oudwwijk
Digitaal erfgoed

Ciske de Rat

SPECIAAL GESCHREVEN VOOR OUDWINTERSWIJK

Mijn naam is Antoon Olthof en ben in 1931 geboren in Neede. In 1936 zijn we met ons gezin (vader,moeder, 6 jongens en 2 meisjes) verhuisd naar Winterswijk, aangezien mijn vader bij het spoor ging werken.
Ik was de een na jongste van de kinderen. Toen de tweede wereldoorlog begon was ik 9 jaar. Ik voelde me achteraf een echte Ciske de Rat in die jaren. Heb heel wat uitgevreten.
Al snel gingen we niet meer naar school, aangezien de Duitsers de scholen bezet hadden voor eigen gebruik. Ik zat op de Sint Jozefschool in de Schoolstraat. Wel hebben we nog even les gehad boven galanterie-zaak Ruepert in de Wooldstraat, maar daar viel al snel een kind uit het raam en is daar weer gestopt met les geven. Toen nog even naar een zolder in de Willinkstraat, maar ook dat was snel afgelopen. Daar kregen we les van Meester Wolters of Bruinsma. Ik dacht dat het Bolters was. Al die jaren in de oorlog zijn we niet meer naar school geweest. Na de oorlog, ik was toen 15 jaar, ben ik nog een half jaar naar de Sint-Jozef geweest. Maar daar hield ik me alleen nog bezig met het schoon houden van het schoolplein en het opstoken van de kachels. Daarna ben ik gaan werken bij de Batavier.
Maar nu de oorlogsjaren.
De eerste dag dat de Duitsers er waren weet ik nog goed. Ben toen snel gaan kijken op de Markt. Aan de kant v.d.kerk bij het Kronenhuis hadden ze een veldkeuken ingericht en waren  ze erwtensoep of bonensoep aan het maken. Dat weet ik niet meer. Ik weet nog wel dat ik het allemaal chaotisch vond.
Samen met Wim Wieskamp en Jaap Goossens gingen we altijd jatten uit de Duitse militaire voertuigen. Bij Walhof en in de Stationsstraat, daar stonden veel Duitse militaire voertuigen. We namen van alles mee, maar het had allemaal weinig of geen waarde. We gooiden het ook gewoon weer weg. “Duiterse pesten” kun je het noemen. Een keer heb ik een mooi pistool gejat, leek wel zilver en heb ik begraven in het Rommelgebergte. Ik dacht, na de oorlog haal ik het wel weer op, maar ik heb het niet weer kunnen vinden. Er stonden op die plaats toen allemaal bomen. Toen de spoorwegstaking begon is mijn vader ondergedoken. Ik en mijn broers en zusters hebben nooit geweten waarheen. Later ook mijn moeder (ook onbekend waarheen). Zij is toen ondergedoken samen met mijn gehandicapte broertje. Mijn oudere broers waren ook de deur uit (Kiel, 2 ondergedoken, 1 spitten) en 1 zus. Ik heb een hele tijd alleen met mijn zus Anneke samen gewoond. Mijn moeder heeft altijd wel gezegd, dat ik bij Anneke moest blijven en dat heb ik ook altijd gedaan. We woonden in de Gasthuisstraat. zeg maar op de parkeerplaats naast kapper Leemrijse, hoek Jeugdkerkstraat.
Waar slager Lamers zat (Deze was gesloten in die periode) hadden de Duitsers opslag van vlees. Samen met Gerard Leemrijse (piccolo) gingen we worsten jatten als er een nieuwe vrachtwagen aan kwam. We wisten precies hoe lang het duurde bij het uitladen en wanneer we de worsten eruit konden jatten. Die verdeelden we dan later weer in de straat.
Slager Lamers had voor vertrek de kelder open gelaten, en daar schuilden we bij bombardementen in met de hele buurt. De kelder was dan ook altijd open. Daar had Lamers ook allemaal nog weckflessen met vlees in zuur staan, maar daar hebben we nooit aan gezeten.
Tegenover het kleuterschooltje in de Schoolstraat hadden de Duitsers in het gebouwtje van de Pro Juventute de opslag van broden. Ontzettend veel broden. Kolenwagens vol. Vandaar uit werden ze verder vervoerd over, denk ik, heel Nederland. Als de vrachtwagens van Hannink weer broden kwamen brengen, stuurde ik meestal mijn gehandicapte broertje Arnold naar het gebouwtje toe. De Duitsers vonden dat “gezellig” en intussen kon ik dan de broden jatten uit de vrachtwagens. Naast de Sint-Jozefschool was een steegje en de broden verstopte ik daar in de sneeuw, om ze later weer op te halen en te verdelen in de straat. Een keer hadden ze me te pakken, maar ik wist me los te rukken, maar was wel mijn winterjas kwijt. Ben gewoon later terug gegaan en, ja hoor mijn jas lag nog in een cabine van een vrachtwagen. Dus die heb ik weer netjes terug gejat.
Samen met mijn zus Anneke zijn we door N.S.B.-ers ons huis uit gejaagd in de Gasthuisstraat.
Ik weet ook hun naam nog wel, maar dat doet er niet toe. Ze stonden gewoon bij ons voor de deur en zeiden dat we eruit moesten en wel heeeeel snel.
Bij Geltink hebben we toen een karretje geleend en zijn met onze beperkte huisraad vertrokken naar Hendrik Dorsthorst- kwak in Meddo. Denk dat we daar wel bijna een jaar gezeten hebben.
Waarom we daar heen gingen? Mijn vader werkte daar ook wel in het verleden en een broer van mij ook. Wel moesten we iedere zondagmorgen naar de kerk. Dat was drie kwartier lopen op mijn klompjes. Vond daar niets aan. Op een zondagmorgen ben ik niet gegaan en ben toen bij een boer daar in de buurt, die “anders denkend” was gaan helpen in de stal. En dat ging ik nu mooi iedere week doen. Kreeg daar dan ook nog lekker eten (pannenkoeken) en melk. Als de tijd van de kerk voorbij was, zei de boer dat ik weer naar huis heen moest. Volgens mij heeft Hendrik het nooit geweten dat ik niet meer naar de kerk heen ging. Die pastoor Vink, vond ik toch “3 x niks”. Een keer zei hij dat alle kinderen het kathecismus goed kende en hij haalde mij er tussen uit omdat aan te tonen. Nou, daar ging ik toen goed af en dat wist hij. Ben er toen ook nooit meer heen gegaan.
Later wilde ik toch wel weer terug naar de Gasthuisstraat en ben toen stiekem gaan kijken bij het huis. Het was dicht getimmerd, maar er woonde niemand in. Ik ben toen terug gegaan naar Meddo en heb het mijn zus Anneke verteld. Ook Anneke wilde weer terug en Hendrik heeft ons toen terug gebracht met zijn koets. Met een tonnetje, waarin een gezouten speenvarken zat voor ons.

O ja, ik weet nog wel enige verhalen uit de gasthuisstraat. 
De Duitsers zaten o.a. in het parochiehuis en het gymnastieklokaal. Daar moesten velen aansterken om weer naar het front te kunnen. Eten deden ze in het feestgebouw. Ze marcheerden dan van het parochiehuis naar het feestgebouw. Vaak liepen wij dan mee, vonden we interessant. Een soldaat riep dan: “EIN LIED” en een andere riep dan: WAS VON LIED?”
en dan zongen ze met z’n allen weer een militair Duits lied.
O.a.zongen ze: 
“Heute gehört uns Deutschland, Morgen den ganzen Welt”. “Ein Führer, ein Volk”.
Wij als kleine jochies zongen dan zachtjes: 
“Tommies schiess mich durch die Hände, dann ist der krieg fur mich zum Ende”. 
“Es war ja so schon”.

Ook haalden we surrogaat- tabak bij Buunk in de Gasthuisstraat. Met warm water weekten we het pakje voorzichtig open, deden er een beetje echte shag bovenop en plakten het weer voorzichtig dicht.
Dat ruilden we dan weer als “ECHTE” shag met de Duitsers voor iets anders.
Ook deden we dat bij de Russische krijgsgevangenen die in een gebouwtje in de Tuunterstraat verbleven, maar dat was natuurlijk niet helemaal netjes van ons.
Deze moesten vaak de Duitsers helpen bij het vervoeren van goederen.
Drie ervan: “Sterler”, “Seeva” en “Curva” kende ik “goed”. Zij waren heel aardig en vaak ging ik naar hun toe. Met mijn eigen wereldtaal (“Handen en voeten”) praten we met elkander.

In het parochiehuis hadden de Duitsers ook opslag van allerlei materialen.  Ook voor fietsonderdelen. Een keer ging ik er op uit om fietsonderdelen te jatten. Ik sloeg een raampje in van het parochiehuis en al snel kwam er een Duitse soldaat achter mij aan. Ik vluchten natuurlijk. Die Duitse soldaat heeft wel 3 a 4 keer op mij geschoten. Ik hoorde van “pang,pang,pang”.
Ik wist niet hoe snel ik weg moest komen, maar het is me gelukt.

Het angstigste avontuur was een keer tegenover de Sint-Jozefschool. Daar stonden, waar nu Slijkhuis zit 2 a 3 wagens van Hannink, vol geladen met fijne antraciet. Ik zette, dacht ik mijn sleetje, onder een van de vrachtwagens, zette er een zak op en maakte in de bodem van de vrachtwagen een gaatje en de antraciet liep langzaam in de zak. En toen ineens had een lange Duitse soldaat met zo’n geweer met zo’n lange pin eraan, mij in de kraag te pakken.
Hij heeft me opgesloten op de w.c. in het fröbelschooltje naast de Sint-Jozefschool. Ik zou opgehaald worden door de Duitse Veld Gendarmerie. Dat waren 2 Duitse soldaten die altijd door Winterswijk liepen.Die hadden van die glimmende plakkaten op de borst. Op de w.c. zat bovenin een heel klein, veel te hoog, raampje. Hoe ik daar uitgekomen ben weet ik echt niet meer, maar het is me gelukt. Heb me gewoon op kop uit het raampje laten vallen en toen er vandoor.

In ons huis aan de Gasthuisstraat waar we weer terug waren, kwamen soms ook Duitse soldaten, om zich te scheren. Ik weet nog goed dat ze er ook een keer op eerste kerstdag er waren en allerlei versnaperingen bij zich hadden. Vergeten doe ik ook niet meer dat enkelen van hen huilden, omdat ze weer naar het front moesten. Ik moet toegeven, ze hebben nooit aan mijn zus gezeten. Ik had een hele knappe zus. Dus mijn opdracht (ik was als een waakhond voor mijn zus) naar mijn moeder toe had ik goed volbracht vond ik zelf.

De nacht voor de bevrijding zaten we weer in de schuilkelder bij Lamers i.v.m. de bombardementen.  Opeens gingen vele mannen naar buiten en vertelden dat de Duitsers vertrokken waren. Ik er natuurlijk ook achteraan. De vrouwen bleven in de kelder.
Iedereen ging richting de Tuunte, omdat we wisten dat de Duitsers daar de grote opslag hadden van levensmiddelen. Bij Heezen heb ik snel een handkarretje “gejat” die van Zegelink was en ging ook richting de Tuunte. Wat ze daar allemaal wel niet hadden aan levensmiddelen:blikken spekvet, boter, fietsbanden, teveel om op te noemen. Ik had mijn handkar dan ook snel volgepakt. Snel ging ik nog naar binnen om nog wat op te halen en toen ik weer buiten kwam…………………weg handkar. Dat vond ik zo gemeen he…!
Restte mij niets anders dan alleen wat in de handen mee te nemen.

Mijn broer Bernard ging s’morgens met de transportfiets, achter de Tommies, naar Rietmolen toe om mijn vader op te halen. Toen die s’morgens terug kwam in Winterswijk had hij zijn mooie glimmende spoorwegpet weer op die Bernard voor hem had meegenomen. Ik was trots.Het werd een groot feest. Ze dronken Franse wijn uit een houten kist die Bernard had meegenomen uit de Tuunte. Bernard wilde nog de Nederlandse vlag ophangen bij Leemrijse, maar hij mocht van mijn vader niet meer de ladder op, omdat hij teveel gedronken had.
Stiekem ben ik ertussen uit geknepen. Op mijn fiets zonder banden ben ik toen naar mijn oma gefietst die in Stadlohn woonde. Onderweg kwam ik langs Duitse boerderijen, waar bij twee boederijen de boeren buiten aan het huis opgehangen waren s’ morgens door de Russen.
Dit hadden de Russen gedaan, omdat ze slecht verzorgd waren geweest in de oorlog.
Bij mijn oma waren toen de Tommies ook al.
S’middags ben ik toen weer naar huis gefietst.
Mijn moeder is een paar dagen later weer thuis gekomen. Zij was allang ziekelijk en heeft ook na de oorlog niet lang meer geleefd. In de jaren ’50 is ze overleden. 
Na de oorlog ben ik nog enkele keren naar mijn oma geweest in Stadlohn. Ik kon dan vaak met de Tommies meerijden. 
Een keer zag ik bij de Tommies een grote kist met Engelse thee staan en dacht: 
“Hé, daar kan ik ook wel wat van gebruiken”. En “Ja hoor, daar pakte een Tommie mij in de kraag” . “Hallo knaapje, de oorlog is afgelopen, hoor”. “Afblijven daarvan” En toch gaf hij me nog wat thee mee. 
Ik was een echte Ciske de Rat.

Mijn vader is in de jaren ’60 overleden.
Ook mijn broers en zusters zijn inmiddels overleden

Antoon Olthof, September 2011

Lees verder

Omgaan met een ‘foute’grootvader

OMGAAN MET EEN ‘FOUTE’ GROOTVADER

een persoonlijke geschiedenis

Door: Hans te Winkel, kleinzoon.

Proloog

4 mei 2015. Dodenherdenking in Winterswijk. Ik sta er met mijn vrouw, zus en zwager. Het is 70 jaar na de bevrijding. De burgemeester vertelt dat er daarom dit jaar voor is gekozen ook de namen van de burgerslachtoffers in Winterswijk te noemen.

Ik stoot mijn vrouw en zus aan: dus ook de namen van onze grootvader en stiefgrootmoeder! We staan er opeens anders. Niet alleen maar als oud-Winterswijkers, maar ook als betrokkenen, als kleinkinderen van gebombardeerde grootouders.

De namen worden op alfabetische volgorde genoemd. Het zijn er veel. En het duurt lang voordat we aan de ‘W’ van Te Winkel toe zijn. Maar vlak voordat ‘onze’ namen hadden moeten klinken, stopt het. Geen Johan te Winkel en Bartha te Winkel-Bloten.

We kijken elkaar aan. We denken het wel te begrijpen. Onze grootouders waren wel oorlogsslachtoffers, maar mijn opa was ook bij de NSB. En hij was hoog bij de NSB: kringleider van Winterswijk en omgeving en later ook nog wethouder. Dan kun je wel gebombardeerd zijn, ook slachtoffer van de oorlog dus, maar dat telt dan niet meer, in elk geval niet genoeg om bij naam genoemd te worden. Mijn stiefgrootmoeder was trouwens helemaal niet bij de NSB, ze moest er zelfs niets van hebben. 

Een correspondentie met B&W leverde helaas weinig op. Hun standpunt was en bleef dat voor namen van ‘daders’ op 4 mei geen plaats was.

Het ‘Nationaal Comite 4 en 5 mei’ dacht daar echter genuanceerder over, bleek uit een telefoongesprek: het gemeentebestuur had ook bij een collaborateur als mijn opa voor de invalshoek ‘slachtoffer’ kunnen kiezen, vonden zij.

Dat laatste luchtte wel op. Onze grootouders zijn dus ook officieel slachtoffers. (noot 1)

  1. Kleinzoon

Wat ‘heb’ ik met mijn grootvader?

Ik ben op 13 augustus 1944 geboren en volgens de verhalen heb ik als ventje van enkele maanden nog op zijn schoot gezeten. Dat te horen deed me goed, want het gaat wel om je opa.

Ik ben naar mijn grootvader vernoemd. Mijn grootouders kwamen om bij een bombardement op 10 december 1944, in hun huis aan de Inslagstraat (!) 22.  Dat was een zondag. De zondag daarop, 17 december, werd ik in de Grote Kerk gedoopt en kreeg ik de naam van mijn grootvader Johan. Dat schept een band, ik nam zijn naam dus over en daarmee ook een stukje van hem. 

Mijn roepnaam is Hansje geworden, vernoemd naar een op 20 januari 1942 in Leeuwarden gebombardeerd neefje van ruim een jaar, zoontje van een oom Te Winkel, die zich ook bij de NSB had aangesloten. Dus de NSB zit dubbel –Johan en Hansje- in mijn naam. Dat heb ik vanaf mijn twaalfde, toen mijn vader mij vertelde van onze familie en de NSB, met me mee genomen.

Misschien is het vreemd, maar ik schaam mij daar helemaal niet meer voor. Integendeel eigenlijk: ik ben er wel ‘trots’ op die namen, Johan en Hansje,  te mogen dragen, wellicht beter: mee te mogen dragen. Want ook een ‘verkeerd’ leven –laat over de verkeerde keuze van mijn grootvader geen enkel misverstand bestaan- moet toch ergens meegedragen worden.

  1. Grootvader

Feiten

Mijn grootvader werd geboren op 28 juni 1880. Hij was van zijn vak timmerman. Na zijn huwelijk met Johanna Geertruida Meerdink werd hij kruidenier en ging hij een kruideniers- en porseleinzaak annex eierhandel leiden aan het Weurden 8.

Op 12 april 1933 sloot hij zich aan bij de NSB, hij kreeg stamboeknummer 2355. Toen op 28 juli 1933 de NSB-afdeling Winterswijk werd opgericht, werd mijn grootvader penningmeester. De voormalige predikant van de Hervormde gemeente Winterswijk, ds. E. Reeser, en de veearts dr. W.P.C. Bos, traden in oktober 1933 toe tot de NSB en werden diezelfde maand respectievelijk propagandaleider en plaatselijk leider.

Vanaf 1935 wordt Johan te Winkel eerst waarnemend kringleider en vervolgens kringleider van de NSB-Winterswijk. In 1937 gaan ook de gemeenten Aalten en Groenlo  behoren tot de Kring Winterswijk. Hij zal het kringleiderschap vervullen tot zijn dood op 10 december 1944.  Op 1 oktober 1943 wordt hij, samen met partijgenoot B. van Laar, door burgemeester Bos  benoemd tot wethouder. De Inslagstraat, waar hij en zijn tweede vrouw omkwamen, heette tot de bevrijding: Johan te Winkelstraat.

Een aantal van bovenstaande gegevens zijn ontleend aan het monumentale boek van dr. G.A. Kooy over de NSB in Winterswijk (noot 2).

Niet geheel juist is wat Kooy schrijft over de kinderen van Johan te Winkel. Hij meent dat het gezin drie zonen telde, waarvan er een heel ontvankelijk was voor de NSB-overtuiging van vader en de beide andere, ofschoon enige tijd NSB-lid nooit enig werkelijk geloof bezeten hadden. In werkelijkheid kende het gezin van Johan te Winkel zeven kinderen, zes zonen en een dochter. Vier van hen hebben zich, wel met verschillende motieven, bij de NSB aangesloten en zijn na de oorlog ook korter of langer gedetineerd geweest.

Karakterschets

Kooy geeft ook een karakterisering van de kringleider en latere wethouder Johan te Winkel. Hij noemt hem een ‘topfiguur van de plaatselijke beweging, die ook door de Winterswijkse anti-nationaal-socialisten als mens alle achting wordt toegedragen’. En ‘een gelovig en kerks christen’. Johan’s jongere broer Hendrik was als leider van de ‘Groep Winterswijk’ ook bij het bestuur van de NSB betrokken. Kooy zegt dat het lijkt dat de beide broers ‘zeer veel gemeen’ hebben. En hij komt dan tot de volgende typering: ‘Integriteit en passie zijn wellicht hun meest kenmerkende gemeenschappelijke trekken.’ (noot 3)

Emiel Reeser 

  1. Te Winkel’s

Ik kan me uit mijn kindertijd nog goed de Te Winkel – verjaardagen heugen. Jaren vijftig. De ooms schaarden zich rond de rooktafel en na de koffie begon de discussie. Altijd over godsdienst, en altijd over de politiek en nooit waren ze het met elkaar eens, want dat hoorde zo in onze familie. Maar het ging altijd wel ergens over, over de wereld en over het leven. Ik zat er in een hoekje met rode oortjes bij. Het was natuurlijk niet toevallig dat ik later eerst een aantal jaren politicologie en vervolgens theologie heb gestudeerd…

Een generatie eerder ging het al niet anders. Grootvader Johan kwam uit een gezin van dertien kinderen, bijna allemaal jongens. Toen hij later de kruidenierszaak runde in het grote huis aan Weurden 8 werd dat voor de broers en zusters het Te Winkel – huis. Zondags gingen ze bijna allemaal ter kerke in de toenmalige Kapel aan de Spoorstraat. En daarna koffiedrinken bij mijn grootvader, dat was de vaste gang, Weurden 8 lag om de hoek. Alleen als ds. Emanuel Reeser preekte, gingen ze naar de Grote Kerk, want die preekte zelfs de engelen uit de hemel, bij hem kreeg het kerkvolk vleugels.. Sommige familieleden, van verder uit de buurtschappen, kwamen soms in zwarte koetsjes, ik ben zo oud dat ik het nog net voor me zie. Voordat ze aan de koffie gingen werden bij de mannen de pruimen uit de mond gehaald en op de schoorsteenmantel gelegd. Netjes op een rij, want ordelijk waren de Te Winkels ook.

En dan begon de discussie. Eerst altijd over de preek. En het ging dan maar om een vraag: Heffe het kruus eneumd ? Daar werd dominee op afgerekend Hij kon niet vaak genoeg het kruis genoemd hebben. Mijn vader zat er in een hoekje met rode oortjes bij.

En bij het tweede kopje koffie ging het steevast over de politiek. Grootvader Johan stemde, voordat hij NSB-lid werd, bij voorkeur op de kleine linkse Christelijk-Sociale Partij van mr. dr. A.R. van de Laar. Dat politiek linkse vond ik eerst wel opvallend voor hem. Maar het paste eigenlijk wel goed bij zijn sterke sociale besef en zijn christelijke overtuiging. Later bedacht ik dat de NSB –de S van NSB- zich ook altijd socialistisch genoemd heeft; een (te) weinig belichte kant van de partij (noot 4). Als je je familie recht wilt proberen te doen, is het goed ook die nuances te willen blijven zien.

Broers van opa stemden op de Christelijk-Democratische Unie, die in 1946 opging in de Partij van de Arbeid. Een van hen was in de jaren ’30 zelfs geruime tijd in Winterswijk gemeenteraadslid voor de CDU. Maar de meeste broers hielden het bij de Christelijk Historische Unie. Dus gelukkig discussiestof genoeg in de familie!

Na de koffie gingen bij de broeders de pruimen van de schoorsteenmantel weer in de mond. Ze wisten alleen niet dat de zonen van Johan te Winkel tijdens de discussies de pruimen verwisseld hadden. En dus ontstond een nieuwe discussie: Is dit wel de miene? Nee, ik geleuf toch dat dit de miene is… Boeiend toch!

Als ik nu op zondagmorgen na kerktijd naar het programma ‘Buitenhof’ kijk, moet ik meestal even denken aan die koffiemorgens op Weurden 8. Wat zou ik daar graag bij geweest zijn!

Johan te Winkel 

  1. Gebeurtenissen

Een enkele impressie.

Het prille begin van de NSB in Winterswijk was veelbelovend. Na de oprichting van de NSB-afdeling  in juli 1933 was de eerste activiteit van bestuurslid-penningmeester Johan te Winkel het mede voorbereiden van een propaganda-avond van de NSB op 22 augustus 1933. NSB-leider Anton Mussert kwam spreken, en er waren volgens een betrouwbare schatting maar liefst 1000 aanwezigen. Op een zelfde avond in maart 1935, voorafgaand aan de voor de NSB zo succesvolle Statenverkiezingen, kon dr. Bos in het Feestgebouw zelfs 1500 mensen begroeten. Ook hier sprak Mussert. Maar na hem was het Emanuel Reeser die met een beschouwing over het Wilhelmus ‘de zaal diep ontroerde’. Zelfs een tegenstander oordeelde: ‘Nog nooit heb ik zo’n prachtige uiteenzetting over ons volkslied gehoord, als die keer. Iedereen hing aan zijn lippen.’ (noot 5) 

In de hitte van de oorlog zijn de tonen anders, donkerder, feller. De ‘Nieuwe Winterswijkse Courant’ van 30 juni 1941 bericht uitvoerig over een ‘Nationaal-Socialistische  betooging op de Markt’. Het is een week na de Duitse inval in Rusland. Dat is ook de reden van de bijeenkomst. Ds. Reeser houdt een toespraak. Ook de Duitser dr. Reibele. Hij eindigt zijn rede met: ‘Wilt gij er toe meewerken, dat ook Nederland nationaal-socialistisch wordt, zorgt er dan voor dat het jodendom, de vrijmetselarij en het bolsjewisme vernietigd worden.’ Hendrik te Winkel, de jongere broer van Johan, en de groepsleider van Winterswijk besluit de bijeenkomst ‘met een driewerf houzee voor Mussert, waarna het 2de couplet van het oude Wilhelmus werd gezongen. Daarop volgde een Sieg Heil voor Hitler, het Duitsche volkslied en Horst Wessellied’.

