie) helpen ook de Nederlanders, maar deze menschen willen niet naar Zweden, maar naar Nederland en zij verlangen naar een helpende hand en een woord van een landgenoot, naar berichten en een versnapering uit het vaderland, en naar huis.
In Warendorf overnachtte de kolonne weer bij de Nederlandsche stoottroepen. De heer Verwers ontmoette daar Limburgsche officieren, die ontdekt hadden, dat vroeger medestrijders uit de ondergrondsche maar bleven zitten in de Duitsche gevangenkampen en die dus op weg waren gegaan om hen te halen. Op den heen- en terugweg konden Winterswijkers en Limburgers hun bevindingen in de kampen uitwisselen.
In Hamelen schoot een Fransche aalmoezenier hen aan om te vertellen over de twee Nederlandsche jongens. Zij zouden waarschijnlijk binnen eenige weken sterven. Was het niet beter, zoo zei de aalmoezenier, dat zij naar huis gingen in plaats van in den vreemde achter te blijven?. De heer Verwers bezocht hen en hij kan nu de ouders op de hoogte stellen en onderzoeken of de jongens gehaald kunnen worden.
Aan den dood ontsnapt
Daar waren in Hamelen Nederlanders, die door de Duitschers in het tuchthuis opgesloten waren. Twee hunner,ter dood veroordeelden, die door de bevrijding aan de executie ontsnapt zijn, werken nu bij het militaire gezag in Hamelen. Een heer uit Den Haag werd in verschrikkelijk ondervoeden toestand aangetroffen. 52 jaar oud, maar hij zag er uit als 70.
Acht zieken werden meegenomen naar Winterswijk. Getracht zal worden met een ziekenauto ook den ondervoeden Hagenaar te halen.
Zieken in Bergen Belsen
In Bergen Belsen waren nog 120 Nederlanders, van wie 60 liggend vervoerd moesten worden, zoodat Winterswijk hen niet helpen kon. De 60 anderen zouden binnen enkele dagen per vliegtuig naar Nederland gaan.
Vijftig kinderen waren juist opgestegen: jodenkinderen van 1 tot 14 jaren oud, van uit elkaar gerukte gezinnen, de overlevenden van een veel grooter aantal,dat even wreed vermoord werd als hun weggesleepte ouders. Vreeselijke dingen zijn aan die kinderen bedreven. De overlevenden staan zonder ouders, vaak zonder naam, in de wereld.
De zieken die nu met duizenden van andere nationaliteit in de reusachtige opleidingsschool van de SS liggen, hebben nog geen medische hulp uit Nederland gezien.
Het concentratiekamp is door vlammenwerpers met den grond gelijk gemaakt.
Alleen het crematorium en de vergassingscel staan er nog als getuigen van de nationaal-socialistische verschrikking.
De Winterswijksche kolonne kwam door de Harz. het hotel op den Brocken is verwoest. Na de capitulatie is hier nog gevochten en nog maken Duitsche partisanen hier en daar de streek onveilig.
Maar Wernigerode was ‘s avonds feestelijk verlicht en er klonk muziek. Daar was een centrum van bezettingstroepen. Zij toonden zich overal zeer gastvrij, maar autobussen waren moeilijk los te krijgen, De Winterswijkers hebben lang moeten speuren voor zij een bus hadden.
Speurtocht om Leipzig
In de omgeving van Leipzig werden meerdere kampen bezocht. De Jodinnen die de heer Verwers op zijn vorigen tocht ontdekte, waren gerepatrieerd. Van een groep Nederlanders in een der verzamelkampen kon hij een stapel post meebrengen. Hij ontmoette er Nederlandsche meisjes, die bij de administratie van Shaeff voor de repatrieering werken.
De heer Verwers maakte hen duidelijk, dat zij straks in Nederland lang niet vriendelijk ontvangen zullen worden, omdat zij indertijd vrijwillig naar Duitschland zijn gegaan.
Hij vraagt zich af, waarom nu deze meisjes dat werk moeten doen, terwijl tal van goede Nederlandsche meisjes thuis zitten te popelen om te helpen.
De Nederlandsche mannen, die ginds ook administratief werken, verlangen naar huis, of het zijn N.S.B.-ers, die hun terugtocht graag nog wat uitstellen.
Beter ware, dat landgenoten van hier het werk overnamen, zoodat de ongewenschte elementen opgepakt konden worden en de anderen huiswaarts gaan.
Overlevenden het het leger des doods.
Over Weimar, waar gewapende ex-politieke gevangenen nu fungeren als politie, bereikte de Winterswijksche kolonne Buchenwald, waar nog 14 Nederlanders bleken te zijn: 12 Joden en 2 politieke gevangenen. Zij zouden per vliegtuig repatrieeren, maar liever gingen zij dadelijk mee. Het gelukte toen in Erfurt een autobus te vinden, zoodat de terugtocht begonnen kon worden.
De Winterswijkers hebben Buchenwald gezien: het crematorium, de ziekenbarak, waarin op anderhalve meter brits zes zieken naast elkaar moesten liggen, vier britsen boven op elkaar, zoodat het vuil van de een op den ander liep.
Zij hebben de galg gezien en het blok voor de geeseling en de martelkamer, zij hebben van de ex-gevangenen de verhalen gehoord over wat daar bedreven is: afmaken der zwakken, wreedheden als straf op uit ‘plezier’ van de SS-mannen. Zij hebben gelooide menschenhuid gezien, waaruit portemonnaies, lampekappen en dergelijke gemaakt werden.
Getatoueerde huid werd daarvoor gebruikt: 62 Russen moesten het leven laten om voldoende stukjes getatoueerde huid voor een lampekap te leveren. Dan zijn er de getuigen en slachtoffers van proefnemingen op levende menschen.
In het kamp was een illegale organisatie der gevangenen, die wapens, een radio-ontvanger en zender hadden samengesteld uit onderdeelen, welke waren gesmokkeld bij den terugkeer van het werk in de fabrieken. (Wie 90% kans heeft het leven er bij in te schieten, bekommert zich niet meer om de andere 10%)
Toen zij uit de radioberichten opmaakten, dat de naderende Amerikanen het kamp voorbij zouden trekken en het gevaar dreigde, dat zij op het laatste oogenblik weggevoerd zouden worden – en zoo’n transport kostte in Duitschland, verschrikkelijk veel dooden, dat wisten de gevangenen uit ervaring- zonden zij een draadloos S.O.S. uit en legden hetzelfde teeken met planken op den grond tusschen de barakken uit. De Amerikanen ontdekten het gevaar en kwamen. De gevangenen hadden toen reeds 150 SS-mannen ontwapend, zoodat zij eigenlijk zichzelf bevrijd hadden.
Met 35 bevrijden terug.
In Erfurt vonden de Winterswijkers nog een 21-jarige Nederlander, die bij een bombardement zwaar gewond was. Een oog was hij kwijt en het licht uit het andere zou ook verloren gaan, tenzij een Nederlandsche specialist spoedig ingreep. Ook hij ging mee en met de zieken uit Hamelen en nog eenige Nederlanders, die onderweg opgepikt werden. kwam de kolonne op zondagavond met 45? bevrijden in Winterswijk terug.
Gelukkig over hun terugkeer, maar velen met sporen van verschrikking op hun gezicht, die zij met het op hun arm getatoueerde gevangennummer, nooit kwijt zullen raken.
Wie hen spreekt krijgt een indruk, dien hij nooit vergeten zal.