Hier word ik bepaald niet vrolijk van. Het is ondenkbaar dat de kringleider Johan te Winkel hier niet bij aanwezig was. En hij zal ongetwijfeld met de teneur van de bijeenkomst ingestemd hebben.

De bestuurder

Het is niet zo eenvoudig een beeld te schetsen van Johan te Winkel als NSB-bestuurder (1933), kringleider (1935) en wethouder (1943). Daarvoor zijn de bronnen te schaars en te weinig substantieel.

Het NIOD in Amsterdam heeft geen gegevens over hem. En omdat hij tegen het eind van de oorlog bij een bombardement om het leven kwam, heeft hij nooit, zoals burgemeester Bos of ds. Reeser of zijn broer Hendrik, zich hoeven te verantwoorden voor een Tribunaal.

In het Nationaal Archief in Den Haag is een flinterdun dossier van hem te vinden, waar vooral feitelijke gegevens in vermeld staan. Ik heb er enkele van  genoemd in par. 2. Onder het kopje ‘Bijzondere gaven’, staat nog over hem vermeld: ‘Leiding gevend en organisatorisch aangelegd.’ En: ‘Bijzondere voorliefde voor: “Leidinggevende positie”.’

Over zijn bestuurderscapaciteiten werd wel verschillend gedacht. Tijdens de oorlogsjaren had hij zich opgegeven voor de Burgemeesterscursus van de NSB. Maar daarvoor werd hij afgewezen omdat men onvoldoende vertrouwen bleek te hebben in zijn leidinggevende vermogens. Hij ging tevergeefs in beroep, want daar werd de afwijzing bevestigd.

Heeft hij aan zijn wethouderschap van ruim een jaar enige nationaal-socialistisch kleur kunnen geven? Dat valt bij gebrek aan bronmateriaal niet goed na te gaan. We moeten het doen met een inschatting van Kooy. Hij vroeg zich af of Bos met de benoemingen van Van Laar en Te Winkel nu eindelijk een stap dacht te zetten in de door hem in 1942 beloofde nazificatie van het bestuur.                                                                                                                       Kooy: ‘Met een Reeser als Wethouder van Onderwijs zou dat misschien wel het geval zijn geweest. Met de ex-vertegenwoordiger Van Laar in die positie en met daarnaast de zeer idealistisch gestemde en (in christelijke zin) diep gelovige kruidenier Te Winkel in aanvullende positie is er, naar geleidelijk blijkt, geen sprake van’. Conclusie: ook het nu complete NSB-bestuur bracht voor het leven in bezet Winterswijk geen noemenswaardige verandering met zich mee. (noot 6)   

Belangrijker dan de vraag: hoe was hij als bestuurder,  is natuurlijk de vraag: wat was hij voor soort nationaal-socialist ?

Daar kunnen we wel enige indruk van krijgen.

Ik wil twee gebeurtenissen uit de oorlogsjaren noemen. De eerste is ook door Kooy gedocumenteerd, de tweede heb ik vernomen uit een mondelinge bron. Daarnaast wil ik nog ingaan op de groeiende ambivalentie die mijn grootvader ging koesteren, niet ten opzichte van de nationaal-socialistische ideologie, maar wel ten aanzien van de NSB.

Een incident in de kerk

Johan te Winkel werd in oktober 1934 weduwnaar. Na een korte ziekte overleed zijn vrouw Geertruida Meerdink. In 1938 hertrouwde hij met de zestien jaar jongere Bartha Bloten. Zij was gereformeerd en bleef dit ook na haar huwelijk. Af en toe ging Johan met haar mee om een dienst bij te wonen in de Gereformeerde kerk.

Zo ook, waarschijnlijk in de zomer van 1942. Een gastpredikant staat op de kansel. Hij neemt in de dienst scherp stelling tegen de NSB en het nazisme. Tijdens de preek verkondigt hij dat je als NSB’er geen gelovige kan zijn, omdat ‘je geen twee heren kunt dienen’. Uiteindelijk kan Johan zich niet meer beheersen, spring op en valt de predikant fel aan. Hij roept met luider stem dat de kansel voor de eredienst is en niet voor de politiek. (noot 7)

Kooy meldt vervolgens: ‘Het is een pijnlijk-schokkend incident, dat in deze Winterswijkse kerk plaatsvindt. De kringleider, heftig geëmotioneerd als hij was, zou de onvoorzichtige voorganger hebben kunnen aanbrengen bij de bezettingsautoriteiten. Waarschijnlijk heeft hij zelfs niet met de gedachte gespeeld.’ (noot 8)

Een handdruk aan de overkant

Schuin aan de overkant van Weurden 8, op de hoek van de Wooldstraat en de Willinkstraat, was het joodse slagersbedrijf Blom gevestigd, oftewel de ‘Geldersche Vleeschhal’. Het was een bloeiende zaak met tientallen personeelsleden. In de oorlog werd het bedrijf door de autoriteiten in beslag genomen. Willem Blom, de eigenaar, werd beschuldigd van ‘economische sabotage’, daarop gevangen gezet in Arnhem en vervolgens op transport gesteld naar Buchenwald, waar hij in 1942 werd omgebracht.

Het verhaal wat mijn vader altijd vertelde, was dat grootvader Johan, toen hij hoorde van het noodgedwongen vertrek van Willem Blom, afscheid wilde nemen van zijn overbuurman, met wie hij altijd een goede relatie gehad had. Hij ging naar de overkant, en zei tegen Blom: ‘Ik kom afscheid van je nemen en wil je het beste wensen’. Het was enige tijd stil. En toen zei Willem Blom tegen Johan te Winkel: ‘Je weet toch wel dat het door jouw partij is dat ik gevangen gezet wordt?’ Daar had volgens de overlevering mijn grootvader, meestal niet om een antwoord verlegen, geen antwoord op. Hoe kon hij ook. Of het tot een handdruk gekomen is vertelt het verhaal niet.

Bijzonder vind ik dat mijn grootvader wel naar de overkant ging. En even bijzonder vind ik het antwoord van buurman Blom. Daar moest Johan te Winkel het maar mee doen. (noot 9)

Groeiende ambivalentie, maar blijvende trouw

Na het incident in de Gereformeerde Kerk vindt er een gesprek plaats tussen Johan te Winkel en de kerkenraad. In de kerkenraadsnotulen is daar helaas niets van terug te vinden. Kooy bericht daar wel over, waarschijnlijk dus op grond van mondelinge bronnen.

Ik citeer: Johan heeft nadien een gesprek, waar ‘nog eens te meer blijkt, hoezeer deze man gegrepen is door het nazisme. Voor Johan lijdt het niet de minste twijfel, dat de wereld nationaal-socialistisch zal worden. Wel erkent hij ruiterlijk, dat het met de NSB droevig is gesteld. Zo heel weinig echte idealisten zijn er binnen de beweging en zo velen telt zij er in haar gelederen, die over de schouders van anderen naar boven willen klauteren, maar niettemin…’ (noot 10)

Twee jaar later, in september 1944, overweegt Johan uit de NSB te treden. Je kunt zeggen: september 1944, Dolle Dinsdag, dat is rijkelijk laat. Maar kennelijk leek de balans van blijven of weggaan toen om te slaan.

Kooy schrijft: ‘Een man, die sinds 1933 lid is en binnen de plaatselijke beweging een zeer invloedrijke positie inneemt, wil in september 1944 uittreden.’ En Kooy voegt eraan toe:  ‘Niet uit lijfsbehoud, maar omdat hij diep is gedesillusioneerd. Hem wordt gesmeekt te blijven: “Als mensen als jij het opgeven, dan ontaardt onze beweging zeker”, pleit de groepsleider met wie hij in al die jaren in diep geloof gebouwd heeft aan de beweging. Hij blijft.’ (noot 11) Kooy noemt hier geen naam, zegt alleen: ‘Een man..’. Maar uit de context en de gekozen bewoordingen van Kooy is het volstrekt duidelijk dat het om Johan te Winkel gaat. Uiteindelijk kiest Johan te Winkel ervoor om op zijn posten van kringleider en wethouder te blijven.

Op zondag 10 december komen hij en zijn vrouw om bij het bombardement in de Inslagstraat. In een rouwbrief in de Winterschwijkse Courant schrijft de NSB Groep Winterswijk: ‘Zijn lichtend voorbeeld zij ons een aanmoediging den strijd moedig voort te zetten.’  En burgemeester Bos schrijft namens B&W: ‘Zijn grondig gedocumenteerde adviezen, gepaard gaande aan onkreukbare eerlijkheid, zullen slechts noode gemist worden.’ Ds. Reeser leidde op 14 december de begrafenisdienst. De begrafenis van de eerste vrouw van Johan, in oktober 1934, had hij ook geleid. Er was waarschijnlijk tussen beide mannen een bijzondere band gegroeid. Op het kerkhof was het onrustig door overvliegende jachtbommenwerpers.

Kringhuis NS.B.

  1. Omgaan met een ‘foute’ grootvader

Op mijn twaalfde hoorde ik van mijn vader hoe het zat met onze familie en de NSB. Sindsdien heeft de Tweede Wereldoorlog mij niet meer losgelaten. In mijn HBS-tijd, in 1959, ik was vijftien, besloot ik een boek over de oorlog te gaan schrijven. Het moest het boek worden, alle andere zouden daarmee overbodig zijn. Ik ben toen ook een aantal keren per trein van Winterswijk naar Amsterdam gereisd, om bij het toenmalige RIOD verdere informatie op te doen. Daar heb ik enkele malen gesproken met Loe de Jong’s medewerker Harry Paape en zelfs een keer met De Jong zelf (zijn handtekening staat in ‘het boek’…). En in 1960 had ik een afspraak gearrangeerd met oud-premier Gerbrandy voor een ‘interview’, maar hij overleed voortijdig. ‘Het boek’ is er natuurlijk nooit gekomen. Dertig pagina’s tekst en uitgezochte foto’s en minutieus getekende kaarten kreeg ik bij elkaar. Alle oorlogsfilms in het Astoria- en het Luxortheater wilde ik zien. En ik had op m’n zestiende ontdekt dat als het een film ‘boven de achttien’ was, je met een briefje van je ouders via het politiebureau alsnog toestemming kon krijgen de film te zien…

Mijn bezig zijn met de oorlog bleef. Het boek van Kooy dat uitkwam in 1964, ik was nog geen 20 jaar, gaf een grote schok. Ik zie nog de vette kop in de Nieuwe Winterswijkse Courant: ‘Wie waren W.P.C. Bos, E. Reeser, Joh. te Winkel, W. Slotboom, H. te Winkel, G.J. Blekkink, B.W. Oonk en G.H. Damkot?’ Het boek ‘Ondergang’, van dr. J. Presser, over ‘de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom’, dat een jaar later verscheen, was een nog heftiger dreun. Dit boek tekende meedogenloos de onmenselijke ontsporing van de nationaal-socialistische ideologie. En dus ook van het gedachtengoed van mijn grootvader. Ik had alleen bij hem op schoot gezeten, ik had er nooit met hem over kunnen praten. Mijn boekenkasten vulden zich verder met boeken uit de oorlog.

M’n scriptie voor het predikantsexamen aan de Universiteit van Amsterdam was een eerste onderzoek naar een protestantse met de NSB verbonden organisatie: ‘De Orde van getuigen van Christus.’ In Winterswijk was ds. Reeser daarin actief. En met hem misschien ook mijn grootvader.

Ik ontdekte dat informatie opdoen en daarover communiceren helpt. Met de familie heb ik dat gedaan. Ook met de dochter van ds. Reeser, die vorig jaar in Museum Nieuws haar verhaal over haar vader vertelde. In die zin helpt het schrijven van dit artikel ook.

Epiloog

Ik wil afsluiten met een persoonlijke anekdote. Mijn grootvader van moederszijde heb ik, toen hij 79 was en ik 14, een paar keer meegenomen naar de vergadering van de gemeenteraad van Winterswijk. Dat vond hij wel leuk met zijn kleinzoontje. We zaten op de publieke tribune, het was 1958-’59, er was meestal niemand anders en we kregen koffie. Hij was de oudste daar ooit gesignaleerd, ik de jongste. Hij behoorde bij de CHU, ik was jeugdlid van de CHU, dat kon eigenlijk nog niet, maar dat was ik wel. Er was een grote vertrouwdheid en gemeenzaamheid tussen ons. Ik voel het nog.

Wat ik toen niet wist, wat ik me pas veel later ben gaan realiseren, is dat ik daar niet met deze grootvader had willen zitten, maar met mijn andere, met grootvader Te Winkel ! Grootvader Te Winkel was immers wethouder van Winterswijk in de oorlog. En dat ik hem had willen vragen: Waarom zat je daar, waarom bleef je daar, vertel het, zeg het, zeg op… !

Maar hij was er niet meer. En de andere grootvader wel. Die andere grootvader zou het niet erg gevonden hebben als hij had geweten dat ik daar eigenlijk met grootvader Te Winkel had willen zitten. Hij wist wel hoe dat was met Te Winkel’s. Zijn foto en die van grootvader Johan staan op mijn bureau.

Noten:

  1. 1.Over de briefwisseling met B&W en het contact met het Nationaal Comite 4 en 5 mei schreef ik een ingezonden stuk voor het ‘Bulletin’, het blad van de ‘Werkgroep Herkenning’, die hulpverlening behartigt aan o.m. kinderen en kleinkinderen van NSB-ers.
  2. 2.Dr. G.A. Kooy: ‘Het echec van een “Volkse” Beweging.’ Nazificatie en denazificatie in Nederland 1931-1945. Assen, 1964.
  3. 3.Kooy, p. 195- 196.
  4. 4. De socioloog en historicus dr. J.A.A. van Doorn schreef in 2007 het boek: ‘Duits socialisme’, waarin hij beargumenteerde dat het nationaal-socialisme ook een krachtige socialistische component had, die in het Derde Rijk voor velen aantrekkelijk bleek te zijn.
  5. 5.Chris van der Heijden: ‘Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, 2001, p. 79; en Kooy, p. 60-61.
  6. 6.Kooy, p. 115-116.
  7. 7.Hester Klees: ‘1931-1945. De Nederlandse Hervormde Gemeente, de Gereformeerde Kerk, de Nederlands-Israelitische Gemeente en het nationaal-socialisme in Winterswijk’, HBO-scriptie theologie, 2004, p. 14. De schrijfster heeft met een aantal Winterswijkers uit de verschillende denominaties gesprekken gevoerd. In een noot (14) meldt ze: ‘Dat dit voorval bij menigeen een diepe indruk heeft achtergelaten, blijkt uit het feit dat verschillende personen dit verhaal uit zichzelf en vanuit hun eigen perspectief aanhalen.’                                                                              In haar scriptie schat ze in dat er bij elkaar ‘ongeveer 50 christen-NSB’ers’ waren, ‘voor wie het christelijk geloof en de ideologie van het nazisme met elkaar in overeenstemming gebracht konden worden’.8Kooy, p. 196
  8. 8. Henk Vis en Mirjam Schwartz: ‘We hebben ze allemaal gekend…’, bij de namen van de vermoorde joodse inwoners van Winterswijk, een gedenkboek, 2010.
  9. 9. Kooy, p. 196
  10. 10. Kooy, p. 178

Hans te Winkel           

Johan te Winkel, geboren in 1944, studeerde tussen 1962 en 1967 politicologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, daarna theologie in Utrecht, Nijmegen en Amsterdam. Hij was als pastor verbonden aan een Riagg en werkte als gemeentepredikant in Almelo en Emmen.

Hij is geboren, getogen en verbonden Winterswijker.

H. te Winkel, Valtherlaan 224, 7815 BH Emmen, telefoon 0591643564. Zijn e-mailadres is j.te.winkel@planet.nl.
Lees verder

Emile Reeser-Predikant en Propagandaleider

Door J.Reeser (zijn dochter,2015)

Op 3 mei 1891 werd Emile (Emanuel) Reeser in Den Haag geboren en groeide met zijn 3 jaar jongere zusje op in een welgesteld aannemersmilieu. Toen Emile 12 jaar was, ging hij naar de hbs. 
Hij was intelligent en vooral bij de meisjes populair. Hij stond graag in de belangstelling en trad regelmatig op de voorgrond door het houden van toespraken. Daarnaast was hij zeer muzikaal en speelde hij fantastisch piano. Door zijn moeder werd hij heel erg verwend, terwijl zijn vader daarentegen streng voor hem was. de wereld lag voor hem open. Dacht hij.

Na de hbs zag zijn vader hem graag als opvolger in het aannemingsbedrijf en hoopte dat hij een technische studie in delft zou gaan volgen, maar Emile was slecht in wiskunde en wilde liever arts of dirigent worden. Een bevriende predikant, die regelmatig met hem ging zwemmen, wees hem op de studie Theologie. Emile zag daar wel iets in; door predikant te worden kon hij zijn passie volgen: het spreken voor publiek. of hij zeer gelovig was, is twijfelachtig. omdat hij geen Latijn en Grieks had gehad op de hbs, moest hij deze talen nog bestuderen en uiteindelijk werd hij op 21-jarige leeftijd ingeschreven als student Theologie aan de Universiteit van Leiden. Ook daar waren weer meisjes, ook daar was veel afleiding, waardoor zijn studie aanvankelijk niet erg vlotte. Hij bleef in den Haag wonen, was spoorstudent, maar hij onthield zich geenszins van studentenfeesten, waar hij weer in het middelpunt der belangstelling stond door zijn humoristische verhalen en zijn pianospel. Hij was actief lid van de Haagse dispuutvereniging FORUM , maar echte vrienden had hij niet.

In 1921 behaalde hij zijn domineesexamen en deed hij zijn intrede in zijn eerste kerkelijke gemeente; Hoogland bij Amersfoort, een boerengemeente die grotendeels rooms-katholiek was. Hij was inmiddels getrouwd met een buurmeisje uit den Haag, dat hem in 1925 plotseling verliet voor een Hongaarse violist en Emile was daar niet bijster verdrietig om.

Emile vond de bevolking van Hoogland niet erg spannend, al werd hij zelf wel heel interessant gevonden door de kerkgangers. de kerk zat op zondagen stampvol, van heinde en verre kwamen de al dan niet gelovigen naar het kleine dorp. Zoals te verwachten was, werd hij aanbeden door het vrouwelijke publiek en hij knoopte met menige vrouw of meisje een relatie aan, zo ook in 1926 met de echtgenote van het hoofd der school. 
Met haar ging hij regelmatig met zijn auto op stap. Toen de relatie werd ontdekt door de bedrogen echtgenoot, richtte Emile zijn amoureuze pijlen op de dochter van de molenaar, een meisje van 16 jaar, dat – toevallig- tegenover het hoofd der school woonde. Emile was inmiddels 36 jaar, maar werd nog steeds met diverse meisjes gezien, die achterop zijn Harley Davidson zaten als hij door het dorpje denderde. Ook ging hij naar de bioscoop en naar sportwedstrijden, iets wat niet gepast was voor een predikant. Ondanks zijn escapades bleef de kerk vol, zelfs de koningin behoorde soms tot de aanwezigen, naast rijke dames uit Amersfoort en Soest. Inmiddels was er echter in 1926 rond hem commotie ontstaan, want hij werd verdacht van het schrijven van anonieme, beledigende briefkaarten die de naam van de directeur van een Amersfoorts kindertehuis door het slijk haalden. Ook kregen andere mensen, waaronder Emile zelf, kaarten met beledigende teksten.

In 1929 nam hij een beroep aan in Winterswijk. Hij was inmiddels verloofd met de 20 jaar jongere molenaarsdochter uit Hoogland. Winterswijk was een grotere gemeente en Emile zag op kerkelijk gebied een nieuwe uitdaging. Hij stortte zich aanvankelijk geheel op zijn werk als dominee en de Jacobskerk zat iedere zondag vol. Hij voelde zich erg verbonden met de jongeren van zijn nieuwe gemeente en richtte de Christelijke Jeugdvereniging ‘Advendo’  op. 
Deze vereniging groeide en bloeide en bestond uit diverse ‘clubs’: een zangclub, een muziekclub, een toneelclub (voor vrolijke een-of twee-actertjes), een debatclub, een religieuze club en een sport- en spelclub. Ook reed Advendo mee in het bloemencorso en werden er naast wandeltochten ook ‘instuiven’ en ‘pannenkoekenmaols’ gehouden.

In juli 1931 trouwde Reeser met zijn verloofde uit Hoogland en zij gingen wonen aan de Groenloscheweg 70-1. In 1932 werd hij tegen zijn eigen verwachting en die van vele Winterswijkers in gearresteerd vanwege de briefschrijverij in Hoogland, die nog steeds had voortgeduurd. Grafologen wezen hem als schuldige aan. Reeser hield bij hoog en bij laag vol dat hij onschuldig was. hij had zich zelfs in het geheim. slechts met medeweten van burgemeester Bosma, die stellig in zijn onschuld geloofde, elf  dagen laten opsluiten bij een tuinder in Drenthe, waar hij niet de beschikking had over pen en papier en waar ‘s nachts de deuren werden vergrendeld. Zelfs toen nog werden er anonieme kaarten met dubieuze teksten verstuurd. Ook tijdens zijn huwelijksreis naar Duitsland ging de briefschrijverij in Hoogland door. Reeser werd in april 1933 veroordeeld tot een maand gevangenisstraf, die hij in Amsterdam uitzat.


Vanwege de veroordeling werd hij door de Nationale Synode geschorst als predikant. In het maandblad van Advendo schrijft hij: “De band die mij zoo aan Advendo bond, wordt doorgesneden… Deze scheiding doet mij echter des te meer pijn omdat zij onverdiend is….”
In oktober 1940 kreeg hij zijn rechten als dominee terug, maar hij had toen reeds andere bezigheden, want in 1933 had hij zich aangesloten bij de NSB.
Tijdens zijn gevangenschap in kamp Vught gaf Reeser tijdens een onderhoud met een psychiater aan, dat er in 1933-1934 door het vonnis van de briefschrijverij en door de ontzetting uit zijn ambt een breuk was gekomen in zijn leven. Hij voelde zich miskend en hij werd door velen in Winterswijk met de vinger nagewezen. 
Zijn vrouw zei later dat hij na het vonnis ‘geheel losgeslagen en ontworteld’ was. 
Hij zet dat hij de behoefte had zich weer te laten gelden; immers, hij was gewend veel in het openbaar te spreken en als predikant was hij een gevierd en begaafd spreker geweest.


Hij kon de volle kerken en zalen niet missen en hij wilde boven het alledaagse uitsteken. De NSB – waar hij echter niet meteen werd toegelaten, omdat hij een afgezette en gestrafte dominee was – bood hem de gelegenheid de hem zo geliefde werkzaamheden door het houden van spreekbeurten weer te vervullen.
De dingen die hem in de NSB aantrokken waren het gezagsbeginsel, de eenheid, het aristocratische principe in de godsdienst en de strijd tegen het Bolsjewisme. Hij zag het Duits Nationaalsocialisme als een ‘middel in Gods hand’, al was hij het niet met alles eens. 
Hij werd een van de voormannen van de NSB in Winterswijk, naast burgemeester en veearts dr.Bos.

Als propagandaleider hield hij honderden toespraken, ook landelijk. Daarnaast schreef hij ochtenwijdingen voor de radio. Bij een bezoek van Mussert aan Winterswijk sprak hij in het voorprogramma. Wederom raakten veel mensen zeer ‘betoverd’ door zijn overtuigende redevoeringen en sloten zich bij de NSB aan. 
In april 1945 werd Emile Reeser, na eerst gevlucht te zijn naar Groningen, opgepakt en geplaatst in Fort Altena bij Sleewijk. In juni is hij naar kamp Vosseveld in Winterswijk overgebracht. Daarna heeft hij in diverse NSB-kampen gezeten, de langste tijd in Vught. Zijn vrouw heeft zes maanden in Winterswijk in een NSB-kamp voor vrouwen gezeten. Zij werd gerehabliteerd toen duidelijk werd dat zij nooit iets met de NSB te maken had gehad. In haar huis bleken andere mensen te wonen; al haar bezittingen waren weg. 

Reeser werd aanvankelijk veroordeeld tot 5 jaar internering. Hij werd beschuldigd van de volgende feiten: lid te zijn geweest van de NSB (sinds 6 oktober 1933) en daarin functies als landelijk spreker, vromingsleider en Chef Dienst Kadervorming te hebben vervuld. Hij had zich als lid aangesloten bij de NVD, bij het Nationaal Socialistisch Studentenfront, het opvoedersgilde, de Nationale Omroep, de Nationale Jeugdstorm en bij de Germaanse SS als begunstigd lid. Daarnaast heeft hij blijk gegeven van Nationaalsocialistische gezindheid door zich te abonneren op bepaalde kranten, de gelofte van trouw aan Mussert af te leggen in 1941, de formule van de eed van trouw aan Adolf Hitler te ondertekenen, de inzegeningen van huwelijken van de leden der NSB te hebben vervuld en in 1943 een kaderkamp in Lunteren te hebben bijgewoond. Ook had hij overleg gepleegd met vooraanstaande leden van de NSB om te komen tot de oprichting van een Nederlandse Volkskerk. Bovendien heeft hij voordeel getrokken van de vijand onder meer door bemiddeling in te roepen van de plaatsvervangend leider Van Geelkerken, teneinde benoemd te worden als wethouder te Winterswijk, een functie die hij echter nooit heeft vervuld. 

Tijdens een psychiatrisch onderzoek in Kamp Vught beschrijft Reeser zijn aard als rusteloos, druk en beweeglijk, iemand die altijd iets omhanden moet hebben. Hij vindt zichzelf gevoelig en gauw geroerd. Hij kan zich niet herinneren, ooit boos te zijn geweest, maar aan de andere kant is hij ook ongevoelig: onaangename dingen ‘sluit hij af’, 
Sommigen beschreven hem als ‘ijdel, een typische figuur, zeer begaafd, humoristisch, een begenadigd redenaar, geen leidersfiguur, maar een volger, gevarrlijk door zijn overredingskracht, een romanticus’. 
Terugkijkend op zijn verleden geeft hij aan de psychiater toe dat hij ‘penant werd door de volle kerken’ en dat het nodig was ‘dat hij een draai om zijn oren kreeg’. In een artikel van de Haagse Post van 25 juli 1964 gaf hij aan ‘op het verkeerde paard gewed te hebben en zag hij de rol van de NSB in de oorlog als een strijd die wij verloren hebben’. Hij had blijkbaar zelfs toen nog geen schuldbesef. 

In februari 1949 kwam hij vrij en nam met zijn vrouw zijn intrek bij zijn vader in Den Haag. Hij zocht daar revisie van het vonnis over de briefschrijverij. Advocaat jonkheer De Brauw uit Den Haag adviseerde hem de zaak te laten rusten al was deze, zoals hij schreef, overtuigd van zijn onschuld. Reeser heeft toen met tegenzin de zaak maar als afgedaan beschouwd. 

Nooit is er echt duidelijkheid gekomen over zijn rol met betrekking tot de briefschrijverij, al schijnt in 1949 de echte dader zich gemeld te hebben toen het vonnis was verjaard, aldus het Algemeen Dahblad van 12 december 1949. Hiernaar is geen verder onderzoek gedaan. Ook Emile’s allernaaste familie heeft nooit begrepen of hij hierbij betrokken is geweest of onschuldig was. Tot op zijn sterfbed verklaarde hij onschuldig te zijn. 

In december 1949 werd hun enig kind, een dochter, geboren. Vanaf februari 1950 mocht Reeser zijn ambt als dominee weer oppakken, hij deed dat inderdaad en verhuisde in 1954 met zijn gezin naar een dorp in Noord-Holland. Op 6 september 1955 verliet hij zijn vrouw en kind plotseling voor een andere vrouw. Hij had die dag op zijn inmiddels vijfjarige dochter zullen passen, maar in de loop van de dag liet hij het kind alleen in de tuin zitten. Contact met zijn vrouw en kind zocht hij daarna niet meer en opnieuw werd hij afgezet als dominee. Alimentatie betaalde hij nauwelijks. Pas na enkele jaren ontdekte de dochter, waar hij woonde en uit een soort loyaliteit heeft zij hem daarna regelmatig bezocht. De bezoekjes duurden nooit langer dan vijf minuten, dan moest ze van hem weer vertrekken.

Soms werd de voordeur niet eens voor haar geopend. Mevrouw Reeser (een officiele scheiding was er nooit) was zo gebroken door de situatie, dat ze nooit over haar man kon spreken en meestal in bed lag. Op 21 juli 1970 is Emile Reeser overleden; er was niemand bij. Mevrouw Reeser overleed in 2004. Hoewel haar man haar volkomen kapot had gemaakt, is zij hem toch door alles heen altijd trouw gebleven. Hij bleef haar grote liefde. Ieder dag zat zij voor het raam te kijken of hij terugkwam. Maar hij kwam niet terug. 

 Geschreven door J.Reeser, zijn dochter (2015)

Mevr.Reeser-Ebing

Johanna Alberdina Ebing
Adressen:
Groenloseweg 70-1

1911: 10-05: Geboren Hoogland
1931: 23-07: Getrouwd E.Reeser
1931: Naar Winterswijk
1939: Lid Rode Kruis Winterswijk
1945: Na: Rehabilitatie -geen NSB-lid geweest
(brief Mevr.J.Reeser / Dr.Kooy: ‘Het Echec’, blz. 205)
2004: Overleden

Lees verder

Herinneringen na 40 jaar bevrijding

Herinnering na 40 jaar bevrijding. B.Hoekstra


B. Hoekstra met zestien anderen in kelder

Het was muisstil, we waren vol spanning. 

Op Goede Vrijdag 30 maart 1945 om circa acht uur ’s morgens toog ik op een damesfiets, voorzien van massieve banden, richting ’t Woold naar mijn vrouw en eenjarig dochtertje Anneke, dat tijdelijk bij mijn schoonouders Esselink op ’t Meerdink met nog vele anderen verbleef in verband met het oorlogsgevaar in het dorp en de vele bombardementen. 

In had nachtdienst gehad in ons carrosseriebedrijf aan de Singelweg, omdat we bang waren dat de Duitsers bij het terugtrekken de zaak zouden plunderen of in brand steken. Het was de afgelopen nacht erg onrustig geweest en Duitse soldaten van een tankdivisie hadden de magazijnen van de Duitse weermacht geplunderd, die gevuld waren met rantsoenen voor tankeenheden. (sigaretten, jenever, chocolade,etc.) en lagen laveloos tegen het talud van het oude kerkhof aan de Singelweg. 

Op de Wooldseweg kwam ik vele terugtrekkende Duitsers tegen, zogenaamde Volkssturm met allerlei soorten karretjes en wagens. Toen ik op enige afstand van ’t Meerdink kwam zag ik links en rechts van de weg in zogenaamde  eenmansgaten jonge soldaten op post zitten met de pantservuist. Bij de oprit naar de villa stond een Duitse soldaat, die mij sommeerde af te stappen. Ik mocht niet verder doorrijden, want dat was te gevaarlijk in verband met een Engelse aanval die elk moment kon aanvangen. Toch mocht ik echter naar het huis doorrijden, maar achteraf juist op ’t nippertje. 

Engelse aanval 

Hier aangekomen vertelde mijn vrouw dat de dag tevoren door de Duitsers was gezegd, dat de volgende morgen de Engelse aanval kon beginnen en ze er voor moesten zorgen zandzakken voor het kelderraam te leggen. Ook het buitenlopende vee moest allemaal op stal gezet worden vanwege het komende granaatsplintergevaar. 

Er was al om negen uur een gewonde Duitse soldaat op een kruiwagen binnengebracht die door zijn been was geschoten. Waarschijnlijk was deze op verkenning geweest. De Engelsen stonden al met hun gevechtswagens op de Holderswweg verdekt opgesteld. We zagen nu de Duitse soldaten in stelling gaan achter een wal bij boerderij De Veldboom. Een uur later hoorden we de eerste granaten al inslaan. 

Met zeventien personen zaten we in de huiskelder en het was er muisstil. Niemand zei ook maar een woord. We waren vol spanning wat er komen zou. Op een gegeven moment een knal en ik verbeeldde me dat ze door de dakgoot hadden geschoten en zodoende een dikke straal water op de buitentegels klaterde. Ik kroop uit de kelder en zag echter de landbouwschuur in lichterlaaie staan en twee vluchtende Russische onderduikers op mij afkomen die in de schuur verbleven. 

Alles verloren 

Mijn zwager Bram Esselink en Ben Harwick probeerden nog kruipende op de grond naar de schuur te komen om de dieren te redden, maar dit was door de grote hitte en de rondvliegende kogels onmogelijk. Ook stond de boerderij De Veldboom al in vlammen. Hier kon ook niets gered worden. Alles ging verloren. Ik zag inmiddels in de verte naast de oude boerderij door de weide in gebukte houding met het geweer in de aanslag Engelse soldaten met gecamoufleerde helmen op aankomen. Ze groeven zich voor de Dambeek met een ongelooflijke snelheid in. Het ging om hun leven. 
We hoorden vanuit de kelder de Duitsers de trap naar boven op en af rennen voor de uitkijk. Een uur later waren echter de Engelsen al op de trap. De eerste die we ontmoetten is later al vele malen weer bij ons in Winterswijk geweest. Hij heette Sid England wat gemakkelijk was te onthouden. 

Bij de boerderij De Veldboom moesten echter zeven Engelse tanks het ontgelden door afweergeschut dat bij boerderij Selleman stond en door de pantservuisten die zich door de circa zes centimeter dikke stalen wanden heen brandden. 
Verschillende soldaten werden hierdoor levend verbrand. De verkoolde lijken werden later tijdelijk in de wegberm begraven. 

Tussen boerderij ’t Guldenhuis en Brummels werden ook een tank en carrier kapot geschoten. Een commandant die hierin zat kon echter door een sloot kruipende zich in veiligheid stellen. 
Er zijn in deze korte maar hevige strijd wonder boven wonder echter geen burgers gedood. Alleen van de familie Van Zutphen, die ondergedoken was bij de familie Wassink op de oude boerderij ’t Meerdink werd de zoon Stef, doordat ze buiten stonden te kijken door een granaatsplinter in het onderlichaam getroffen. Hij werd naar de boerderij Rosenhoeve gebracht waar een Rode Kruisafdeling was ondergebracht. 

’t Wilhelmus

De Engelsen waren nog maar goed en wel aanwezig of mijn schoonvader zette zich achter het orgel en begon het Wilhelmus en andere vaderlandse liederen te spelen, waar we allen uit volle borst aan meezongen. 
De rood-wit-blauwe vlag werd daarna direct uitgestoken. In de avond en nacht kwam echter de grote aanvoer van de Engelse legervoertuigen. Het gehele bouwland aan de overkant van de grintweg (de Oosterkamp) kwam vol te staan met grote rupstanks, keurig in ’t gelid. 
Om het huis, de tuin en de oprijlaan was volkomen omgeploegd. Binnen in huis lag het vol met oververmoeide slapende soldaten. 

De volgende dag waren ’s morgens overal granaatwerpers opgesteld, gericht op Winterswijk en voorzien van grote hoeveelheden munitie. Voor de boerderij van Dieksman lag een groot zeil op de grond met een rood kruis erop. 
Gelukkig echter zijn deze wapens niet gebruikt, omdat het Duitse leger zich sneller terugtrok dan verwacht werd. 
Dokter Bussink, de dierenarts, was de eerste die ons op z’n zware motorfiets kwam vertellen dat Winterswijk bevrijd was. Wie had ooit kunnen denken dat de Engelsen, na de mislukte slag om Arnhem Winterswijk via het Woold eerst zouden bevrijden. 

B. Hoekstra
B.Stegemanstraat 52
Winterswijk 

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.G.Wiggers-Ros

Dankbaar en blij dat niemand van ons werd gemist 

Iets over de laatste dagen voor de bevrijding van de oorlog 1940-1945 op de boerderij De Stegge in Miste. Een paar dagen voordat Miste bevrijd werd was er iets heel bijzonders. De zon verduisterde en toch was er geen wolkje aan de lucht. Er kwamen met de wind floddertjes krantepapier aanwaaien. Je kon de letters nog lezen. ’t Was Duits. 

We hoorden ook al gauw dat Bocholt gebombardeerd was. Dat was een teken dat onze bevrijders dicht in de buurt waren. Een paar dagen voor de bevrijding, kregen we een paar soldaten ingekwartierd. Die moesten, als het  Britse leger in aantocht was, de spoorbrug, waar bommen onderlagen, in de lucht laten vliegen. Ze vroegen aan mijn man, hebben jullie een bunker?  Als het Britse leger van die kant komt, richting Duitse grens, dan is dat hier een gevaarlijk punt. We zullen jullie helpen een bunker (schuilkelder)  te maken. 

De volgende dag 29 maart, zijn ze aan de slag gegaan. De ijzeren platen van de spoorbrug werden er afgehaald. Die gaan toch een keer de lucht in, zeiden ze. En wij hadden nog een paar grote putringen en met dat materiaal kwam het voor mekaar. We hadden niet de gedachte: daar moeten we morgen al in. 

Onrustig

Vrijdag 30 maart om tien uur ’s morgens kwamen er door de bossen van ’t Kreil soldaten vluchten met verscheurde kleren. Ook vlogen er vliegtuigen rond, maar bleven in de buurt. ’t Was zo onrustig. Het Engelse leger was al dicht in de buurt. 

Op De Stegge waren nog soldaten. Die moesten zich nog verzetten. Ze stelden zich op achter de spoorlijn, met hun geweren gericht op Bouma (hondenasiel). Daar stonden de tanks al van onze bevrijders. Dat er wat zou gebeuren wisten we. Gauw een paar bedden, voor de kinderen in de schuilkelder, en nog wat kleren gepakt. 

Toen de Engelsen merkten dat er op de boerderij nog Duitsers waren, namen zij geen enkel risico. Om drie uur vielen de eerste schoten. Wij gauw de schuilkelder in. In het achterhuis begon het al te branden. Dat ging alles zo snel. In een mum van tijd lag De Stegge met schuur en alles, koeien, varkens, schapen in de as. 
Het paard was er nog. Dat had mijn man verstopt voor de Duitsers in het kippenhok. 

Witte lap.
Zelfs waren we ongedeerd gebleven. Daar hebben we samen God voor bedankt. Drie Duitse soldaten zijn hier nog geneuveld. Een soldaat kwam er nog bij ons in de schuilkelder, met een witte lap in zijn hand als teken van overgave. Die is als krijgsgevangene meegenomen. 
’t Was avond geworden. Miste was bevrijd. We hebben het niet uitbundig gevierd, maar toch dankbaar en blij, dat er niemand van ons werd vermist. Dit hadden we naast God, aan die twee Duitsers te danken. 

De familie Huiskamp bood ons aan zo lang bij hun te komen wonen. Daar waren we blij mee, want we hadden geen dak meer boven ons hoofd. Na veertien dagen hadden we een kippenhok klaar staan en een woonwagen die aan de Duitse grens in Kotten stond. In december was de schuur klaar en zijn we toen daar heen verhuisd. Het was wel klein alles in die ene schuur. Als het moet kan het ook. Na vijf jaar kwamen we in aanmerking via de wederopbouw voor een nieuwe boerderij. Op 9 april 1950 zijn we verhuisd naar de nieuwe boerderij “De Stegge” .

J.G.Wiggers-Ros
De Stegge
Miste 65
1985

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.W.Roerdink

Het was hier net ’n hospitaal 

Woold 1945, Goede Vrijdag. ’s Morgens op het hele erf, op de deel en het voorhuis allemaal terugtrekkende Duitsers. 
Ze lopen in en uit. Opeens tegen negen uur ’s morgens komt een Duitse Feldwebel de deel op rennen. Direct een paard schreeuwde hij. Hij zat vast met een paard voor een platte wagen met een kanon er achter. Wij hebben hem losgeholpen. Op de Holdersweg kon hij verder. 
Toen moesten wij terug. Toen we thuis waren hoorden we de tanks al in de verte. Een los lopend paard werd doodgeschoten. De Duitsers  waren plotseling allemaal weg, met paardewagens en handkarren. Dit was allemaal tegen elf uur. Een klein uur later zagen we de eerste tanks die langzaam reden. Eindelijk waren ze bij ons achter het huis. Een onderduiker keek door het raampje. De Engelsman schoot direct, maar hij miste. De kogel ketste af en ging door een bus met teer tegen de muur. 
De Engelse soldaten reden weer verder, tot bij Veldboom. Daar begon de slag. Op een gegeven moment stond Veldboom in brand. De tanks reden het bosje door tot de kant en begonnen te schieten. 

Midden op de middag stond opeens het hele erf vol met tanks. Allemaal aan de westkant van de gebouwen. Niets was meer heel. De afrastering, het hek, was dubbel gevouwen. Wij gingen naar de tanks. Daar kregen we chocolade en sigaretten van de soldaten. Een ruit werd stukgeslagen door de soldaten. Die wilden naar binnen. Ik heb de deur open gedaan. Toen kwamen ze met de gewonden uit de tanks bij Veldboom. Die hebben we bij ons in de kamer gelegd. Ze waren zwaar gewond. In de andere kamer lagen lichtgewonden in het haver-stro, waar de Duitsers ook in gelegen hadden. Het was hiet net een hospitaal geworden. 

J.W.Roerdink
Woold 143
1985

Herinnering na 40 jaar bevrijding. D.J.v.d. Graaf

Als in een roes ben ik naar huis gefietst…………

De nacht van Goede Vrijdag om ongeveer twee uur kregen we van op de vlucht zijnde Moffen en meelopers in de gaten dat er wat te halen was in de hal van De Tuunte. De Moffen waren voor de vijand op de vlucht en ze vroegen ons de weg. Het antwoord was als steeds toen: immer gerade aus. Steps, kinderwagens, fietsen, zelfs tandems werden gebruikt om te vluchten. Alles natuurlijk afgenomen van onze medeburgers. 
We hadden in een oogopslag gezien wat men also vervoerde en waar het vandaan kwam. Met twee van mijn zusters ben ik – toen 23 jaar oud, onderduiker – die nacht ondanks bommen, granaten, lichtfakkels en fluitende kogels driemaal naar De Tuunte geweest met een trekker die we drie keer vol hebben geladen in het soms pikkedonker. 

We woonden toendertijd in het Molenveld, zodat we via Stelenfabriek-Venemansmolen-Houwers Siepestraat in De Tuunte zijn beland. 
Het was er levensgevaarlijk binnen. Ondanks spertijd was half Winterswijk bezig met fourageren. De toestand beschrijven zoals die destijds was kan ik niet zo precies meer. Maar alles wat op de bon was, was hier nog volop aanwezig. Alles liep dooreen het was een grote verwarring. 

Dronken soldaten en leden van de Organization Todt liepen er rond te dwalen. Zij probeerden je ook nog weer alles af te nemen wat je zoal op de trekker geladen had. Je was roekeloos, je speelde eigenlijk met je leven. Maar dat besefte je toendertijd niet. We hebben nog jarenlang van marmelade, Tuunteshag en rooktabak, Smaltz biscuit, malzkoffie en erwten en bruine bonen genoten. 

Op de laatste terugrit zijn we nog even langs het Dodenhuisje op het Jodenkerkhof gegaan en hebben daar zagen, bijlen, schoppen, hamers en spijkers meegenomen. Dit Dodenhuisje was in de oorlog een opslagplaats van de O.T. A die er een depot had. Dat was mijn nacht voor de bevrijding met de Tommy’s voor de deur. 

Vurige Hoop

Wat we die nacht al vurig hoopten bleek de andere morgen werkelijkheid te worden. Om negen uur kwam er een buurjongen aan de deur die vertelde dat er al Tommy’s bij ijssalon Te Selle waren gezien. Dus snel opstaan, gewassen en boterham gegeten. Toen lopend op weg naar de Tommy’s bij Te Selle. Moffen zag je niet meer. 

Nog wel altijd de Engelse vliegtuigen plus de Amerikanen. Gelukkig was je daar nu veilig voor. Toch kwamen ze nog wel eens heel laag over. Dan ging je toch automatisch in een sloot liggen. Je had er veel te veel nare dingen mee beleefd. Bij de destructor kon je van verre rijen tanks, auto’s en carriers zien. 

Bruggen waren stuk bij Te Selle en Wooldseweg. Met een paar plankjes en touwen zijn we over de beek geraakt. Daar waren dus de Tommy’s waar we maanden, jaren op hadden gewacht. De eieren die ik bij me had waren snel geruild voor chocolade, sigaretten, jam, thee en marmelade en rond witte brood. 
De Players, mijn eerste Engelse sigaret in het paadje bij Te Selle, dichtbij Schepers, zijn voor mij onvergetelijk. Ongemerkt heb ik daar drie uur bij onze bevrijders doorgebracht. De eerste Engelse soldaat die bij ons ’s middags thee dronk heette Tom Price, een naam om nooit te vergeten. 

Slagveld

Om zes uur ’s avonds ben ik per fiets even naar het slagveld in het Woold geweest. Wat ik daar zag was onbeschrijfelijk. Een Brencarrier was uiteengereten, er lagen tanks met gaten zo groot, daar kon je wel twee vuisten in leggen. 

De gaten zaten in zo’n 10 tot 15 cm dik pantserstaal, net of ze er met een lasapparaat waren ingesneden. Een huis smeulde nog. Resten van soldatenkleren en bloed zaten nog op de tanks. Verder vers gedolven graven van Duitsers en onze bevrijders. Dit zo alles gezien hebbend, ben ik als in een roes naar huis gefietst. Ik kon het niet kwijt raken dat gevoel van: onze bevrijding werd betaald met het leven van deze Tommy’s, veelal nog jonger dan ik destijds zelf was. 

D.J.v.d. Graaf
Alma 50
Winterswijk
1985

Herinnering na 40 jaar bevrijding. A.van Eerden

Er ging een onbeschrijfelijk geluksgevoel door je heen 

Het was in de nacht van donderdag op Goede Vrijdag 1945 in het Voor-Woold. ’s nachts werd er hard op de vensters gebonsd. Snel openmaken werd er in het Duits geroepen. Met een gevoel van, wat staat ons nu weer te wachten, kleedden we ons vlug aan en openden de achterdeur. 
Gehaast liepen een paar Duitse officieren de deel over naar de woonkeuken, gevolgd door soldaten. De officieren spreidden een grote kaart over de tafel en overlegden druk, terwijl ze verschillende punten op de kaart aanwezen. 

Intussen waren de keuken en ook de deel vol soldaten. Ook de schuur was bezet en achterin de schuur werd de veldkeuken geplaatst. 
het erf stond vol met legervrachtwagens De officieren gingen weer weg en enkele soldaten namen een slaapkamer in beslag. Ze richtten daar een zend- en ontvangstinstallatie in. Intussen was het melkenstijd geworden. We molken de koeien, terwijl steeds meer oververmoeide soldaten op de deel kwamen en zich tot vlak voor de koeien neerlieten vallen. Met hun hoofd op de ransel bleven ze liggen. 

Later in de morgen zagen we een grote Franse boerenwagen op het erf staan. Hoog opgestapeld met grote en kleine kisten munitie en ander oorlogstuig. In de loop van de dag bemerkten we steeds meer onrust onder de soldaten. Uit hun gesprekken vingen we op, deTommy is in Barlo, de Duitse buurtschap grenzend aan het Woold. 
In de verte hoorden we wel dat er geschoten werd, maar de geluiden van een optrekkende frontlinie hadden we al dagenlang gehoord.Ook bij de buren lag de boerderij vol soldaten. In de namiddag kwam een soldaat, of was het een overste, gehaast naar onze boerderij lopen.

Snel gereed maken, zei hij in het Duits. Tegen half zeven waren ze allemaal vertrokken. Ze lieten de wagen met munitie achter. In de verte hoorden we weer schoten bij tussenpozen. het bleek dichterbij te komen. Daar we bang waren voor een explosie als de minutiewagen dichtbij de boerderij getroffen zou worden, besloten we de kisten af te laden en naar een bosje een eind van de boererij af te brengen. De Duitse soldaten hadden een paar maanden geleden ons paard meegenomen. Dus pakten we de kisten in gedeelten op twee kruiwagens en liepen dan naar het bosje. We legden ze daar verspreid neer. 

Een buurman zag waar we mee bezig waren en kwam met paard en kar ons helpen. Handgranaten, pantservuist enz. stond er in het Duits op de kisten. Toen het donker werd was de wagen leeg. Het schieten was weer begonnen en werd steeds erger. We durfden niet naar bed en brachten de nacht in de kelder door. 

Allerlei gedachten

Zo nu en dan hield het schieten op en na vier uur hoorden we niets meer. We gingen nog een poosje naar bed tot melkenstijd. Maar we sliepen niet echt, allerlei gedachten gingen ons door het hoofd. Zouden we echt bevrijd zijn, hoe zal het gegaan zijn in het dorp en de andere buurtschappen?  Toen we ’s morgens buiten kwamen was het onwerkelijk stil. Tegen acht uur zaten we aan het ontbijt, keken door het raam en zagen we opeens op de Midden-Wooldse zandweg een legervrachtwagen met een witte ster er op. 

Toen wisten we, we zijn bevrijd!  Op dat moment ging een onbeschrijfelijk geluksgevoel door je heen. Een grote dankbaarheid omdat we gespaard waren gebleven. We zagen steeds meer Engelse legerwagens, jeeps enz. over de Midden-Wooldse zandweg. 

Ze parkeerden allemaal op de Schoten, het weiland dat ook als ijsbaan werd gebruikt. Om negen uur stapte een Engelse officier met een soldaat de keuken binnen. Ze legden ons uit dat de Graesbrug van de Wooldsestraatweg vernield was en er eerst een nieuwe brug gelegd moest worden. Vandaar het parkeren op de Schoten. Op de grintweg langs onze boerderij begon ook het legerverkeer op gang te komen. In de loop van de dag kwamen er steeds meer Engelse militairen. We kregen inwkartiering. Zo beleefden wij de bevrijding. Naast de blijheid was er droefheid, omdat zo velen in ’t verzet hun leven gaven voor onze vrijheid. 


Het niet te peilen verdriet van hun naasten, dat nu in deze tijd van herdenking weer feller zal schrijnen. Mocht het zover komen, dat geschillen tussen de landen uitgepraat en niet uitgevochten worden. We zouden gelukkiger leven. 

A.C.van Eerden-Uwland
Corle 42
1985

Herinnering na 40 jaar bevrijding. R.Krosenbrink

De bakker deelde oranje linten, strikken en speldjes uit. 

Ik was vijftien jaar toen het verhaal dat ik nu ga schrijven plaats vond, in het jaar 1945
Ik woonde met opoe, vader en moeder, broers en zusters op een boerderij vlak aan een grintweg in Miste, gemeente Winterswijk, en ongeveer een paar honderd meter verwijderd van de spoorlijn Winterswijk-Aalten-Arnhem. 

’t Is donderdag voor Goede Vrijdag en bijna donker. We zitten aan tafel te etten. Opeens wordt er op de zijdeur geklopt, nogal hard Vader schuift zijn stoel achteruit en gaat kijken. ’t Duurt even voor hij terugkomt. Hij vertelt dat er een paar Duitse soldaten met een vrachtauto met motorpech, vlak voor ons huis op de weg staan. ‘Ze vragen om hulp en ik ga even kijken of ik helpen kan, Ik ben zo terug.” 

Na van alles te hebben geprobeerd, blijkt dat de motor niet wil starten en de soldaten bsluiten de volgende dag maar af te wachten en dan verder te zien. 
De volgende morgen, Goede Vrijdag, zijn de Duitsers er weer. Ze zijn erg nerveus en dat wordt er niet beter op als blijkt dat ze de wagen niet op gang kunnen krijgen. Wat is er aan de hand?
Ze vertellen dat de “Tommies” dicht in de buurt zijn en dat ze dus weg moeten. Maar eerst moet de auto weer klaar, die kunnen ze niet achterlaten, want die is geladen met munitie en staat pal voor ons huis. Bij een vijandelijk treffen kan dat grote ongelukken veroorzaken. Er moet iets gebeuren. 
Met vereende krachten van een ieder die helpen kan, wordt geprobeerd de wagen vooruit te duwen en langzaam, heel langzaam komt er enige beweging in het gevaarte. Tot halverwege de spoorbaan. Dan is het gebeurd want de mankracht is niet sterk genoeg om de wielen draaiende te houden omdat de wagen in de berm raakt. Maar vader is erg opgelucht, getuige zijn woorden: “Goddank, veur uns hoes is e weg.” 

Het was net op tijd want niet lang daarna kwamen Duitse soldaten met ’t geweer aan de nek door de sloot langs de grintweg gerrend. Vader stuurt ons allemaal de kelder in. Deze is betrekkelijk veilig.

Doffe knal 

Af en toe gaat iemand kijken of er nog soldaten voorbij komen. Ook komt er een tweede vrachtauto voorbij en blijft promt achter de eerste staan. Een tijdje gebeurt er niets en de soldatenstroom is opgehouden. Dan opeens een doffe knal. Even is het stil en dan volgt de ontploffing van de munitiewagen. Vanuit het keukenraam zien we een helse vuurzee en het knallen en knetteren van de ontplofte munitie is niet van de lucht. Naderhand blijkt dat de Duitsers de muntiewagen met een “pantzersfaust” in de brand hebben gegooid, waardoor de buit voor de “Tommies” verloren is gegaan. 
En toen….. Daar zijn ze dan. Engelse soldaten, onze bevrijders. Langzaam komen ze met hun tanks aanrijden en enkelen omsingelen ons huis. 
Ze openen de staldeuren van het achterhuis en in de ingang posteert zich een Engelse soldaat met een machinegeweer gericht op de spoorbaan. 

Vee verbrand

Achter de spoorbaan liggen enkele boerderijen. Een daarvan hebben ze in brand gescholten. Ook daar zaten de mensen in de kelder en erpsoonlijke ongelukken zijn er niet gebeurd., wel is vee verbrand. Bij een andere boerderij stsonden de mensen buiten en waren blij met de bevrijders. Ze zwaaiden en schreeuwden naar hen. Het kostte een van ons grote moeite om de Engelsen duidelijk te maken dat het burgers waren en geen Duitsers, anders waren er doden gevallen. Hun machinegeweer was nog steeds gericht. 
De Engelse tanks rollen over de weg. Een ervan schuift de nog brandende Duitse vrachtwagen aan de kant waardoor de weg weer vrij is. 
Dan wee een daverende klap. Wat is dat?  Een tank is op de spoorwegovergang op een mijn gereden die daar door de Duitsers was neergelegd zoals achteraf blijkt. 
De tank geeft geen krimp en rijdt verder. 
Langzaan aan wordt het donker en vertrekken onze bevrijders. Een buurmeisje dat bij ons is krijgt van een “Tommie” een zilveren kettinkje. Op het doosje staat de naam van een zaak in Bocholt (Duitsland) niet zo ver bij ons vandaan. Ik krijg chocolade en keks. Dan gaan ze weg en wordt het wat rustiger. 
Maar in het naburige Woold, een paar kilometer verderop en dicht bij de Duitse grens, is de hele nacht nog geschoten en gevochten. 
Verscheidene tanks zijn daar in vlammen op gegaan. 

Blijdschap over

De volgende morgen ben ik met mijn buurman naar de bakker gegaan om boodschappen te doen. We dansen als het ware over de weg, we zijn bevrijd, het is feest. 
Totdat we bij de verbrande auto komen.  Ineens is de blijdschap over, want in de sloot naast de weg ligt voorover in het water een dode Duitse soldaat. 
We kunnen geen van beiden een woord zeggen. Een eind verder komen we over de omgeploegde spoorwegovergang en langs de verbrande boerderij. Vij de bakker komen we weer een beetje op verhaal. In de winkel zijn opgewonden mensen en de bakker deelt rood-wit-blauwe speldjes en oranje linten en strikken uit, allemaal spulletjes die hij tijdens de bezetting zorgvuldig verborgen heeft gehouden. 

Op de terugweg krijgen we nog een schok te verwerken. De dag tevoren is er in de buurt van de bakker ook gevochten. Een jonge Duitse soldaat is hierbij om het leven gekomen. Naar wordt beweerd wilde hij zich overgeven aan de Engelsen, maar werd door zijn landgenoten doodgeschoten. Kinderen uit de buurt hebben viooltjes op zijn noodgraf gelegd. Wij kwamen er langs en hebben het gezien. 
We zijn bevrijd, maar ik ben niet blij. Nu, zoveel jaren later, ligt er voor mij over de paasdagen van 1945 nog steeds een schaduw. 

Riek Krosenbrink-Naves
Corle 14/1
1985


Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.W.Stemerdink

Ik ging naar huis en vertelde dat de bevrijders er waren, dat ik ze gezien had.

Toen ik die morgen wakker werd, na een donderende nacht met afweergschut in ’t Woold, ik snap nog niet dat ik nog wat heb kunnen slapen, hoorde ik klokgelui omstreeks zeven uur. Ik lag nog in bed en zei het tegen mijn moeder, maar die begreep mij niet waarop ik uit bed sprong en haar dat nog eens zei. Tegelijkertijd kwam mijn vriend Gerrit Sikking bij ons met de mededeling dat de Engelse soldaten zich al op de Kobstederstraat achter School O, nu de Linde, bevonden. 

Wij gingen met zijn tweeen daar naar toe. Tussen de Heldtstraat en de Ter Woordstraat waren veel mensen op de been en zag ik de oude mijnheer Thien uit de Heldtstraat met een grote oranje strik op zijn jas. Veel mensen moesten hierom lachen. 
Verderop zag ik toen de eerste bevrijders, wat een vreemde gewaarwording was. Die waren zich met kleine schopjes aan het ingraven en maakten ons duidelijk dat wij weg moesten gaan, want er konden over de Vredenseweg nog wel eens Duitse soldaten komen. 

Ik ben daarop weer naar huis gegaan, ik was ook nog maar dertien jaar en vertelde thuis dat de bevrijders er waren en dat ik ze gezien had, een stuk of acht. Ik werkte in die tijd bij zwijnenberg en moest daar gaan zeggen, dat ik die dag te laat op het werk was, maar die stuurde mij meteen weer naar huis, want die waren veel te blij dat hun zoon weer thuis was gekomen, Jan Zwijnenberg, die momenteel in de Vredensehof woont, want die had dezelfde nacht vier Duitse officieren naar Vreden moeten brengen. 
Doodgeschoten

Maar ik kwam voor de tweede keer mijn vriend tegen en die zei tegen mij: ze hebben op de Vredenseweg twee Duitse soldaten doodgeschoten, bij ijscoboer Berends. Ga je mee kijken!  En dat deed ik. Als ik er nu bij stil sta kan ik het me haast niet meer voorstellen en lopen mij de rillingen over de rug bij ’t schrijven ervan. Maar we gingen er naar toe. Deze soldaten waren van de dooskoppenbrigade, volgens zeggen. 
De enen soldaat brachten ze weg op de zijspan en de andere lag er nog met een laars uit. Deze soldaten zijn eerst begraven achter school O. 
Er kwam een Engelse of Canadese soldaat aan, ik zag daar geen verschil in, en die vloog half naast, half boven op hem en onderzocht hem op papieren, maar die waren al weg. Er kwam een vrouw of meisje van Plekenpol met een laken en wou dat over die soldaat leggen. Maar toen kwam er een van het verzet met een band om de arm en die zei: “Ben je nou helemaal belazerd, we zitten hier in de frontlinie en die dingen gebeuren nou eenmaal.”
 
Frontlinie
Wat er toen in die enkele seconden door mij heen vloog wa onbegrijpelijk. Was dit hier op dit moment de frontlinie waar ik bij stond?  
Onvoorstelbaar, een frontlinie had ik mij heel anders voorgesteld. Ik werd toen aangesproken door Marie Strengers die vroeg wat ik daar toch deed en zei dat ik daar helemaal niet hoorde en gauw naar huis moest gaan, wat ik gedaan heb. Onderweg op de Kobstederweg hoorde ik dat landwachter Heuvelman uit zijn huis gehaald werd door de Canadezen. Hier heb ik niet meer op gewacht, ik ben snel naar huis doorgelopen, maar voordat ik thuis was hoorde ik al schoten. Ik ben in de sloot gedoken en kruipend thuis gekomen. Dit alles had zich voltrokken in circa drie uren. 

Diezelfde morgen zagen we ook nog de heer Komrij, de vader van de schrijver Gerrit Komrij, uit Henxel  komen met een Duitse soldaat die zich overgaf aan de  bevrijders. Dat gebeurde bij de Heldtstraat. De heer Komrij had geweer, koppel en helm van de soldaat in de handen en de soldaat had niets. 

Hardhandig
Toch waren onze bevrijders nog vrij hardhandig de Duitse soldaat aan het onderzoeken vond ik, maar ja wat weet je als dertienjarige jongen van die dingen. 
’s Middags landde er bij Houwers “Zakman” al iedere keer verkenningsvliegtuigjes in de wei. We gingen met zijn allen kijken. Mijn broer Wim, die vier jaar was, moest huilen omdat hij ze zo groot vond. Wij als ouderen hadden ze al wel groter gezien, die in de oorlog waren afgeschoten. Dit waren mijn belevenissen op de eerste dag van de bevrijding.
 
J.W.Stemerdink 
Ligusterlaan 10

Herinnering na 40 jaar bevrijding. B.Uwland-Slotboom

De Duitsers riepen: de Tommie is er, geef gauw ’n witte doek. 
Op de Rauwershof in Achter-Woold ’s morgens om elf uur op vrijdag 30 maart 1945 – ik was toen dertien, veertien jaar – komen er Duitse soldaten met pantservuisten en handgranaten en groen op de helmen aanzetten en gaan allemaal bij ons tegen de schuur in de schaduw liggen. Ze willen water. Een poosje later trekken ze weer verder. Om twaalf uur hebben we gegeten en zijn toen, nadat wij de luiken gesloten hadden en de deuren op slot gedaan hadden, naar de buren honderd meter van ons vandaan naar de schuilkelder gegaan. We zaten er met twaalf personen in en nog een baby van negen maanden. 

De hele middag hoorden we schieten. We wisten helemaal niet wat er gebeurde. 
Tegen zes uur ’s avonds werd het een beetje rustiger. Toen zijn mijn vader en ik naar huis gegaan om te melken. Toen we thuis kwamen lag er overal glas. De scherven waren door de luiken gegaan en daar kwamen ons drie Duitsers tegemoet. 
We zeiden hen dat de Tommies er al waren, maar ze zeiden dat ze, als het donker was, weggingen. 

Maar dat was niet meer nodig, want toen we het melken af hadden en een van de Duitsers nog voor ons hooi van de zolder had gegooid, kwam intussen mijn broer thuis met ons paard. Die moest de vorige avond met paard en wagen met Duitsers mee, die bij de buren lagen. Hij is tot Haaksbergen geweest. Toen mocht hij weer alleen met het paard terug. Hij heeft de hele dag doorgelopen. 

Hij was nog maar net binnen of daar kwam er een geschiet en lawaai. 
Toen riepen de Duitsers:de Tommie is er, gauw een witte doek. Ik gaf hen mijn zakdoek en toen gingen ze naar buiten met de handen omhoog. En wij er achteraan, ook met de handen omhoog. 
De Duitsers trokken ze direct de portefeuille uit de zakken en alle foto’s en papieren vielen op de grond en toen moesten ze de handen in de nek leggen en werden ze weggevoerd. 

Toen zijn wij gauw naar de schuilkelders teruggegaan. De Tommies gingen met ons mee en sprongen zo van boven naar beneden in de schuilkelder met het geweer in de aanslag. Ze zeiden dat we de hele nacht nog in de schuilkelder moesten blijven, want de Duitsers konden nog wel eens terug schieten. De hele nacht werd er in de verte nog geschoten en de hele tijd hoorde je tanks rijden. De andere morgen, toen we gingen kijken stonden er een eindje van ons vandaan op het land wel honderd tanks. Wij gingen er naar toe en kregen chocolade en biscuits en mijn broer sigaretten. Later ruilden we nog voor eieren en zo beleefden wij de bevrijding.
 
B.Uwland-Slotboom
Zwaluwstraat 20 

Herinnering na 40 jaar bevrijding. G.J.Jansen

Wat waren we blij, eindelijk vrij 

Wij zitten in de gang bij de deel. Wij dat zijn de boer en boerin en hun kinderen en de mensen die bij de boer in het varkenshuisje wonen. 
Zij komen uit het dorp. Hun huis, dat dicht bij het spoor staat, is kapot. Vandaar dat zij nu al een paar maanden bij de boer zijn. Het is nacht en wij wachten af, want de Huitinkbrug zal de lucht ingaan. De Duitsers zullen ons waarschuwen. Wij hopen maar dat wij hier een beetje veilig zitten. 
Wat kinderen zitten op schoot en een baby van drie weken ligt in de kinderwagen. Soms huilen ze, dan dommelen ze weer in. uit de verte klinkt gerommel en schoten. Af en toe vliegt er wat over de boerderij met een fluittoon. Wij wachten af, uren lang, maar van de Duitsers horen wij niets. Die zijn nog bij de achterbuurman. Het loopt al tegen de morgen aan, als we horen lopen en praten. Zou het dan toch nog gebeuren? 

Geweldige dreunen
Dan opeens komen er geweldige dreunen. Alles schudt en rammelt op de boerderij. De kinderen beginnen te huilen. Dakpannen kletteren op de grond en er is glasgerinkel. Wat een lawaai! 

Dan wordt het even stil. De boer en wij gaan even achter de deur kijken, maar zijn zo weer binnen, want opnieuw zijn er knallen en ook vuur. 
Nu laten ze de bomen langs de weg springen. Dan horen wij weer lopen en praten, maar de Duitsers laten zich niet zien. 

Zullen ze nu weg gaan?  Wij wachten nog even af. Het wordt stil. Voorzichtig gaan wij aan de voorkant kijken. Het glas ligt op de bedden. Wat een ravage. De ruiten zijn stuk en er zit een gat in het dak. De stukken van de brug liggen in de tuin en op zolder, maar niemand is gewond. 
Als wij van hieruit op de Kottenseweg kijken, zien wij de bomen dwars op de weg liggen. Van de brug kunnen wij weinig meer zien. 
Wandelstok 

Als wij achter de boerderij komen, zien wij geen Duitsers meer. Ze hebben nog wel een etensketel met nudelsuppe of te wel macaroni achtergelaten. Ook staat er een mooie wandelstok bij, deze wandelstok bewaren wij als aandenken aan de laatste Duitse soldaten en met de etensketel gaan wij naar de schoppe waar een aantal Italianen verscholen zit. Die zijn er blij mee. 

Deze Italianen hebben bij Flender in Bocholt gewerkt, maar na het bombardement van deze stad, zijn ze gevlucht en zitten nu al een paar dagen hier en krijgen eten van de boer. Ze vragen ons of de Duitsers weg zijn en wat er met hen zal gebeuren. 
Wij weten het niet, maar Duitsers hebben wij niet meer gezien. Wel zien wij na enige tijd mannen op het pad naar de boerderij aankomen. 
Ze hebben bruingroene pakken aan. Ze spreken geen Duits, het zijn de Tommies. Wat zijn wij blij, eindelijk vrij. 

Nu na veertig jaar hebben de beide families nog steeds contact met elkaar en wordt de wandelstok nog steeds bewaard. 

G.J.Jansen
Pashof 46

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.Konings-Nijweide

Na een lange en angstige nacht met veel oorlogsgebulder waren wij bevrijd. 

In de nacht van 29 op 30 maart 1945 kregen wij op onze boerderij inkwartiering van twee Duitse militairen en vier paarden. 
De soldaten hebben oververmoeid in wat stro op de deel bij hun paarden geslapen. De andere morgen, Goede Vrijdag, komt een van de soldaten onze keuken binnen. Het blijkt een Poolse boer van over de vijftig jaar te zijn, die gedwongen was om in het Duitse leger te gaan. Hij liet ons een foto zien, waarop zijn vrouw en kinderen voor een grote boerderij sronden. Hij keek erop, schudde zijn hoofd en zei: “Ik zal dit allicht nooit meer zien, de boerderij ach……, maar mijn vrouw en kinderen….. verschrikkelijk!” 
Hierop vroeg hij of wij geen zondag vierden. Bij hem in Polen was dat namelijk op Goede Vrijdag wel zo. Wij vertelden hem dat het hier ook Goede vrijdag was. Toen keek de Poolse boer door het keukenraam naar buiten en zag onze narcissen bloeien. Hij schudde zijn hoofd en sprak:  
Schöne Osterklocken und……Krieg. 

Daarop pakte hij een bijbeltje uit zijn zak en vroeg ons of hij mocht laten horen wat zij in Polen op deze dag altijd zongen. 
Wij stemden toe. Het was voor ons een bekend gezang uit de bijbel, namelijk ‘Beveel gerust uw wegen’.  
Eerst heeft hij het in het Duits gezongen, daarna wij in het Nederlands. 
Dit was het moment waarin we geen zogenaamde vijanden waren, alleen maar bange en nietige mensen. 

Toen kwam er een jonge Duitse soldaat van ongeveer 16 jaar met een pantserfaust onder zijn arm, vertellen dat ze verder moesten. Hierop gaf de Poolse soldaat mijn moeder de hand en sprak:  “Gott mit dich, und mit mich”. 
Daarop gingen ze met de paarden en een rammelende kar verder. Dat was er over van het Duitse leger. Ik heb me later vaak afgevraagd of deze Poolse boer de oorlog overleefd heeft. 

Erg onrustig
De laatste oorlogsdag bij ons in de Wooldse boerderij was erg onrustig. Bange soldaten die naar melk, eieren en brood vroegen. Allemaal met de wapens in de hand. Velen trokken met pantserfausten het bos in en anderen groeven eenmansgaten. De toestand werd dreigend. 
’s Middags tegen vieren kwam een soldaat, helemaal alleen, ons waarschuwen dat het front vlak bij was. We moesten van hem in een schuilkelder. Hij heeft zelf nog gekeken of onze schuilplaats goed was. 
We hebben nog een ouderwetse kelder met dikke muren en een gewelf in onze boerderij  Daar schuilden we altijd in. de soldaat knmikte en zei dat deze “ganz gut” was. Daarop ging hij weg. Dit was net als de Poolse boer, ook een soldaat die geen oorlog wilde, want onder zijn uniform verborg hij een menslievend hart. Na een lange en angstige nacht met veel oorlogsgeulder, waren wij in het Woold op de morgen van de 31e maart bevrijd!!

Dappere mensen 
Net als overal in Nederland waren er van 1940-1945 ook in de buurtschappen van Winterswijk ongelooflijke dappere mensen die heel wat moeilijk en moedig werk voor de onderduikers, ondergrondse en geallieerde piloten hebben gedaan. Een dankwoord aan al deze onbekende mensen is wel op zijn plaats. 
Het feit dat er Nederlanders waren die de Duitsers in 1940 met vreugde inhaalden, is met geen pen te beschrijven. Zij dachten waarschijnlijk in het Hitler-regime hun ideaal gevonden te hebben. Een ideaal, waarvan ze de onderdrukking en de verschrikkingen niet konden of wilden zien. Door hun toedoen heeft het na de bevrijding dan ook lang geduurd, voordat in de buurtschappen “de olde gemeudelijkheid in de naoberschoppe”, terug was. 

Oorlogswetten 
Dat er in Duitsland tijdens de oorlog ook goede en vredelievende mensen woonden, bewijst wel een voorval dat een paar dagen voor de bevrijding aan de Woold-Duitse grens gebeurde: Terwijl er veel Engelse vliegers overkwamen, zagen de bewoners van deze streek opeens een parachutist boven een bosje hangen. De man kwam uiteindelijk met een gebroken been, net nog op Duitse grond terecht. 
Een Duitse soldaat die het zag wilde de Engelse vlieger meteen dood schieten. Waarop een Duitse boer aan kwam hollen en hem dat verbood. De soldaat wijzende op de oorlogswetten door te zeggen: “das darfst du nicht tun!” . 

De boer heeft toen de Engelse piloot op een karretje gezet en mee naar huis genomen, waarna hij krijgsgevangene werd. 
Voor een paar jaar terug heeft deze Engelse militair, vanuit Nieuw Zeeland zijn Duitse beschermboer weer opgezocht om hem te bedanken voor het behoud van zijn leven. de boer had het karretje nog bewaard als herinnering. 
De Engelsman heeft er een foto van genomen en daarna hebben de boer en hij samen op de plaats waar hij in 1945 was neergekomen een boompje geplant. Dit was voor beide mannen een onvergetelijke dag. Een dag zonder wrok of haat. 

J.Konings-Nijweide
Kotten 161

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.H.Meinen

“Ik heb nog wel even in de piepzak gezeten….”

Het is de ochtend van Goede Vrijdag, de zon schijnt en er hangt iets dreigends in de lucht, net alsof er onweer opkomst is, en alsof de mensen snakken naar regen na een lange periode van droogte. 
Er is oorlog en de bevrijding nadert. In de verte klinkt het gebulder van kanonnen, soms zelfs al van geweerschoten. In de lucht is het ook een en al bedrijvigheid van Engelse vliegtuigen. De Duitse soldaten lopen nog rustig van de Wooldse school richting Van Amersfoort en Achterwoold. 
Ik was thuis ondergedoken maar die dag heb ik me toch niet meer verborgen. We zijn de hele dag zo’n  beetje buiten geweest. Van de schuilkelder naar huis en omgekeerd, ik weet niet meer precies hoe laat of het was, maar ik denk zo tegen de middag dat het kanon gebulder heviger werd. 

We konden zelfs van ons huis uit zien (’t Steggerhuisje in Woold) hoe de granaten tot bij Van Amersfoort  en Wilterdink (Beestman) in de grond sloegen een keer zelfs moest een dikke eik die een voltreffer kreeg het ontgelden en sloeg tegen de grond. 

Maar verder werd er toen nog niet geschoten. We hebben er ons over verwonderd. De Duitse soldaten liepen nog rustig over de weg heen en weer als of er niets aan de hand was. Er kwam er zelfs eentje bij ons om ons te waarschuwen. We hadden naast ons huis nog twee roodbonte kalfjes lopen, en hij zei dat we die beter op stal konden zetten, omdat het daar veel minder gevaarlijk was. Misschien was het ook wel een boerenzoon. 
Dat het een heel goeie raad was bleek achteraf, toen er op dat kleine stukje land twee voltreffers waren gevallen. En bij onze buurman Kruisselbrink (beter bekend als Stegger Willem)  die ook twee pinken in de wei had lopen, was er de andere morgen een dood en een ander met een grote granaatscherf in z’n borst. Deze is toen later door de Engelse soldaten afgemaakt. 

Zo kwaad
Maar zo ver waren we toen nog niet. De buurman Stegger Willem en Miena waren ook bij ons. Soms in de schuilkelder, dan weer eens buiten en ook weer eens even naar huis. Maar toen opeens ag Willem dat de Duitsers zijn ganzen aan het vangen waren. En hij werd me toch kwaad dat hij zei: “Ik gao der hen en at ze der an komt stekke ik ze an de greepe.” . En Willem d’r op af. 

En of wij nou al zeiden: “Willem, doe dat niet, want dat gaat niet goed!” , hij er toch naar toe. 
Maar ja, hoor, hij moest snel weer vertrekken want ze hielden hem de flinte (geweer)  voor en brachten hem wel aan het verstand dat hij moest opkrassen. 

Later is hij nog weer naar huis geweest en toen hij terugkwam, had hij een zak op z’n nek vol met droge metworst, schinken en spek. Dat had hij nog maar gauw uit de Wieme gehaald. “Dat zult ze toch neet hebben”, zegt Willem, en hij stopte het bij ons achter in de schuilkelder. 
Maar het werd later op de middag. Er kwam nog een rijtuig aan, getrokken door Duitse soldaten, waarin ze een gewonde kameraad hadden liggen en die hebben ze naar school gebracht. Het rijtuig moet van Roedink of daar uit de buurt zijn meegenomen. 

Langzaam zakte de zon naar beneden van Goede Vrijdag, maar nog geen bevrijding. Maar toen het donker werd zag men toch geen Duitse soldaten meer. Waren ze teruggetrokken?  Wij dachten van wel. 
We zijn tyoen maar weer naar de keuken gegaan. of er van het melken en veevoeren nog wat is terecht gekomen weet ik zo precies niet meer. Vermoedelijk wel, want het was toen erg rustig. Zo rustig zelfs dat wij ’s nachts zo tegen circa twaalf uur zeiden: “Kom laten we eens naar school gaan kijken wat de Duitsers hebben achtergelaten?” We hebben toen de hele school met een zaklantaarn en een stormlicht na gesnuffeld, maar het was allemaal oude rommel: oude fietsen, oude kleren, helmen, gasmaskers en dergelijke. 

Gevaarlijk 
Het is overigens toch wel een gevaarlijk tochtje geweest, achteraf, want we waren nog maar goed weer thuis toen ze weer begonnen te schieten met de kanonnen. En ze begonnen waar ze overdag waren opgehouden.  
We wisten toen van die hele tankslag bij Meerdink Veldboom nog niks af. En dat ging langzaam verder, je kon eerst de kanonnen horen, boem,boem,boem, direct daarop een fluitend geluid en dan een knal. We hebben met z’n allen bij Steggershuisje in de keuken op de grond gelegen en onder de tafel, samen met de familie Kruisselbrink. Nou, ik kan gerust zeggen: je wilt wel in de gronnd kruipen. Een scherf vloog zelfs door het slaapkamerraam en kwam in de zolder terecht. Maar zo geleidelijk aan schoot men verder. 

Mijn broer en Stegger Willem zijn nog even, toen het wat rustiger was, naar Kruisselbrink zijn huis geweest om te zien hoe het daar was, maar toen ze terug kwamen zijn ze kruipend weer naar ons toegekomen, omdat de kogels hen om de oren vlogen. Ze waren er misschien een uur weer toen de deur werd losgetrapt door een Tommy, met een stengun in de aanslag en een felle zaklantaarn,  die de keuken in een fel licht zette. 

Handen omhoog
Nou, wij rap overeind met de handjes in de lucht en roepen van Hollanders, Hollanders, waarna hij weer achterwaarts naar buiten ging. 
Daarna kwam hij aan de achterdeur en heeft de deel doorzocht. Keek zelfs nog even in de hilde, maar geen Duitsers. Daarna duurde het even, toen kwamen er meer Engelsen binnen en die vertelden zo goed en zo kwaad als dat ging, dat er uit dat huis bij de school op hen was geschoten. 
Maar wij zeiden maar: Duitsers weg, alleen Hollanders in huis. Toen moesten Stegger Willem en ik met enkele soldaten naar het huis van Kappers om hen te vertellen dat ze er gerust uit konden komen, omdat de Engelsen er waren. 

Na even gepraat te hebben kwamen ze uit de kelder te voorschijn, waar ze, nadat de kogels boven hun hoofden door de slaapkamers geslagen waren, naartoe waren gevlucht. Ze zijn toen meegegaan met ons. Zij konden wat Engels spreken en ook zij vertelden dat de Duitsers waren vertrokken. Maar dat werd nog niet geloofd, want volgens hen was er uit dat huis op de Engelse soldaten geschoten. 
Toen moesten Stegger Willem en ik weer met een soldaat mee naar het meestershuis om hem alle kamers te wijzen en de deur te openen.
Nou toen heb ik nog wel even in de piepzak gezeten, want ja, je kon toch maar nooit weten. 

Toen we naar de keuken wilden zat die deur op slot. Daar konden wij niet in, maar de soldaat richtte zijn stengun en rikke, tikke, tikke tik zo’, naar n twintig gaten rondom het slot en een forse trap tegen de deur. Maar de deur wou niet open. Toen zijn we naar de buitendeur gegaan en ik liep naast die Engelsman maar hij greep me bij mijn jasje en drukte me vlak tegen de muur en sprak:  Duitser, granaat , en hij maakte een beweging van:  als die Duitser een handgranaat door het raam naar buiten gooit was het veel te gevaarlijk om daar vlak voor het raam te komen. 
Er werd toen nog een paar maal; “Heraus” geroepen, maar er bleek toch niemand in te zitten en zijn toen samen weer naar ons huis gegaan en daar kregen we de eerste Engelse sigaretten (heerlijk) 

Maar je kunt het je niet voorstellen dat tijdens het granaatvuur de soldaten zich bij ons in de tuin al hadden ingegraven, op nog geen vijf meter van huis af. En daar hadden we totaal niets van gemerkt en de hele weg op Rooks en Heurneman en om de school allemaal soldaten, allemaal Tommy’s  en toen waren we bevrijd. Dit is het verhaal van een heel klein stukje bevrijding in het Woold. 

J.H.Meinen
Kotten 161

Herinnering na 40 jaar bevrijding. G.A.Kobus

In minder dan geen tijd stond het hele kamp Vosseveld vol tanks 
Het kamp Vosseveld werd opgericht door de bezetters in 1942, zulks voor opleiding van de zogenaamde Arbeidsdienst. 

Deze Arbeidsdienst was verplicht gesteld voor jonge mannen van circa twintig jaar en ouder, zeker om hen later in plaats van een schop, een geweer in handen te geven, om hen aldus in te lijven in de beruchte Wehrmacht. Dit arbeidskamp was niet het enige in de Achterhoek. 
In het kamp in het Vosseveld lagen enorme stapels hout en balken opgeslagen. Die moesten bewaakt worden en daarvoor werden enige burgers uit Winterswijk, die toch al werkloos waren, aangewezen. 
Die bewaking viel wel mee, want in de nabij staande huizen werd vaak tot diep in de nacht gebivakkeerd, of wel koffie gedronken. Toen het de Duitsers slechter ging, werd het kamp Vosseveld tot een zogenaamd “Erholungsheim”  verheven. De soldaten verbleven dan een veertien dagen in het “heim” , om dan weer ingezet te worden aan het front in Arnhem. Soms zaten er wel 500 tot 600 manschappen met hun officieren in het “revier”. 

Je beleefde als buurman allerlei dingen met zo’n kamp. Je kon aan alles merken dat zeker zeventig procent oorlogsmoe was, maar toch moesten de jongens weer terug naar Arnhem. Ik heb eens meegemaakt dat er op een avond op onze deur werd geklopt. Er stond een heel jonge Duitse soldaat op de stoep. Hij vroeg mij naar een “Fahrrad”. Ik had in eerste instantie er natuurlijk geen, maar toen hij als zestien a zeventienjarige zijn verhaal vertelde, was ik knal overdonderd en heb ik hem een gammele fiets op harde banden meegegeven.
 
Kind-soldaat 
Hij vertelde mij dat hij uit het Ruhrgebied kwam, waar zijn ouders woonden, in Recklinghausen. Nu had hij gehoord dat er die avond een Wehrmachttrein uit Burlo zou vertrekken naar het Ruhrgebied. En omdat hij wist dat hij een paar dagen later naar het front zou worden gestuurd, had hij voor een paar dagen verlof gevraagd om naar zijn ouders te gaan, om hem misschien voor het laatst te zien. 
Hij gaf mij als garantie dat hij terug zou komen, veertig mark en zijn horloge kreeg ik als onderpand voor die fiets. 
Ik zei later tot mijn vrouw: “Ik hoop dat de jongen van de gelegenheid gebruik zal maken om onder te duiken, dan is die ouwe fiets wel weg, maar de jongen is gered. 

De volgende avond om ongeveer tien uur, wij hadden hem al afgeschreven kwam dat kind-soldaat toch terug. Natuurlijk kreeg hij zijn geld en horloge terug. Hij dankte uit de grond van zijn hart, dat hij aldus geholpen was. De volgende dag ging de jonge soldaat terug naar het front. Nooit hebben wij weer iets van hem gehoord. 
Toen de Duitsers moesten vluchten, enkele dagen voor de bevrijding van Winterswijk was het kamp al leeg, em kwamen de Tommies, via de toen nog zandweg zijnde Vosseveldseweg, het kamp beztten. Het stond er al heel gauw barstend vol met tanks en ander rollend materiaal. Ook nu werden kamers van ons huis gevorderd, nu door de Tommies. 

Bommengevaar
Dit was voordien ook al door de moffen gebeurd. Voor bommengevaar sliepen mijn vrouw en ik en de kinderen toen in de voorkamer. Boven waren drie kamers leeg. Daar werden toen de zogenaamde “Kochmädels” van Hollandse orgine ingedrukt. Wij hadden toen onze meubels, crapeauds en tafels naar boven gebracht. Wij kregen toen bezoek van enkele Duitse officieren. die enthousiast waren van de “schöne polsters”.
 
Zij zouden die middag terugkomen, om defintief die kamers in gebruik te nemen. Maar wij waren hen voor. De “schöne polsters” werden de boer opgebracht en in de plaats daarvan kwamen er een tafel op drie poten en enkele oude stoelen, waarvan de zittingen ook doorgezakt waren. 
Toen de “heren” zurück kwamen om de “zimmer” in gebruik te nemen zagen zij die oude troep staan. “Mein Gott wo sind die Polster?”. Ik bracht hen aan het verstand, dat deze meubelen allemaal van de “Nachbarn” , buren waren en toen zij dat gehoord hadden, dat de Duitsers er gebruik van zouden maken, zij deze allemaal hadden opgehaald, om er de oude troep voor in de plaats te zetten. Na veel gescheld en gevloek gingen de heren ergans anders kamers zoeken.

Tegen het einde van de oorlog, in februari/ maart 1945, werden de moffen erg zenuwachtig en angstig. Deze zenuwachtigheid culimineerde in “Fahrräder aufholen”, zodat bij een eventuele aanval van de geallieerden zij vlugger weg konden komen. Daags daarop konden wij dan de fiets weer ophalen. Maar de tweede dag of avond vingen de “herren” bot. 

Waarschuwen
Op het eerste sein dat zij weer kwamen vorderen, waren al de fietsen verdwenen. Achter op het land en de weiden rondom de boerderij “Ticheloven” lagen de fietsen. Wij gingen achter de huizen om de mensen te waarschuwen. Bij ons zochten de heren alle kasten na, en keken zelfs in de koekjestrommels.  Mijn vrouw, die niet erg bang was voor de moffen, protesteerde en zei dat in die trommels noch koekjes, noch fietsen zaten. Eindelijk vertrokken de heren richting Haaksbergen over Meddo en Eibergen. Wat een droevig en trieste vertoning. Heel wat anders dan toen ze in 1940 binnenkwamen. 

En toen kwamen de Tommies. In minder dan geen tijd stond het gehele kamp Vosseveld vol tanks en menige Winterswijker kwam daar ook om te “handelen”. Ham en eieren waren door de bevrijders veel gevraagde artikelen. 

Wij kregen ook inkwartiering. Een aantal Tommies sliep in slaapzakken op de slaapkamers met nog een zieke officier. Tevens werd van ons huis een telefooncentrale gemaakt. Na enkele dagen moesten deze mannen ook weer verder, na van ons hartelijk afscheid te hebben genomen. Het kamp Vosseveld stond er nu leeg bij, maar niet lang, want na een paar weken werden er “verkeerde”  Nederlanaders ingestopt. Ook de NSB- burgemeester Bos en inspecteur Feberwee. Natuurlijk werden deze mensen niet zo hartelijk ontvangen als de Tommies. 

Houtwalen 
Zo gebeurde het eens een keer, dat een van de bewakers, die in het dorp bij het kruispunt had gewoond, en daar uitgebombardeerd was, bij familie van hem aan de Plataanlaan was ondergebracht bij oude mensen. Deze konden hout halen bij de Huininkmaat, maar de oude lui waren daartoe niet in staat. Toen kreeg de bewaker een idee. Twee delinquenten uit kamp Vosseveld werden gevorderd om voor die mensen in de Plataanlaan het hout te halen. Dit hout bestond uit vrij dikke zware stammen. Onder bewaking gingen toen Feberwee en Bos, dit doen. Eerst werd bij Capis een handwagen opgehaald en toen in optocht naar de Huininkmaat. Door het gehele dorp geescorteerd door de bewaker plus zo’n 200 Winterswijkers. 
Op de Huininkmaat aangekomen pakten de heren de kar vol. Er waren op die houtwerf ook nog enkele gemeentearbeiders aan het werk, die zeker nog uit een soort oude angst de karrenladers wilden helpen. De bewaker wilde dat niet, en toen na veel zuchten en steunen de kar volgeladen was, ving de tocht terug aan, via Wooldstraat, Markt, Ratumsestraat naar de Plataanlaan, weer gevolgd door een grote schare dorpelingen. 

In de Plataanlaan gekomen wilden de heren de boomstammen op het trottoir neergooien, maar op bevel van de bewaker brachtten zij deze netjes achter het huis. Toen mochten zij even naar binnen gaan om een kop koffie en, o heden, enkele pannenkoeken te veroberen. Bij het afscheid op weg naar het kamp vroegen de heren Bos en Feberwee aan de bewaker, of als hij weer zo’n klus had, zij dit ook mochten doen. 
Na de NSB-tijd kwamen er enkele jaren LSK- soldaten in, en nadat het kamp weer grondig verbouwd was, kwamen er mensen van de KNIL in. 
Het werd een Ambonezenkamp. En nu is het een opslagplaats van de gemeente geworden, afgezet door prikkeldraad. 

G.A.Kobus
Schaepmansstraat 43

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.Bennink

Notities van wijlen Jan Bennink op Binnenveld

We keken onze ogen uit; daar had je ze dan, de Tommies met hun geweldige tanks 
In de loop van het voorjaar 1945  begon er hier in Kotten nabij de grens de aardigheid af te gaan. Bijna dagelijks aanvallen op de spoorlijnen en op het verkeer op de wegen. 

Bij oom Johan (Nw.Hulzen)  kunnen ze hier ook van meepraten. Die hebben nog een tijd in een kippenhok van Naaldenberg gewoond. Op 21 maart 1945 kwam plotseling het grote offensief tegen de steden en dorpen in het grensgebied. 
Het was een prachtige lentedag, maar we hadden er niet veel plezier van. De lucht was de gehele dag vol vliegtuigen. Bocholt, Borken, Sudlohn, Stadlohn, Vreden en verderop nog veel meer plaatsen werden in deze en volgende dagen met de grond gelijk gemaakt, of zwaar beschadigd. 
De zon was soms verduisterd door de zware rookwolken van de branden die er woedden. Een fijne asregen en verkoold papier daalden neer. 
In de namiddag vallen er een aantal bommen achter het feestgebouw. We kunnen ze naar beneden horen gieren en even later een zware slag. 

Het feestgebouw wordt niet geraakt, ofschoon dit waarschijnlijk wel het doel is geweest. Er liggen hierin namelijk veel militairen. 
Ik spring vlug op de fiets om te kijken, hoe het is afgelopen. Op de grintweg tegenover het feestgebouw ligt Annie van Rijssen door een bomscherf dodelijk getroffen. Ze is elf jaar oud en had juist bij W.ten Pas brood gehaald. Ik kijk weer hoe het bij Ten Pas is afgelopen. Enige ruiten er uit, maar dat zijn de daar wel gewend. Er vliegen nog steeds formaties over. Terwijl ik nog bij Ten pas ben, wordt Winterswijk aangevallen. Er vallen een dertigtal zware bommen, aan de Groenloseweg en aan de Jan Tooropstraat met het doel het huis te raken waar de Ortscommandant in zetelt. De bommen vlaaen vlak er omheen, doch het huis zelf wordt niet getroffen. Het is te begrijpen dat de Ortscommandant spoedig een ander heenkomen zoekt. Er zijn een aantal slachtoffers te betreuren, onder anderen mevrouw Willink.

Huizen schudden
De volgende dagen weer hetzelfde. Het lijkt soms wel of er een aardbeving is, de huizen schudden op hun grondvesten. 
Er staat veel luchtafweer achter het dorp in Miste en Meddo en op het spoorwegemplacement. Ze schieten als razenden, maar zonder resultaat. De vliegtuigen trekken er zich niet veel van aan. Als het te erg wordt, draaien ze er gewoon omheen.
 
Voltreffer
Zaterdagmorgen 24 maart vallen er bommen bij cafe Holstegge. Er stond daar toen een auto op de weg. Ikzelf was toen in het Woold. Ik zie de vliegtuigen neerduiken en denk dat het op de spoorlijn gemunt is. Toen ik later thuis kwam, hoorde ik, dat het bij Holstegge is geweest. Cafe Holstegge en Grensgezicht krijgen een voltreffer, doch wonder boven wonder geen ongelukken. 

In de afgelopen nacht is het ook aan het front aan de Rijn rumoerig geworden, de kanonnen beginnen te dreunen, uren lang en de hemel is door schijnwerpers verlicht, je kunt de loop van het front duidelijk volgen. men kan aan alles merken, dat er wat op handen is. In de loop van de dag horen we dan ook, dat het grote offensief om over de Rijn te komen, begonnen is en dat het op meerdere plaatsen reeds gelukt is. 

De volgende dag komen er steeds meer Duitse militairen hierop aan en hebben we geregeld inkwartiering. Eerst hebben we artillerie. Daarna krijgen we de zogenaamde Volkssturm, civilisten, uit Duisburg. zaterdag, zondag en maandag respectievelijk: 24,25 en 26 maart 1945: We hebben het hele huis vol liggen. Er ligt hier ongeveer 1200 man in de buurt. Ze komen ’s nachts en vertrekken de volgende nacht weer, richting Enschede. Verder kunnen ze overdag niet marcheren vanwege de Jabo’s  (jachtbommenwerpers).  Ze willen graag warm eten hebben. We geven hen die in ruil voor zeep, zeeppoeder, of iets anders. Ik koop ook nog een paar nieuwe schoenen voor een stukje spek. Daarna kregen we een zogenaamde Funkwagen met manschappen. 

Een officier vertelt ons, dat de Tommies niet ver meer af zijn. Hij stelt  ons nog al gerust en zegt dat de gevechten zich hoofdzakelijk op de hoofdwwegen afspelen. Als we maar een goede bunker hebben, zal het wel loslopen. Maar die hebben we juist niet. We laten hem de kelder zien en hij zegt, dat deze ook tamelijk veilig is.
 
Groot kanon 
Donderdag 29 maart vertrekken ze weer. tegen de middag wordt er een groot kanon in de Goorden opgesteld. het begint er nu toch te spannen. Ze zeggen dat de Tommies reeds in Burlo en Weseke zitten, maar we kunnen het nog niet geloven. Na enige uren vertrekken ze weer. Bij Te Peele is inmiddels een Truppenverbandplatz opgericht, dit is de eerste verbandplaats vlak achter het front. 

Tegen de avond krijgen we een afdeling Mijnenwerpers bij huis. Ze stellen er twee tussen het huis en de schuur op, evenals bij Woordman. Veel soldaten zijn tamelijk dronken. Ze hebben schijnbaar Schnaps. Het kan nu elk ogenblik los gaan en ze verwachten deze nacht artillerievuur van de Tommies. We hebben een bed in de kelder klaargemaakt, maar van slapen komt niet veel. Gedurig vuurt de Duitse artillerie en de granaten gieren over ons heen. De Tommies houden zich stil. Achter Oeding in de richting Borken kun je veel huizen zien branden, zodat we nu wel merken, dat het front dichterbij is. 

Vrijdagmorgen beginnen de Tommies van Burlo naar Oeding op te rukken. Ze hebben schijnbaar nog al tegenstand, tenminste het gaat langzaam.  
je kunt de tanks horen rollen en de granaten komen hoe langer hoe dichter bij. Je kunt ze zien inslaan en het ene huis na het andere aan de Burloseweg, kun je in vlammen zien opgaan. Ook Luikenhuis is weer afgebrand. Ook in de richting Woold begint het rumoerig te worden. Daar hebben de Duitsers zich nog een ogenblik hevig verzet, onder meer bij Veldboom en omgeving Dikke Steen.
 
Een vijftiental Engelse tanks en gevechtswagens gaan hier verloren. Ze zijn afgeschoten met de pantservuist., een zeer gevaarlijk wapen, doch het is alleen op korte afstand te gebruiken. Er zijn daar ook nog enige Tommies begraven. 

Enige doden
Bij Te Peele worden geregeld gewonden binnengebracht en verbonden en worden dan verder getransporteerd naar de hoofdverbandplaats. Er zijn ook reeds enige doden, die ook nog weggebracht worden. Hier heb ik ook de eerste Tommies gezien, vier gevangenen, die gewond zijn, drie licht en een tamelijk zwaar. De lichtgewonden worden, na verbonden te zijn in de richting van Winterswijk weggebracht. 

’s Middags komt er een soldaat om paard en wagen te vorderen om gewonden weg te brengen. Maar we maken ons er van af, ons paard is nog te jong en nog niet betuigd. Hij gaat de buurt nog rond, maar kan nergens een paard krijgen. Even later moest ze echter in de haast vertrekken, het front is te dichtbij gekomen. Een zwaar gewonde Oberleutnant, die inmiddels sterft, wordt in tijd van vijf minuten bij Te Peele begraven. 

Verderop in de middag komen er veel soldaten uit de richting Burlo-oeding, die zich terug trekken en zich hier opnieuw ingraven, overal om de huien en langs de wegen maken ze stellingen. het zijn soldaten van de hermann Goring divisie. Ze zien er ontzettend moe en bevuild uit. Met een droog stuk brood lopen ze rond. Af en toe komen we wat vragen om melk en eieren. Verder hebben we er niet veel last van. we zijn hoegenaamd niets kwijtgeraakt, zoals velen waar de kelders leeggeplunderd zijn. 
Om een uur of vijf zes een geweldige ontploffing. Twee schuren met munitie bij Nijenhuis op Grondman gaan de lucht in. Ook het huis wordt zwaar beschadigd, zes stuks vee verongelukt. Zo gaan we de nacht weer in. We slapen weer in de kelder. Geregeld zware ontploffingen, overal gaan de bruggen er uit. Ook de Engelse artillerie gaat geweldig tekeer. 

In het Woold krijgen de Duitsers er danig van langs. De wegen en kruispunten liggen onder vuur. Ook bij Veldzicht zijn nog granaten terecht gekomen. Maar het is gelukkig zonder persoonlijke ongelukken afgelopen. Wel enige huizen en vee verloren. ’s Morgens om half vier verlaten hier de soldaten de stellingen en trekken zich terug. Toen het licht begon te worden, kwamen wij voor de dag en gingen eens rondkijken. 
Er was geen Duitser meer te bekennen. Overal in het rond ligt veel achtergebleven munitie (kogels, handgranaten enz.) en verder milittaire uitrustingsstukken. Om een uur of zeven zien we de eerste tanks uit Oeding over de Schurinkkamp naar het Zollambt gaan. Wij erheen en drukken weldra de eerste Tommies de hand en roken de eerste Engelse sigaretten. 
De eerste Engelse soldaat waar ik mee sprak, kon tamelijk goed Hollands. 
We keken onze ogen uit. Daar had je ze dan nu, de Tommies met hun geweildige tanks, waarvan we reeds zoveel gehoord en waarnaar we zolang verlangd hebben. 

Later op de dag ben ik de familie maar eens rond geweest. Overal was het goed afgelopen. De bruggen kon je haast niet passeren. Ze zijn grondig vernield en versperd met omgevallen bomen.
Ook was het er gevaarlijk door de landmijnen, die er gelfd waren. Twee mensen zijn er later nog door gedood en zwaar gewond (beide benen eraf). 
Ook bij het Zollambt zijn Paasmaandag nog twee kinderen verongelukt door een mijn. 

Inkwartiering
In de loop van zaterdag 31 maart krijgen we inkwartiering van Tommies. Ze brachten een paar flessen lekkere wijn mee en verder plenty sigaretten. Wat een verschil met de Duitsers, die moesten van alles hebben, en deze brengen van alles mee. Hun verpleging was om van te watertanden, bijvoorbeeld dat prachtige wittebrood en die goeie thee en verder sigaretten in overvloed. Dat hadden wij in jaren niet gezien. En wat een oorlogsmateriaal brachten ze mee. Geweldig. Nu kunnen we wel begrijpen, dat het zolang geduurd heeft voor ze klaar waren. 
In verloop van een paar dagen werd er een nieuwe brug over de Toebesbeek gelegd. Een zogenaamde Balleybrug. Ook al prachtig voor elkaar. De weg Zollambt-Toebesbrug en verder door het Woold richting Bocholt wordt gebruikt als zogenaamde afvoerweg.
 
Wat een verkeer is daar overgekomen. Duizenden, neen, tienduizenden Duitse krijgsgevangenen in volgepropte vrachtauto’s, hebben we hier voorbij zien gaan naar de gevangenkampen in Belgie en Frankrijk. Ook duizenden buitenlanders (Fransen, Belgen, Russen, Serven enz.) en ook Nederlandse dwangarbeiders en krijgsgevangenen zijn over deze weg afgevoerd. Wanneer zij bij het Zollambt de grens overgingen, kwam er een groot gejuich en hoera geroep en zwaaiden ze met vlaggen en mutsen. Wat waren deze mensen blij. Ik heb met Fransen en Belgen gesproken, die bijna vijf jaar zonder verlof in Duitsland geweest zijn. 

Levendige handel
Er is langs deze weg een levendige handel ontstaan in eggs (eieren) in ruil voor soap (zeep), sigaretten en chocolade enz. 
Tien sigaretten of een stuk zeepp of twee stukken chocolade voor drie eieren was zo de gebruikelijke prijs. Later toen het verkeer niet zo groot meer was, werden de prijzen nog hoger. Ik heb eens 140 sigaretten gekocht voor 35,-. Hiervan verkocht ik 80 stuks voor 30,- , zodat ik de overige tamelijk goedkoop had. 

Deze handel werd officieel niet meer toegestaan, maar heimelijk gebeurde het toch nog wel. De Tommies waren nogal gek op geld. 
Het is jammer dat ik geen boek heb bij gehouden, van wat er tijdens deze oorlog zoal gebeurd is. Want het is waar, dat we een zeer moeilijke tijd meegemaakt hebben. Maar daartegenover staat dat wij kunnen zeggen, te hebben geleefd in een der grootste tijdperken van onze geschiedenis. In een tijdperk, waarin Nederland en het Nederlandse volk de diepste beproevingen hebben doorstaan, maar waaruit ze, naar mijn hopen, gelouterd te voorschijn zullen komen om eendrachtig aan een nieuwe, betere toekomst te bouwen. 

(Dit relaas is in juni 1945 geschreven door de inmiddels overleden Jan Bennink, die woonde op Binnenveld. 27 Maart 1985) 
Jan Bennink 

Herinnering na 40 jaar bevrijding.T.Bruntink-Eelink

Het werd een urenlange nachtmerrie
Het is al weer jaren geleden dat ik uit Het Woold vertrokken ben. De bevrijding herinner ik me echter nog als de dag van gisteren. Het was op goede vrijdag ’s morgens om ongeveer twaalf uur dat mijn aanstaande zwager bij ons langs kwam om naar zijn huis te gaan. Hij werkte bij een boer aan de Duitse kant om niet te hoeven spitten voor de Duitsers. Hij kwam met de boodschap dat de Tommy’s in aantocht waren vanuit Duitsland. 

En inderdaad, als je goed luisterde kon je het mitrailleurgeschut in de verte al horen. 
We zijn toen met zijn allen naar de schuilkelder gegaan en hebben ook niet weer gemolken of gevoerd, voor de volgende ochtend. Het spek, dat al gaar was, hebben we nog meegenomen en een busje karnemelk. Dat was alles tot de volgende dag. In de loop van de middag kon je ze steeds dichterbij horen komen en vanuit Winterswijk kwamen de Duitsers nog weer terug om ze tegen te houden. Tevergeefs natuurlijk. 

Maar het werd voor ons wel een urenlange nachtmerrie die je niet licht vergeet. De hele buurtschap zat er midden tussen en er werd dan ook geen enkel huis gespaard. Veel vee was er dood, maar gelukkig geen mensen. Wij hadden het geluk dat we een goede schuilkelder hadden, want in huis hadden wij het er zeker niet levend af gebracht. Het hele voorhuis was doorzeefd met kogelgaten. De schuilkelder was een uitgegraven gang van drie meter lang en 1 meter breed, in de grond en met banken langs de zijkant om te zitten. Maar omdat we de hele tijd moesten blijven zitten werd je moe en koud en natuurlijk ook nog vervelend (we waren nog snotapen), totdat vader op een keer uitviel tegen ons allen. “Kun je nu de laatste nacht van je leven nog geen vrede houden met elkaar”, waren zijn woorden. 

Dus die zag het, achteraf bezien, helemaal niet meer zitten. 
Tegen de morgen werd het stil en mochten we er uit en konden we weer rustig rondkijken. Maar voor mij werd die eerste dag van de bevrijding toch wel overschaduwd door de enorme ravage die we aantroffen. Er was geen ruit meer heel en de veren dekbedden waren allemaal kapot. Bij ons had het vee niet geleden. Het achterhuis had weinig geleden. Dat viel dus nog mee. Alleen het paard was doof geworden van het lawaai. Als je midden tussen zo’n treffen zit van Duitsers en Tommy’s; die angst vergeet je je hele leven niet. En ik hoop het ook nooit weer mee te maken. 
Dit is mijn belevenis van de bevrijding in de buurt van de Dikke Steen in het Woold

T.Bruntink-Eelink
Hogeweg 14 a
Varsseveld.

Herinnering na 40 jaar bevrijding. M.Tenkink

De militairen waren moeilijk te verstaan, maar we redden het met gebaren. 

Mijn verhaal is een verslag van de bevrijding betreffende de Vredenseweg. De artillerie van de Tommy’s komt nader, we kunnen er niet achter komen hoer ver ze zijn en welke richting ze volgen. 
De Volkssturm is vertrokken. De Duitsers zijn opstandig. geweren en revolvers zijn leeg, handgranaten willen ze niet aannemen en laten ze in het stro liggen. 

De gewone soldaat verklaart dat zodra de Tommy’s in aantocht zijn, ze de handen in de hoogte steken en zich overgeven. 
De hogere kijken fel of als de verd….onschuld. Ons hele huis wordt nagezocht op verborgen fietsen. Er staan al meerdere paarden in onze schuur. De boeren blijven erbij ronddraaien. Op het erf staat het vol met wagens. Al het handelen en praten helpt niet. 

Gevorderd
Het sein van vertrek wordt gegeven. Eerst de paarden en wagens, daarna de voetgangers en tenslotte de wielrijders.
Op het laatste moment wordt nog een tweede paard van ons gevorderd. De eigenaar spant zo langzaam mogelijk in. “Du hast glück, es wird zo spät “. Goddank, het paard kan weer in de stal. 
Alles is weg en wij zijn in afwachting van wat er gebeuren gaat. Krijgen we beschietingen, die schuilkelder is in wording, of soms roof?”. 
Drie Duitsers komen twee kalveren en twee varkens halen. Wie zal dit weer betalen? De burgemeester volgt de Duitsers. Helaas is de man voortvluchtig. 

De Duitsers laten het bij 1 kalf. Ze doden het dier en laden het in de kar. De varkens gaan er levend bij. Wat een rovers, wat moet er van deze jongens terecht komen. We moeten het nog steeds nemen, nog hebben we geen recht van spreken, want ze hebben nog wapens. 
Een uur later nogmaals. “Der Bauer muss das Wurstenzimmer iffnen”. Ze halen er de “Pflegung” voor de volgende uit. Ham, spek, rookvlees en eieren. Zou dit het laatste wezen? 

Hevig schieten
We leven bij het uur. Er wordt hevig geschoten.’s nachts. Zouden de Tommy’s er al zijn? We gaan op de grintweg kijken. Niets te zien dan burgers, die de school leeg halen. Kolen, spa’s, houwelen, klompen en meubelen, geweren, munitie. 
De kruiwagen vinden we ook weer. 

Uit Winterswijk komt het bericht dat de vlaggen reeds wapperen. We geloven het niet, maar inderdaad komen na een uur de eerste wagens aanrijden. De mensen juichen, verborgen vlaggen vliegen uit huis, iedereen oranje op, wuiven met de Engelse en Nederlandse vlag. 
De Tommy’s wuiven terug, kalm en hartelijk. Een enkele weggekropen Duitser laat zich zien en geeft zich over, wordt in wagens geplaatst en heeft het goed.
 
In het huis is het niet uit te houden, de spanning is voorbij en we mochten van onze vrijheid genieten. Heel Winterswijk is op de been. De Orde Dienst “OD” is binnen een paar uur in actie en houdt de bevolking van de rijweg. Op de wegen rijden dubbele kolonne’s van kilometers lengte: vrachtauto’s, tanks in alle maten, motoren, kraanwagens, wagens voorzien van noodbruggen en boven de colonne groepjes van vier sportvliegtuigen. Heel kleine zweefvliegtuigjen landen op weilanden langs de hoofdwegen. Telefoondraden worden al aangelegd langs de wegen.
 
Spierwit brood
De Tommy’s gebruikten hun maaltijd. Wij kijken onze ogen uit, spierwit brood, corned beef, jam, wat je maar wenst, komt te voorschijn. Een gat in de grond, wat benzine erin, iets zand erop en we hebben een prima vuurtje om water voor de thee te koken en de blikken met middageten op te warmen. Alles gaat kalm zijn gang. Op de kruispunten staat militaire politie richting aan te geven. 

Wij zijn dit verkeer niet meer gewend en vergissen ons nog wel eens, schrikken, omdat we het verkeer niet moedwillig in gevaar willen brengen, doch met een glimlachend gezicht van de politie worden we weer op het goede spoor geholpen. 
Overal worden door vooruitrijdende motorrijders verkeersborden neergezet met nummers, cijfers en tekens van de betreffende colonne, zodat iedereen de weg kan vinden. We onderscheiden al gauw enige tekens, zoals de red signals en de spitmouse en ook Nederlandse met een leeuwtje erop. 

Inkwartiering
Een tweede groep motorrijders gaat vooruit voor inkwartiering. Vragen beleefd of het mogelijk is en schrijven dan op de deur: “Reserved no. …”
Nog voor de middag hebben we inkwartiering. Enkele auto’s niet sierlijk, wel praktisch. De militairen zijn moeilijk te verstaan, maar we redden het met behulp van gebaren. We worden getrakteerd op sigaretten. Een stuk toiletzeep, wat een luxe. 
Jammer dat de Duitsers dit niet mee maken konden, dan begrepen ze dat je met kanonnen de oorlog niet kunt winnen. 

M.Tenkink
“Lutje Kossink”
Henxel 29 

Herinnering na 40 jaar bevrijding.J.W.Riggelink

Kom er maar uit, het is gebeurd, riepen we 
Het was in de nacht van 29 op 30 maart 1945 dat we hier bij de Bocholtsebaan schoten hoorden. 

Overdag kon je aan bepaalde gebeurtenissen zien, dat de overheersing door de Duitsers bijna ten einde was. De Duitse soldaten waren bij wijze van spreken om 1 klomp en 1 schoen op de vlucht. met gejatte fietsen, paard- en wagens, melkkarretjes. Er waren ook gewonde soldaten onder. Ze gingen in de richting van het dorp Winterswijk, om vandaar via Vreden in de heimat terug te keren. 

In de nacht van 31 maart werd er weer geschoten. Om vier uur, half vijf in de ochtend zijn mijn schoonvader, peters en ik onze schuilkelder uitgekomen, nadat het een tijdlang stil was geweest. We wilden heel graag zien hoe het met onze woning, verderop aan de Bocholtsebaan stond. 

Gebombardeerd. 
We hadden die schuilkelder, omdat de spoorbaan naar Bocholt waar we direct naast woonden, herhaaldelijk werd gebombardeerd door Jabo’s, Engelse jachtbommenwerpers.
Een week voor de bevrijding onegveer hadden in een bocht zo’n 250 meter van onze woning,de wachtpost 3, 4 a 5 munitie-spoorwagons gestaan, waarvan er twee of drie door bommen waren geraakt en uitgebrand. 
We hadden de angst, dat door nieuwe bombardementen ons huis ook zou worden getroffen. 

Toen we die ochtend gingen kijken, was er met de woning gelukkig niets aan de hand. Wel zagen mijn schoonvader en ik plotseling twee Tommies; ze kwamen van de kant van de grens, over wat toen de Hijinkhoekse-grintweg heette. twee woorden spraken ze: Mof, Mof, waarmee ze wilden vragen of hier soms nog Duitsers waren. 
Mijn schoonvader en ik beduidden ze dat die al vertrokken waren. Vervolgens bliezen ze op een fluitje en wat toen gebeurde, daar keken we onze ogen bij uit. Een colonne van wel driehonderd meter lengte kwam eraan. Onder meer pantservoertuigen, jeeps en benzinetankwagens. Zonder dat we erom hadden gevraagd, kregen we sigaretten aangeboden. 

Rustig slapen
De gedachte ging door mij heen: gelukkig we zijn bevrijd. He he, het is gebeurd. We kunnen weer rustig slapen. Er viel echt een zware last van me af. Mijn schoonvader en ik renden naar onze schuilkelder, verderop in een bosje.Daarin zaten nog de moeder, de zuster en de broer van mijn vrouw, mijn vrouw zelf, onze acht maanden oude baby Ineke en drie ondergedoken Polen die voor de Duitsers aan de spoorlijn naar Bocholt hadden moeten werken. 
“Kom er maar uit, het is gebeurd”, riepen we. 
Even verderop was nog een schuilkelder. Die was van Weerkamp. Daar zijn we naar toe gegaan. Opnieuw zeiden we; “We zijn bevrijd, kom er maar uit. 
Het antwoord was: “Je bent gek, dat kan nog niet het geval zijn.” 
Maar uiteindelijk wisten we hen te overtuigen. 

Baileybrug 
De colonne van Engelse soldaten en voertuigen is doorgetrokken tot waar de brug bij de Wooldseweg was, nabij de ijsbaan. De brug was eruit geschoten. De Engelsen legden daarom een baileybrug. Want men moest richting dorp Winterswijk. 
Wat mij opviel was, dat alles zonder commando gebeurde. iedere Engelse soldaat wist precies wat hij moest doen. Dat was wel een groot verschil met de Duitsers, van wie je de harde, snauvende bevelen gewend was geraakt. 
De hele dag door gingen er langs ons huis Engelse colonnes voorbij. Er waren ook wagens met krijgsgevangen genomen Duitsers bij. Mijn vrouw Jo, 22 haar toen, en ikzelf, 28 jaar oud, en trouwens iedereen met wie je sprak, hadden een heerlijk gevoel. Bevrijd. 

Er viel een zware last van ons af. je liep geen risico meer op een voltreffer. Je voelde een ware feeststemming. het was Pasen. We beleefden, zo gezegd,een prachtige opstanding.

Braambladeren
De Engelse soldaten overlaadden ons met producten die we niet meer gewend waren. Witbrood, echte thee – in plaats van de gedroogde braambladeren, die we steeds hadden gebruikt – en chocola voor onze baby. Ook ruilden we met de Engelsen onze eieren voor sigaretten en zeep. 
De nacht volgend op de bevrijding hebben zes Engelse soldaten in ons huis gelapen. Zelf sliepen we nog een keer in de schuilkelder. De dagen daarna verbleven de Tommies ook nog rond ons huis. Ze waren werkelijk in het bezit van alles op alle gebied. We keken onze ogen uit. 
We hadden in de dagen van de bevrijding een rijk gevoel. Die dagen vormen voor mijn vrouw en mij een onuitwisbare herinnering. 

J.W.Riggelink
Bocholtsebaan 14

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.W.Huiskamp en G.J.Meerdink

Jo Huiskamp en Jan Meerdink  gingen vaderlandse liederen zingend de toren op om de vlag te hijsen………….

Jarenlang had je je mond moeten houden; had je niks durven zeggen uit angst dat je zou worden verraden. Het betekende daardoor voor ons een enorm bevrijdingsgevoel toen wij de Nedelandse vlag uitstaken op de Jacobskerk. Onder het zingen van vaderlandse liederen hadden wij – Jo Huiskamp en Jan Meerdink, toen respectievelijk 30 en 27 jaar oud – zojuist de kerktoren beklommen om de vlag te hijsen. 

Wij ontmoetten elkaar in de vroege ochtend van zaterdag de 31ste maart op de markt. de dag ervoor waren er al tekenen, dat er iets te gebeuren stond. Maar er was iets dat niet grijpbaar was. je kon slechts gissen wat er zou kunnen gaan gebeuren. Iedereen in Winterswijk voelde iets aankomen. 
Dat kwam onder meer doordat alles aan Duitsers, dat maar lopen of kruipen kon, richting Duitsland vluchtte. 
Niemand durfde meer de straat op. Er was een geweldige leegte in het dorp. Schrikbarend stil was het. ’s Nachts lag je uren wakker in afwachting van de dingen die zouden kunnen gebeuren. 

Stoottroepen
Afzonderlijk gingen we die zaterdagochtend zeer vroeg het huis uit. Het zal kort na zes uur zijn geweest, dat op de kruising Zonnebrink-Raumsestraat de eerste Engelse stoottroepen werden gezien. 
Ook elders in het dorp hoorde men mensen zeggen, dat de Tommies eraan kwamen. In een deel van Winterswijk waren toen ook nog Duitsers aanwezig. Ze probeerden aan de Groenlose kant van Winterswijk, via Meddo en Groenlo, naar Duitsland te ontkomen. Op de Vredenseweg werden die ochtend twee Duitse soldaten die trachtten te ontsnappen, door de Engelsen gedood. 

Geleidelijk aan kwam er op de markt, waar wij beiden elkaar tegen het lijf waren gelopen, een toeloop van mensen. Het was geen massale toestand, want veel mensen waren nog te bang om hun huis uit te komen.  Iedereen die er wel was, besefte, dat Winterswijk van de Duitse bezetters was bevrijd. Dat was een zeer emotioneel gevoel. Maar iedereen verwerkte dat op zijn eigen manier. de een bleef kalm, de ander liet zijn tranen de vrije loop. Mensen feliciteerden elkaar. 
Wie van ons beiden eerst met het idee kwam, weten we niet meer. En als wij het niet hadden gedaan, een ander wel. Maar plotseling stond voor ons vast, dat de vlag moest worden uitgestoken in de toren van de Jacobskerk. Maar dat was sneller gezegd, dan gedaan. 

Sleutel zoek
Hemink op de markt die normaal in het bezit van de sleutel van de kerk was, had hem nu niet. Wat te doen?  Omdat de kerk gemeentebezit was, gingen we naar het gemeentehuis. Daar was toendertijd ook het politiebureau. Gunnink, de wachtmeester, opperde contact op te nemen met de dienst gemeentewerken in de Spoorstraat. Daar zou de vlag zich kunnen bevinden. Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Hij bevond zich bij de gemeentelijke timmerman Huiskamp. We hebben toen korte metten gemaakt met het feit, dat de sleutel van de kerk nog steeds zoek was. 
Jan Wassink van de smid in de Ratumsestraat werd erbij gehaald en die heeft met een breekijzer de kerkdeur geopend. Met ons begonnen ook Wassink en nog een paar anderen de beklimming van de kerktoren. Dat gebeurde onder het zingen van vaderlandse liederen als het Wilhelmus en Piet Hein. De mensen op de begane grond zongen die liederen ook. 

Gevaarlijk
In de torenspits moest eerst, op een zeer klein oppervlak, de vlag aan de stok worden bevestigd. Dat ging nog wel. Maar toen volgde het zwaartse en – zo bleek – gevaarlijkste onderdeel van de klus. De vlaggestok moest ver naar buiten worden gestoken om hem op zijn plaats te kunnen bevestigen. De wind kreeg vat op de vlag, waardoor we met de vlag en al naar beneden dreigden te zwiepen.
Het was een erg pakkende gebeurtenis, toen we de vlag konden zien hangen. We zijn nog even aan de Wooldse kant op de trans blijven staan en zagen daar beneden ons de vreugde bij de bevrijde Winterswijkers. Dat was erg indrukwekkend. Voor zeer veel burgers was het een moment dat hen de tranen over de wangen deed lopen. Er werd gewuifd en gejubeld. Het was toen omstreeks negen uur in de ochtend.

Later bleek, dat die wapperende vlag voor de mensen in de buurtschappen het teken was, dat Winterswijk bevrijd was. Voor deze vlagoperatie hebben wij nog weer later door experts door de benen gehad. Ons werd voorgehouden, dat de Duitsers die zich nog aan de Groenlose kant van Winterswijk bevonden, met afstandsvuur de torenspits er wellicht af hadden kunnen schieten. 

Dat na zo’n vier jaar Duitse overheersing de Nederlandse vlag kon worden uitgestoken, was een belevenis die je door het hart ging. Een heel groots moment. Behalve een uiting van grote vreugde, was het ook een uitbarsting van emotioneel pijnlijke gevoelens die veroorzaakt waren door de verschrikkingen die door de Duitsers waren aangericht. 
Korte tijd daarna ging ieder van ons beiden zijn eigen weg. Want uiteraard wilden we onze eigen families snel op de hoogte gaan brengen van de bevrijding. 

In de dagen daarop volgend kwam je mensen op straat tegen die je soms jaren niet had gezien, omdat ze hadden moeten onderduiken. Ze durfden nu eindelijk weer voor de dag te komen. Met de Engelse soldaten die hier nog enige tijd zijn gebleven, werd een heel plezierige verhouding opgebouwd. 

J.W.Huiskamp 
Henxel 33
G.J.Meerdink 
Bossesteeg 14

Herinnering na 40 jaar bevrijding. C.J.Voorink

C.J.Voorink over ervaring in het Woold:  

Mijn vrouw zei: de eerste Tommie die ik zie, kus ik …………
Op de grens van bezetting en bevrijding. Die grens lag voor mij op 30 maart 1945, de dag voor Goede Vrijdag, bij huize Meerdink van de familie Esselink in het Woold. 

Donderdag, de 29ste, fietsten Bernard Hoekstra en ik tegen de avond naar het Woold om ons bij onze gezinnen te voegen. Zij waren ern ruim een week eerder met onze onderduikers, Bram Esselink en ben Harwig, naar toegegaan. Bram durfde het wel aan, hoewel zijn ouderlijk huis een aantal Duitsers herbergde. 

Ikzelf had thuis niet veel meer te zoeken. De tandartspraktijk lag stil, mede doordat de ramen aan de voorkant vrijwel allemaal gesneuveld waren en de voorgetimmerde planken het ook begaven. Dit tengevolge van de luchtdrukverplaatsing van de ontplofte V-1 bij het kerkhof, de bom bij de Bloemert en later splinterbommen. We hadden een gezellige avond op Meert, onbewust wat er de volgende dag zou gebeuren….
Het was een heerlijke lentedag…met spanning in de lucht…
Die spanning werd groter, toen wij kleine groepjes ongeorganiseerde Duitse militairen lopend, soms met kinderwagen!! voortduwend, richting Winterswijk zagen gaan; een terugtrekkend leger. 
Even later kwam een gewonde militair, een schotwond in zijn lies, die op een kruiwagen werd vervoerd bij ons in de keuken. 
Zijn kameraad vroeg of het noodverband goed was aangelegd? Mevrouw Hoekstra als oud-verpleegster bevestigde dat en ging het span weer verder…. 

Spanning steeg
De spanning steeg meer en meer; we zagen een soldaat met een Pantzerfaust de weg aflopen.. We hoorden schieten richting Rozenhoeve… Vader Esselink dirigreerde ons de kelder in. Wij zaten er met zeventien mensen, wij luisterden, wij waren doodstil. 
Ik ving, om mijn zoontje af te leiden, vliegen, die er niet waren… door het kelderraam telden wij de uit het huis vluchtende Duitsers…Nog meer schoten….

Een geruis, het leek of er water stroomde… de deur van de kelder werd opengerukt, twee Polen of Russen, die al een paar dagen zich in het nabije bos hadden verscholen, riepen; “es brennt, es brennt!… 
Geen geluid van stromend water, maar geknetter van de in brand geschoten stal naast het huis; dit ter dekking van de terugtrekkende Duitsers. Veel rookontwikkeling. Arme beesten, Bram en ik wilden het vee redden…. Vader Esselink verbood dat, een verstandig besluit: tussen het huis en de stal lag het spervuur!!

Onheilspellend
Na het kanonvuur en schieten werd het onheilspellend stil; bram en ik naar buiten, achter het beekje (tussen het oude en nieuwe huis) zagen wij Engelse militairen, die wij juichend begroetten. Evenwel beduidden zij ons terug te gaan. 
Overal Engelsen, in en om het huis: infaterie en tankbemanningen. Ze waren er levend afgekomen, negen tanks werden kapotgeschoten. Mijn vrouw zei:  “De eerste Tommie die ik zie, kus ik… ” en dat gebeurde. (De Engelsman: Sidney England, een tankcommandant, werd een hele goede vriend).
Drukte alom, de Paaseieren werden verruild voor thee en sigaretten!  De jongens uit een in brandgeschoten Brenn-carrier hadden de pest in. Hun voorraad van 5000 sigaretten was verbrand!!..
Alles leek een roes. de volgende morgen bleek het maar wat waar te zijn. In de tuin stond een mortier richting Winterswijk opgesteld en op de hoge es aan de overkant stonden zeker een hondertal tanks, waarboven een Pipercup cirkelde. 

Wij waren bevrijd, vrij, het was met recht een Goed, Goede Vrijdag!!
C.J.Voorink
Groenloseweg 38

Herinnering na 40 jaar bevrijding. H.J.Schreurs

H.J.Schreurs bij het zien van de Tommies in Kotten: 

Het juk was er af
Je stond er versteld van zoals de Engelse soldaten van onze omgeving op de hoogte waren. 

Het kleinste bruggetje hier in Kotten stond op hun landkaarten. Hoe goed moet in die tijd de spionage wel zijn geweest, om alles zo perfect in kaart te brengen?, heb ik me na de bevrijding wel afgevraagd. 
Het mooiste moment uit die dagen van de bevrijding is wel, toen op de 31ste maart 1945 bij cafe Schreurs in Kotten, waar ook mijn ouderlijke woning was, de vlag werd uitgestoken en het Wilhelmus werd gezongen. Een man of dertig had zich bij het cafe verzameld.

Wat me ook altijd is bijgebleven, is de verlichting die er ineens weer was. Hier vlakbij werd door de Tommies op een terrein een tentenkamp opgeslagen. Dat stond ’s avonds in het volle electrische licht. Dat was iets bijzonders, na een lange periode waarin de verduistering verplicht was. Ook dat gaf me het gevoel: we zijn eindelijk weer vrij. 

Bombardementen
De laatste veertien dagen voor de bevrijding waren er vele bombardementen in Kotten op de weg naar oeding. Met honderden tegelijk vlogen de Engelse vliegtuigen in formatie over. Bij een van de vluchten van de jabo’s werd ons huis bij het cafe door kogels getroffen. Een van de kogels ging dwars door mijn slaapkamer, waar ik op dat moment gelukkig niet was. 

Omdat het toen erg gevaarlijk was om aan de weg te wonen, had iedereen onderdak gezocht in wat ik maar de binnenlanden zal noemen. 
In de nacht van 30 op 31 maart omstreeks half elf ’s avonds ben ik – ik was toen 25 jaar- met mijn zuster vanaf ons cafe naar de boerderij van mijn oom, Schreurs Sikkinkpas, gegaan om daar de nacht door te brengen. Mijn moeder was daar al. 

Op de weg er naar toe bleken we dwars door de frontlinie te lopen. Er werd op ons geschoten, maar we werden gelukkig niet geraakt. We riepen tegen de Duitse soldaten dat we Nederlanders waren. Toen hield het schieten op. Het was een angstig ogenblik. Voor hetzelfde geld hadden ze ons kunnen doodschieten. Mijn zus en ik waren in de gelegenheid een paar woorden te wisselen met een van die soldaten. Ze waren erg bang; dat was de indruk die ze op ons maakten. 

We zijn die nacht niet naar bed geweest. er zat een man of twintig op Schreurs bessinkpas. De Duitsers trokken weg, richting Meddo, om vandaar in hun eigen land te komen. je kon voelen, dat de bevrijding eraan kwam. De knecht van Schreurs bessinkpas, Gerard Slotboom, die de nacht bij Meerdink op Esselink had moeten doorbrengen, kwam op een gegeven moment in de vroege ochtend terug en wist te vertellen dat we bevrijd waren. 

Vlag uit. 
Met een zuster en een broer van me ben ik naar cafe Schreurs gegaan, vervolgens kwam zo’n beetje iedereen die de nacht elders had doorgebracht, terug naar het eigen huis.Ik ben nog naar mijn oom terug gegaan om de Nederlandse vlag op te halen. Omstreeks negen uur zagen we de eerste Engelse soldaten met gevechtswapens uit de richting Oeding komen. De vlag bleek toen voor de Tommies het teken te zijn, dat ze in Nederland waren. Toen ik de Tommies zag, dacht ik: gelukkig, het juk is er af. 

H.J.Schreurs
Kotten 67- II

Herinnering na 40 jaar bevrijding. J.H.Beskers

J.H.Beskers, Koetsier op de lijkwagen

Toen zag ik aan de helmen dat ’t Engelsen waren. 
Notities van de koetsier van de lijkwagen van de Nederlands hervormde diaconie, korte tijd voor de bevrijding van Winterswijk. 

De begrafeniswagens die tijdelijk bij Bollen in de kolenschuur aan de Waliensestraat staan, worden door de Duitse soldaten van het Rode Kruis telkens verplaatst, waardoor ze nogal te lijden hebben. 
’s Middags bij het klaarzetten van de paarden voor een begrafenis, met 1 paard nog buiten en 1 paard binnen, waarmee ik bezig was, vielen er bommen. Telkens dichterbij. De lucht zit vol vliegtuigen. Ik dook onder een wagen. de laatste bom is vlak bij ( op het zogenaamde zwarte weggetje)  voor het huis van zwijnenberg terecht gekomen. Toen ik achter uit de schuur keek zag ik Zwijnenberg met het hoofd vol bloed staan. 
Daar zei hij, liggen er nog twee. Dichterbij gekomen zag ik twee jongens van een jaar of twaalf liggen, beide dood. 

Ze waren soep wezen halen bij Cafe Rooks. Het pannetje stond nog op de weg. 
’s Middags op weg met de begrafenisstoet weer bommen. het liep goed af, iedereen dook ergens achter of onder. 
Begrafenis van onze buurman, J.deunk. We reden op de Beusinkweg. Weer rotzooi met vliegtuigen. Paard afgespannen op de weg en allemaal bij Pampiermolen achter het huis en onder bomen. Toen alles veilig was, verder gereden. Vanaf die dag rijden we alleen nog ’s morgens vroeg. Een paar weken gaat het nog goed, maar dan is het goed mis. 

Mit fahren
’s nachts moet ik naar Harreveld, omdat daar een Winterswijker overleden is. Hij was gewond geraakt in Varsseveld bij het spitten. Op weg naar varsseveld werd ik door Duitse soldaten aangehouden. Ze wilden mitfahren. ’s Nachts gingen we altijd met twee man. De heer Kolwagen, van de textielfabrieken, zat bij mij op de bok. Maar toch werd de wagen van boven volgeladen met geweren en munitie en vier soldaten kropen in en achterop de begrafeniswagen. In Lichtenvoorde werd alles afgeladen. 
’s Morgens om acht uur vertrokken van Schreurs Pasman in Kotten. De lucht zit vol vliegtuigen. Ik ben zestien keer in de sloot gedoken. 
’s Middags naar de penningmeester van de diaconie geweest en naar de dominee Roobol, Wartena en Kloots. Er werd besloten dat de dominees voortaan ’s morgens aan het graf zouden spreken. Wij konden dan ’s nachts rijden. 

Tankdivisie
Ik moest naar Kotten. Op het Weurden kwam ik midden in een tankdivisie terecht. Ik ben met twee wielen op het trottoir gaan rijden tot bij slagerij Pecht in de Huininkmaatstraat. Daar gewacht tot er een gat was en toen door het Vosseveld naar Kotten gereden. Daar moest ik weer wachten. 
’s Morgens op de Beusinkweg, waar ik woon, met een paard onderweg om te rijden. Opeens vier a vijf vliegtuigen heel laag, als maar schietend. Ik ben vlak tegen de troittoirband gaan liggen. twintig meter achter mij werd Harry Smeek doodgeschoten in huis. (Herman Smeenk-red.)
In het Woold was een onderduiker van het spoor, de heer Brons overleden. Op weg daar naar toe werden bij Hijink in ’t Woold lichtfakkels uitgezet en er werd meteen flink geschoten. Een tak uit een boom kwam op de lijkwagen terecht. Mijn bijrijder was G.Beusink (Lapken Beusink).
Heel nuchter merkte hij op: ‘dat was uns kort an, Hendrik’. 

Op Goede Vrijdag 30 maart ga ik met een oud fietsje naar het Algemeen Ziekenhuis om naamkaartjes op de doodskisten te prikken.
Er moesten er die nacht vier naar het kerkhof worden gebracht. Allemaal door schieten of bommen om het leven gekomen. Bij bakker Ubbink wou een Duitser mijn fiets hebben. Toen ik hem zei dat ik naar het ziekenhuis moest, liet hij mij doorgaan, Wassink de slager op de Zonnebrink (een oom van mijn vrouw) zag het en heeft mijn fiets opgeborgen. 
Granaten

Ik ben toen naar het ziekenuis gelopen en toen ik er bijna was, hoorde ik granaten uit het Woold komen. Op de Grebbeberg heb ik geleerd wat granaatvuur was en ik ging weer tegen de trottoirband liggen. De granaten, dire of vier, kwamen terecht waar nu de villa van Weideman, bij het Algemeen Ziekenhuis staat. In het ziekenhuis waren drie van de vier doden gekist. Voor 1 was geen kist gearriveerd. Ik heb de drie namen op de kisten bevestigd en ben teruggelopen. 
’s Avonds ging ik op weg met ons paard om drie keer en misschien vier keer te rijden. Een politieagent die bij ons op de weg was, zei tegen mij: “Waar wil je met dat paard naar toe?”
“Ik moet vier keer rijden”, zei ik. 
“Blijf met dat paard van de straat of anders ben je hem kwijt”, zei de agent. 
Dus het paard in de stal in de Waliensestraat en naar H.Willemsen om zijn meubelhandkar voor die nacht te lenen. 
En ’s nachts om drie uur met een witte handdoek om mijn arm op weg. 
de drie kisten op de handkar vsatgebonden met de leidsel en zo gingen Jan Kortschot, drager van de diaconie en ik naar het kerkhof. 
De handkar weer terug. 

Het was toen heel stil in het dorp en ik besloot om mijn fiets even weer mee te nemen. Die stond nog bij slager Wassink. 
(IN BEWERKING)


Lees verder

Monument Winterswijkse slachtoffers

Dit heeft 75 jaar geduurd.
Foto: Frank Bosvelt

1940

Jan Willem Beusink 28 jaar
Theo Bloemers 23 jaar
Bernard Brugman 30 jaar
Hendrik Bruntink 22 jaar
Adriaan Ente 25 jaar
Johan Flint 24 jaar
Berend Geurkink 23 jaar
Jan Hijink 27 jaar
Bernard Konings 31 jaar
Tobias te Lintum 21 jaar
Otto Neuschäfer 23 jaar
Henk Nijland 26 jaar
Lambertus Peper 28 jaar
Jan Peters 34 jaar
Willem Rauwers 24 jaar
Gerrit Römer 22 jaar
Jan te Sligte 32 jaar
Jan Stemerdink 24 jaar
Hendrik Vriezen 24 jaar
Gradus Wassink 32 jaar
Gerhard Wiggers 29 jaar

Foto: Frank Bosvelt

1941

Jan Buisman 19 jaar
Gerhard Drübers 54 jaar
Gradus Kobus 62 jaar
Arend Jan Navis 28 jaar
Gerrit Prinsen 48 jaar

Foto: Frank Bosvelt


1943

Harry Balink 21 jaar
Johan Fintelman 40 jaar
Hendrik Plekenpol 40 jaar

Foto: Frank Bosvelt

1944

Henk Baarschers 24 jaar
Hendrik Derksen 36 jaar
Jan Hendrik Deunk 15 jaar
Gerrit Dieperink 28 jaar
Aleida Grevink-ten Dolle 76 jaar
Jan Frederik Goorhuis 72 jaar
Henk Iking 21 jaar
Johan Jansen 19 jaar
Kees Kappers 28 jaar
Rijkel ten Kate 19 jaar
Wim Koenen 23 jaar
Johan Konings 34 jaar
Hennie Kort 23 jaar
Eppo Kuipers 23 jaar
Helena Kuipers-Rietberg 51 jaar
Bennie te Kulve 11 jaar
Henk van Lith 19 jaar
Herman Mengers 40 jaar
Hendrik Moes 27 jaar
Herman Mom 24 jaar
Gerard Mulder 31 jaar
Gerrit Obbink 26 jaar
Henk Riggelink 32 jaar
Albert Schreurs 38 jaar
Geert Wever 52 jaar
Kees van Willigen 42 jaar

Foto: Frank Bosvelt

1945

Jacob den Bakker 21 jaar
Hendrik Bannink 48 jaar
Henk Beernink 35 jaar
Aaltje Smeenk-Boers 30 jaar
Hilda Willink-Bos 48 jaar
Pieter Brittijn 42 jaar
Jan Frederik Deunk 43 jaar
Jan Droppers 26 jaar
Hendrik ten Elshof 24 jaar
Arie Geerdink 23 jaar
Bernard Geurink 51 jaar
Jan Willem Heurnink 54 jaar
Lucaster Horst 39 jaar
Johan Huitink 54 jaar
Gerrit Jolink 26 jaar
Johan Klomps 59 jaar
Jacob Kuipers 43 jaar
Gerrit Lammers 10 jaar
Frits Lengwenus 17 jaar
Marinus Ligtenbarg 24 jaar
Jan te Loo 19 jaar
Albert Meerdink 39 jaar
Willem van Ooijen 35 jaar
Henk Oortgiesen 9 jaar
Jan Pillen 55 jaar
Annie van Rijssen 10 jaar
Grada Schigt 2 jaar
Herman Schreurs 20 jaar
Gerrit Schuurman 58 jaar
Christiaan Severien 17 jaar
Jan Siebelink 40 jaar
Henk Slagter 27 jaar
Hermann Smeenk 32 jaar
Jan Timmer 18 jaar
Johanna Leeuw-Ubbink 30 jaar
Christiaan Veerman 57 jaar
Roelof Veldhuis 37 jaar
Gerrit Vriesen 49 jaar
Jan Wieskamp 41 jaar
Gerrit Wikkerink 70 jaar
Jacob Willemsen 45 jaar

Foto: Frank Bosvelt

‘Opdat zij niet vergeten worden’

Foto: Frank Bosvelt
Kaarsje branden Ivana en Marisa te Kronnie
31 maart 2020

OPEN BRIEF Winterswijk, 19 Februari 2019

Geachte college Burgemeester en Wethouders Winterswijk, Winterswijkse Gemeenteraad.

Zoals u weet vieren wij in 2020 de 75-jarige herdenking van onze bevrijding.
De bevrijding van onze bezetter en de herdenking van onze slachtoffers.
Ieder jaar staan wij stil bij de Winterswijkse slachtoffers bij verschillende monumenten.
Het monument van Mevr.Kuipers, het symbool van alle Nederlandse vrouwen in het Verzet,
het monument voor de Gevallenen in Winterswijk tussen 10 -14 mei 1940, allen met naam genoemd.
het monument voor alle Joodse Winterswijkse slachtoffers en Joodse vluchtelingen in Winterswijk, allen met naam genoemd.
het monument op de alg.begraafplaats voor de geallieerde slachtoffers, onze bevrijders, allen met naam genoemd

Maar de Winterswijkse inwoners zelf. Heel even aangehaald op het monument voor de Gevallenen: ‘En aan de plaatsgenoten die zijn omgekomen door de hand van de bezetter’.

En hier zit bij veel Winterswijkers en Oud-Winterswijkers ‘de pijn’.
110 geboren Winterswijkers die ook omgekomen zijn in die verschrikkelijke periode.
O.a Gerritje Lammers, 10 jaar, Henkie Oortgiesen 9 jaar, Twee van een aantal kinderen die omkwamen bij bombardementen.Annie van Rijssen, 10 jaar, die op haar fietsje even brood ging halen bij de bakker en in een bombardement terecht kwam. En zo, nog 108 andere geboren Winterswijkers.
Maar ook grote verzetsmensen, waar niets maar dan ook niets in Winterswijk ons aan hen doet herinneren. Wim Koenen 23 jaar, Henk Baarschers 24 jaar. Echte verzetshelden.
In Vught staan hun namen wel op een monument. Kees Kappers, geboren Winterswijker, verzetsheld. In Budel is een monument voor hem en zelfs een straat naar hem genoemd.
Piet Brittijn, verzetsheld, Winterswijker. In Amsterdam staat hij wel op een monument.
Hendrik Bannink, Winterswijker, verzetsheld. In Wierden staat hij wel op het monument.
Wij zijn ze gewoon vergeten.
En zo, echt zo velen die ik hier kan noemen. Maar niets herinnert ons in Winterswijk aan onze plaatsgenoten en onze plaatselijke verzetshelden.

Weet U, wij mogen ons best schamen in Winterswijk, dat wij al 74 jaar geen aandacht aan hun schenken. Hun niet herdenken op 4 mei. Ja, er zijn zelfs Winterswijkers en oud-Winterswijkers die nu nog de herdenking niet bijwonen omdat hun Winterswijkers ‘niet herdacht worden’.

U neem ik het niet kwalijk, dat er geen monument is voor deze Winterswijkers. Al uw voorgangers hebben hier ook al 75 jaar de tijd voor gehad.
Zelf maak ik mij al enkele jaren sterk m.b.t. deze groep ‘vergeten slachtoffers’. En met mij vele Winterswijkers.
Maar zou het niet mooi zijn dat ook de gemeente Winterswijk zelf zich hier sterk voor maakt.
Samen met onze groep. Samen met alle Winterswijkers. Samen werken aan een Monument voor al die prachtige mensen, die moesten sneuvelen voor onze vrijheid.
Wat zal het mooi zijn. 2020. 75 jaar herdenken. En alle slachtoffers hebben dan een naam.

Uiteraard hebben wij alle namen van slachtoffers met al hun gegevens.
En herdenken ieder jaar blijft belangrijk, want onze geschiedenis mogen wij nooit vergeten.
Graag willen wij u daarbij helpen. Ook velen willen zelfs donaties doen, waaronder ikzelf.
Graag zien wij uw uitnodiging tegemoet.

Met vriendelijke groet
Hans Tenbergen

Lees verder

Johannes Reinier Verwers

JOHANNES REINIER VERWERS
03 november 1895 te Brakel- 25 februari 1970 te Winterswijk

Johannes Reinier Verwers werd geboren op 3 november 1895 te Brakel, gemeente Zaltbommel in Gelderland, als zoon van Gerrit Jan Verwers (1858) en Jansje Wilhelmina Visser (1867)

Zijn vader was hoofdonderwijzer.
Johannes had eigenlijk dierenarts willen worden, maar door de eerste wereldoorlog en zijn plicht het land te dienen, kon zijn studie hiervoor niet plaats vinden.
Op 15 mei 1919 kwam Johannes terecht bij de Belastingdienst.
Johannes (25) trouwde op 21 mei 1921 met Johanna Antonia Beerens (geboren op 17‑11‑1892 te Almelo,28 jr.) te Dalfsen.
In 1928 kwamen zij naar Winterswijk, waar Johannes een baan aangeboden kreeg als Inspecteur bij de Belastingen. (15 mei 1928-pensioen 1 december 1960)
Ook ging Johannes in de plaatselijke politiek en kwam voor de Vrijz.Democraten op de kieslijst van 1935. Na de oorlog kwam hij in de raad voor de P.v.d.A ,waar hij zitting in hield tot 1962.

In 1956 nam Johannes (61) afscheid als voorzitter van het Rode Kruis.

Zijn vrouw,Johanna overleed op 18 oktober 1958 op 65-jarige leeftijd te Rhenen.
Johannes bleef in Winterswijk wonen tot zijn overlijden op 74 jarige leeftijd op 25 februari 1970

Officier in de Orde van Oranje Nassau 29 april 1958

Johannes heeft vele functie’s bekleed in de Winterswijkse gemeenschap.
Voorzitter Rode Kruis afd.Winterswijk
Voorzitter Technische School Winterswijk
Bestuurslid TBC Vereniging
Bestuurslid Openlucht Theater (Off.opening 11 juni 1949)
Bestuur Algemeen Ziekenhuis
Raadslid Winterswijk (24 jaar)

In 1933 stelde Dhr.Verwers voor om de Winterswijkse voetbalclubs W.V.C. en Winterswijk te fuseren tot 1 vereniging.

Maar wie was Johannes Reinier Verwers in oorlogstijd?

Noem je Verwers, dan kun je daar denk ik gelijk de naam J.W.Zonnevylle bij noemen. Zijn ‘baas’ bij de belastingen in Winterswijk. Kwam Zonnevylle in 1925 naar Winterswijk als inspecteur, Verwers kwam in 1928 als zijn ‘eerste assistent’.
Beide getuigen van Vaderlandse trouw en de samenwerking tussen beide zal hier dan ook optimaal moeten zijn geweest. Geassisteerd door vele andere medewerkers bij de belastingdienst.

Johannes Verwers blijkt echter een zeer ambitieus man geweest te zijn, getuige zijn vele maatschappelijke functie’s, waaronder ook het raadslidschap, maar ook zijn inzet voor het vaderland gedurende de periode 1940-1945 en nog vele jaren daarna de nasleep.
In 1933 schopt hij al gelijk openlijk tegen de NSB aan en dat zal hij ook de jaren daarna blijven doen.
Al begin september in 1940, komt Johannes Verwers met het voorstel een Monument op te richten voor de gevallen militairen gedurende de periode 10-14 mei 1940.
20 Maart 1941 heeft hij het al zover. Het door hem plaatselijk opgerichte comite heeft de Amsterdamse beeldhouwer Jan Bolhuis de opdracht gegeven een Monument te ontwerpen voor de gevallen militairen.
Echter door de oorlog welke zich voortzet, zal het onthullen van een Monument in de weg staan en de wijsheid zegt hiermee te willen wachten totdat deze hopelijk spoedig ten einde zal lopen.
Het monument moet zelfs ‘onderduiken’ voor de bezetter, zodat zij geen verkeerde bedoelingen hiermee krijgen.
Men zal moeten wachten tot na de bevrijding en op 29 juni 1945 kan het Monument onthuld worden.

Al begin september in 1940, komt Johannes Verwers met het voorstel een Monument op te richten voor de gevallen militairen gedurende de periode 10-14 mei 1940.
20 Maart 1941 heeft hij het al zover. Het door hem plaatselijk opgerichte comite heeft de Amsterdamse beeldhouwer Jan Bolhuis de opdracht gegeven een Monument te ontwerpen voor de gevallen militairen.
Echter door de oorlog welke zich voortzet, zal het onthullen van een Monument in de weg staan en de wijsheid zegt hiermee te willen wachten totdat deze hopelijk spoedig ten einde zal lopen.
Het monument moet zelfs ‘onderduiken’ voor de bezetter, zodat zij geen verkeerde bedoelingen hiermee krijgen.
Men zal moeten wachten tot na de bevrijding en op 29 juni 1945 kan het Monument onthuld worden.


Dhr. J.R.Verwers vertelt

DINSDAG 29 MEI 1945

Toen de dag der bevrijding voor Winterswijk was aangebroken, kreeg onze plaatsgenoot, de heer J.R. Verwers, al ras bezoek van een dame, die in de afgeloopen tijden van Duitsche druk en bezetting ondergronds contact had gehad met onze krijgsgevangenen in Duitschland; die daardoor ook wist, hoe de toestand van onze krijgsgevangenen en van andere Nederlandsche gevangenen aan de overzijde der grens was; die wist, hoe groot de hunkering was van al deze mannen en ook van vele vrouwen, de hunkering naar het groote oogenblik in hun leven, dat ook voor hèn weer de vrijheid zou aanbreken; de vrijheid, èn de blijheid van het wederzien van vrouw en kinderen, van familie en vrienden, na jarenlange scheiding !
De heer Verwers luisterde naar de verhalen, die deze flinke vrouw, die voor onze gevangenen gedaan heeft wat ze kon, hem vertelde; en daarna heeft hij met groote voortvarendheid alles in het werk gesteld, om onze krijgsgevangenen van over de grens zoo snel mogelijk naar het vaderland terug te halen.
Van dezen tocht naar Duitschland kon de heer Verwers ons intéressante ondervindingen en indrukken mededeelen; wij laten ze hieronder volgen.

Met mej. B. Assink als tolk, wachtmeester Hobijn (een der eerste bevrijde krijgsgevangenen) en 3 chauffeurs en voorts met een autobus en een vrachtauto togen we de grens over,” aldus de heer Verwers. 
De medewerking en hartelijke ontvangst, die we overal, bij Nederlanders, Engelschen en vooral bij Amerikanen ondervonden, was buitengewoon.
Den eersten dag reden we tot Warendorf achter Münster. Hier kwamen we terecht in een kwartier van Limburgsche stoottroepen; het was een vorstelijk kwartier: een groote, schitterende villa, de Duitsche bewoner was er uitgezet die woonde in zijn tuinhuis ergens in het fraaie park, dat dit kasteel omgaf. 
Wat hebben we hier gegeten, allemaal lekkere, vóór oorlogsche spijzen — onze Limburgers hadden het goedl

Den tweeden dag reden we naar Ringelheim, nabij Goslar hier bleven we een paar dagen te gast bij de Amerikanen, die ook al even behulpzaam en gastvrij waren als onze Limburgers.
We werden genoodigd aan welvoorziene tafels, we aten voor oorlogsche, soms lang niet geproefde spijzen; men hielp ons met alles, toen onze vrachtauto stuk was, togen onmiddellijk eenige Amerikanen er per auto op uit en meer dan 24 uur hebben ze rondgereisd en gezocht voor ons naar een onderdeel voor den motor van ons vrachtwagentje.
U ziet het, medewerking genoeg, overal.

Wat voor ondervindingen met de Duitschers deed U op, vroegen wij.
Wel: onderdanig, „schmeiglend” zijn ze. Als je stopt en den weg vraagt, komen er tien tegelijk aanloopen om je den weg te wijzen. Overigens is wel te zien, dat Duitschland geen jaren van bezetting en landwachters-régime achter den rug heeft. Iedereen rijdt hier nog op mooie fietsen met goede luchtbanden. Iedereen heeft nog zijn radio. Op de akkers ploegen de boeren met overal 2 flinke paarden in ’t gespan; de voedsel positie schijnt nog niet slecht te zijn; de overal heen geëvacueerde Duitschers ziet men behalve te voet en met trekkarren
ook met auto’s en paard en wagens vol meubilair en goederen verhuizen naar hun oorspronkelijke verblijfplaatsen. Ze hadden en hébben het nog steeds beter dan wij hier in Holland !

Eenmaal had een Duitsch politieman een groote mond tegen me; ik vond het heerlijk dat ik hem een nog grootere mond kon teruggeven; de rollen zijn thans omgedraaid, we behoeven niets meer van onze voormalige onderdrukkers te verdragen !”

In Grimma bij Leipzig werd het Hollandsche kamp krijgsgevangenen gevonden.
Het weerzien met onze landgenooten was ontroerend en blij. Zij woonden in een gebouw behoorende tot een groot complex kazernes. Hun lichamelijke toestand was redelijk goed. De voeding was sober maar voldoende geweest, vooral voor die groepen die uit werken gingen en vaak door hun particuliere werkgevers gevoed werden. Doch geestelijk valt het allerminst mee, zoo lang gevangenen te zijn, en de verveling, de eentonigheid van elken dag, mitsgaders het altijd maar sterker wordend verlangen naar huis en naar vrijheid, te moeten verwerken. 
Hier, in het Hollandsche kamp van krijgsgevangenen wachtte de heer Verwers ook een groote teleurstelling: hij mocht niemand meenemen, want er was, ergens in Parijs, een officieel comité voor de repatrieering van krijgsgevangenen, en alleen dit comité mocht de krijgsgevangenen afvoeren.
Maar wij zijn van het Roode Kruis, en komen de zieken en ernstige gevallen halen, voor wie een onmiddellijke afvoer naar Nederland dringend noodzakelijk is,” betoogde de heer Verwers.
Maar de Amerikaansche majoor Taylor, commandant van het kamp, bleef op zijn stuk staan hij mócht geen krijgsgevangenen op eigen gelegenheid naar huis sturen. De heer Verwers heeft daarop een heel hooge militaire autoriteit bezocht en deze is nog eens gaan praten met den kampcommandant, met als gelukkig resultaat, dat de heer Verwers zijn autobussen vol mocht laden met zieken, vaders van groote gezinnen enz. 42 gelukkige kerels stegen in zijn beide bussen, en veilig en goed heeft de heer Verwers ze over de grens geleid, naar huis toe.

Met één autobus en een vrachtauto was de heer Verwers naar Duitschland gegaan; toen de vrachtauto defect werd en achter moest blijven, bezorgde een Amerikaansch officier hem terstond een ergens gevorderde Duitsche autobus, zoodat de heer Verwers met twee bussen in Holland terug kwam, Hoe was de stemming in het Hollandsche kamp, vroegen we nog. Opgewonden. De menschen wisten niets officieel omtrent het moment, waarop ze weer naar huis zouden kunnen. Dientengevolge waren ze ten prooi aan allerlei wilde geruchten, die telkens weer onwaar bleken te zijn, hetgeen de goede stemming vanzelfsprekend omlaag drukt.”

Beter waren de Belgische krijgsgevangenen er aan toe, wat dit betreft. Hier was een „verbindingsofficier” der Belgische regeering, die den Belgen officieele inlichtingen overhun repatrieering verschaft, zoodat deze menschen wisten waar ze aan toe waren*
Van een Amerikaansch soldaat vernam de heer Verwers nog, dat zich in de nabijheid van het krijgsgevangenkamp een kamp met jodinnen bevond. Hij heeft dit terstond bezocht en vond inderdaad ergens in een paar huizen verscholen, 26 Hollandsche joodsche vrouwen, het overschot van een veel grooter aantal Jodinnen, die hier jaren lang een ongelukkig bestaan geleid hebben.
Het leed, dat deze meisjes hebben doorgemaakt, is in een courant niet te beschrijven; zij hadden een nummer op den arm getatoueerd en zijn inderdaad slechts als nummers, doch niet als menschen behandeld door de Nazi-wreedaards. 
Onder onbeschrijfelijke omstandigheden zijn duizenden en nog eens duizenden joden in Duitschland vermoord, vergast, verbrand, neergeschoten, doodelijk mishandeld, misbruikt — zooals ook duizenden niet-joden, die het gewaagd hebben zich tegen den overweldiger te verzetten, in Buchenwald en andere oorden van verschrikking gemarteld zijn, totdat de levensgeesten weken….
Deze groote bloedschuld van het nationaal-socialisme is onuitwisbaar, is nimmer te vergeten
en eischt meedoogenlooze vernietiging van de schuldigen aan zóóveel onmenschelijkheid en ellende!

Moge de heer Verwers er inslagen, zijn mooie repatrieeringswerk voort te zetten. Voor zijn belangwekkend relaas van zijn eersten tocht naar Duitschland, dat we hierboven weergaven, zijn we hem namens onze lezers ten zeerste dankbaar.

Ondanks vele en groote moeilijkheden, die hij ondervond, is hij geslaagd; met 42 Nederlanders is de heer Verwers uit Duitschland teruggekeerd.


Verwers haalt onderduikers en krijgsgevangenen

VRIJDAG 15 JUNI 1945

De heer Verwers is namelijk opnieuw over de grens geweest, nu vergezeld van de dames Assink en Wierenga, Luitenant Salemink van het militaire gezag, wachtmeester Hobein, voor de inkwartiering en voeding, en vier chauffeurs: de heeren Bent, Piepers, Hobbelink en Starink. In twee auto’s gingen zij op zoek naar Nederlanders en naar autobussen om hen te vervoeren, want deze tocht was, als de vorige, op eigen houtje geimproviseerd. 
Zij ontmoetten nu wel Nederlandsche verbindingsofficieren, die in de kampen, waar de buitenlandsche arbeiders en de bevrijde krijgsgevangenen door de geallieerde bezettingstroepen verzameld worden, de belangen van de Nederlanders behartigen en hun repatrieering gaat nu vlot genoeg, maar die officieren kunnen zich niet inlaten met de Nederlanders, die nog her en der verspreid zitten, vooral in ziekenhuizen. 
De Nederlandsche regeering heeft wel een overeenkomst met de Zweedse regeering afgesloten, waarbij deze op zich neemt om Nederlandsche zieken uit Duitschland naar Zweden te halen om hen daar te laten herstellen alvorens zij naar Nederland terugkeeren, en de medische kolonnes uit Belgie en Frankrijk en van de U..N.N.R.A. (een Amerikaansche organisatie) helpen ook de Nederlanders, maar deze menschen willen niet naar Zweden, maar naar Nederland en zij verlangen naar een helpende hand en een woord van een landgenoot, naar berichten en een versnapering uit het vaderland, en naar huis.
In Warendorf overnachtte de kolonne weer bij de Nederlandsche stoottroepen. De heer Verwers ontmoette daar Limburgsche officieren, die ontdekt hadden, dat vroeger medestrijders uit de ondergrondsche maar bleven zitten in de Duitsche gevangenkampen en die dus op weg waren gegaan om hen te halen. Op den heen- en terugweg konden Winterswijkers en Limburgers hun bevindingen in de kampen uitwisselen. 
In Hamelen schoot een Fransche aalmoezenier hen aan om te vertellen over de twee Nederlandsche jongens. Zij zouden waarschijnlijk binnen eenige weken sterven. Was het niet beter, zoo zei de aalmoezenier, dat zij naar huis gingen in plaats van in den vreemde achter te blijven?. De heer Verwers bezocht hen en hij kan nu de ouders op de hoogte stellen en onderzoeken of de jongens gehaald kunnen worden.

Aan den dood ontsnapt
Daar waren in Hamelen Nederlanders, die door de Duitschers in het tuchthuis opgesloten waren. Twee hunner,ter dood veroordeelden, die door de bevrijding aan de executie ontsnapt zijn, werken nu bij het militaire gezag in Hamelen. Een heer uit Den Haag werd in verschrikkelijk ondervoeden toestand aangetroffen. 52 jaar oud, maar hij zag er uit als 70.
Acht zieken werden meegenomen naar Winterswijk. Getracht zal worden met een ziekenauto ook den ondervoeden Hagenaar te halen.

Zieken in Bergen Belsen
In Bergen Belsen waren nog 120 Nederlanders, van wie 60 liggend vervoerd moesten worden, zoodat Winterswijk hen niet helpen kon. De 60 anderen zouden binnen enkele dagen per vliegtuig naar Nederland gaan. 
Vijftig kinderen waren juist opgestegen: jodenkinderen van 1 tot 14 jaren oud, van uit elkaar gerukte gezinnen, de overlevenden van een veel grooter aantal,dat even wreed vermoord werd als hun weggesleepte ouders. Vreeselijke dingen zijn aan die kinderen bedreven. De overlevenden staan zonder ouders, vaak zonder naam, in de wereld. 
De zieken die nu met duizenden van andere nationaliteit in de reusachtige opleidingsschool van de SS liggen, hebben nog geen medische hulp uit Nederland gezien. 
Het concentratiekamp is door vlammenwerpers met den grond gelijk gemaakt. 
Alleen het crematorium en de vergassingscel staan er nog als getuigen van de nationaal-socialistische verschrikking. 
De Winterswijksche kolonne kwam door de Harz. het hotel op den Brocken is verwoest. Na de capitulatie is hier nog gevochten en nog maken Duitsche partisanen hier en daar de streek onveilig. 
Maar Wernigerode was ‘s avonds feestelijk verlicht en er klonk muziek. Daar was een centrum van bezettingstroepen. Zij toonden zich overal zeer gastvrij, maar autobussen waren moeilijk los te krijgen, De Winterswijkers hebben lang moeten speuren voor zij een bus hadden.

Speurtocht om Leipzig
In de omgeving van Leipzig werden meerdere kampen bezocht. De Jodinnen die de heer Verwers op zijn vorigen tocht ontdekte, waren gerepatrieerd. Van een groep Nederlanders in een der verzamelkampen kon hij een stapel post meebrengen. Hij ontmoette er Nederlandsche meisjes, die bij de administratie van Shaeff voor de repatrieering werken.
De heer Verwers maakte hen duidelijk, dat zij straks in Nederland lang niet vriendelijk ontvangen zullen worden, omdat zij indertijd vrijwillig naar Duitschland zijn gegaan. 
Hij vraagt zich af, waarom nu deze meisjes dat werk moeten doen, terwijl tal van goede Nederlandsche meisjes thuis zitten te popelen om te helpen. 
De Nederlandsche mannen, die ginds ook administratief werken, verlangen naar huis, of het zijn N.S.B.-ers, die hun terugtocht graag nog wat uitstellen. 
Beter ware, dat landgenoten van hier het werk overnamen, zoodat de ongewenschte elementen opgepakt konden worden en de anderen huiswaarts gaan.

Overlevenden het het leger des doods.
Over Weimar, waar gewapende ex-politieke gevangenen nu fungeren als politie, bereikte de Winterswijksche kolonne Buchenwald, waar nog 14 Nederlanders bleken te zijn: 12 Joden en 2 politieke gevangenen. Zij zouden per vliegtuig repatrieeren, maar liever gingen zij dadelijk mee. Het gelukte toen in Erfurt een autobus te vinden, zoodat de terugtocht begonnen kon worden.

De Winterswijkers hebben Buchenwald gezien: het crematorium, de ziekenbarak, waarin op anderhalve meter brits zes zieken naast elkaar moesten liggen, vier britsen boven op elkaar, zoodat het vuil van de een op den ander liep. 
Zij hebben de galg gezien en het blok voor de geeseling en de martelkamer, zij hebben van de ex-gevangenen de verhalen gehoord over wat daar bedreven is: afmaken der zwakken, wreedheden als straf op uit ‘plezier’ van de SS-mannen. Zij hebben gelooide menschenhuid gezien, waaruit portemonnaies, lampekappen en dergelijke gemaakt werden. 
Getatoueerde huid werd daarvoor gebruikt: 62 Russen moesten het leven laten om voldoende stukjes getatoueerde huid voor een lampekap te leveren. Dan zijn er de getuigen en slachtoffers van proefnemingen op levende menschen. 
In het kamp was een illegale organisatie der gevangenen, die wapens, een radio-ontvanger en zender hadden samengesteld uit onderdeelen, welke waren gesmokkeld bij den terugkeer van het werk in de fabrieken. (Wie 90% kans heeft het leven er bij in te schieten, bekommert zich niet meer om de andere 10%)
Toen zij uit de radioberichten opmaakten, dat de naderende Amerikanen het kamp voorbij zouden trekken en het gevaar dreigde, dat zij op het laatste oogenblik weggevoerd zouden worden – en zoo’n transport kostte in Duitschland, verschrikkelijk veel dooden, dat wisten de gevangenen uit ervaring- zonden zij een draadloos S.O.S. uit en legden hetzelfde teeken met planken op den grond tusschen de barakken uit. De Amerikanen ontdekten het gevaar en kwamen. De gevangenen hadden toen reeds 150 SS-mannen ontwapend, zoodat zij eigenlijk zichzelf bevrijd hadden.

Met 35 bevrijden terug.
In Erfurt vonden de Winterswijkers nog een 21-jarige Nederlander, die bij een bombardement zwaar gewond was. Een oog was hij kwijt en het licht uit het andere zou ook verloren gaan, tenzij een Nederlandsche specialist spoedig ingreep. Ook hij ging mee en met de zieken uit Hamelen en nog eenige Nederlanders, die onderweg opgepikt werden. kwam de kolonne op zondagavond met 45? bevrijden in Winterswijk terug. 
Gelukkig over hun terugkeer, maar velen met sporen van verschrikking op hun gezicht, die zij met het op hun arm getatoueerde gevangennummer, nooit kwijt zullen raken. 
Wie hen spreekt krijgt een indruk, dien hij nooit vergeten zal.





Lees verder

Dr.W.P.C.Bos

Burgemeester Winterswijk 1942 -1945
Geboren: 30 Mei 1897 in Rouveen (Gem.Staphorst)
Overleden 19 oktober 1961 te Bosch en Duin.
Veearts

Ouders
Jacob Bos, geboren   5 oktober 1863 – Terschelling,
overleden 3 januari 1943 – Winterswijk leeftijd: 79 jaar oud ,
begraven   7 januari 1943 – Winterswijk,
Onderwijzer
Gehuwd   6 oktober 1893, Winterswijk, met
Aaltjen Berenschot, geboren   29 mei 1871 – Winterswijk, overleden 21 februari 1930 – Winterswijk leeftijd: 58 jaar oud ,
begraven   25 februari 1930 – Winterswijk

Gehuwd   13 november 1924, Winterswijkmet 
Johanna Geertruida Heersink,
geboren   27 augustus 1902 – Winterswijk 
overleden 28 februari 1983 te Bosch en Duin
Ouders : 
Johannes Lambertus Heersink 1874-1925 &   Geertruida Willemina Rensink 1877-1951)

Lees verder

Winterswijk N.S.B.dorp is een fabel

Winterswijk NSB-dorp is een fabel

Een verhaal dat veel (oud)Winterswijkers kennen, door vertellen, maar in werkelijkheid nooit is geweest.
En wat nog veel ergerlijker is ook afgecheckt hebben. Ik dus wel.
Regionale krant mei 1990:
‘Winterswijk was een Nederlands NSB-bolwerk voor en in de oorlog’
Nieuwe Winterswijkse Courant, 27 mei 1977:
‘Eens stemde een op de vijf Winterswijkers op de NSB’

Als je dan dit soort ‘Kopstukken’ leest, dan zal het wel zo zijn’.
Maar was het wel zo?  NEE, volgens mijn onderzoek is hier helemaal geen sprake van.
Ik heb er een zeer uitgebreide studie van gemaakt en wil u hier laten zien waarom dit beslist niet zo is geweest.

We gaan terug naar 17 april 1935:
Provinciale verkiezingen
Winterswijk     20,37% NSB-stemmers.
1799 stemmen. .
9193 opkomst (94,43%)
Aantal stemgerechtigden: 9735. 
Je mag dus eigenlijk ook zeggen: 18,48%.
Dus: 81,52% NIET.
Maar dat is een klein ‘puntje’.

Op wie stemde men toen IN Winterswijk eigenlijk op 17 april 1935 m.b.t.de NSB?
1. J.M.Honie : 716 stemmen
6. Dr.W.P.C.Bos Winterswijk : 1056 stemmen.

Maar wie is Dr.W.P.C.Bos?
Willem Pieter Cornelis Bos werd op 30 mei 1897 te Rouveen geboren als zoon van hoofdonderwijzer Jacob Bos en Aaltje Berenschot. Wim had 1 zuster, Nellie.
Hij trouwde op 13 november 1924 in Winterswijk met Johanna Geertruida (Jo) Heersink (1902-1983) uit Miste, met wie hij twee dochters kreeg.
Willem Bos is overleden op 19 oktober 1961 in Bosch en Duin.

Willem Bos was een zeer kundig dierenarts en de boeren in Winterswijk konden zich geen betere wensen. Door zijn werk als dierenarts voelde hij zich ook nauw betrokken bij de ontwikkelingen m.b.t. het abattoir en het destructie-bedrijf. Hij kreeg politieke ambitie’s en kwam voor de Vrijzinnig democraten op de kieslijst voor de gemeenteraadsverkiezingen van 11 juni 1931 als nr.4.
De partij haalde een enorme overwinning en Dr.Bos haalt liefst 1053 stemmen binnen als nr.4, in vergelijking met nr.1 Bent, die 936 stemmen binnen haalde.
De nr. 2: 142 en de nr.2: 39.
Weer blijkt hoe mateloos populair hij is in Winterswijk.

De crisis in Europa en Nederland slaat toe. In 1933 komt in Duitsland Hitler aan de macht en in Nederland komt er in 1931 al een nieuwe partij bij. De NSB genaamd.
Dr.Bos houdt zich naast de Winterswijkse politiek ook sinds 1933 bezig met de Boerenbond Landbouw en Maatschappij. Een Bond die zich sterk maakt voor de Nederlandse boer.
Vele bijeenkomsten worden er georganiseerd in de buurtschappen, waar Dr.Bos uitlegt wat de Boerenbond voor hen kan betekenen. De bond heeft hier dan ook al snel 235 leden en zal enorm groeien in die tijd.

Op 28 juli 1933 wordt door drie Winterswijkers ook een Winterswijkse afdeling v.d. NSB opgericht. In september 1931 hebben ze 85 leden. Leden worden vooral boeren en kleine middenstanders. Twee groepen die zwaar getroffen werden door de crisis.
Echter de NSB had nog geen plaatselijke leiders en in oktober/november 1933 stonden er daar twee voor op.
Dr.W,P.C.Bos en Ds.E.Reeser (sinds 1929 in Winterswijk en geboren te Den Haag)
Ds. Reeser was naar Winterswijk gekomen na problemen als ds.in zijn vorige plaats Hoogland.
Ds.Reeser was eveneens populair binnen zijn kerkgemeenschap en was een zeer charismatische man.
Dr.Bos bedankte als lid van de Vrijzinnig Democratische Bond en ‘wilde de raad verlaten’ , maar een handtekeningenactie met 2000 handtekeningen deed hem besluiten in de raad te blijven.


In 1934 zette de crisis zich flink door in Europa. Er moest wat gebeuren. In Duitsland, waar Hitler aan de macht was met zijn partij de NSDAP, kwamen de Joden steeds meer in het gedrang. Vele Joden vluchtten toen al naar andere landen.
Zou de NSB in Nederland ook die kant op gaan?  Die angst kwam bij velen naar boven.
Echter de NSB weerlegde die angst bij de bevolking. Ze hadden wel veel punten over genomen uit het programma van de NSDAP, maar niet de anti-semitische en fascistische standpunten. ‘De Nederlandse Joden hadden niets te vrezen. Zij zullen altijd deel uit blijven maken van de gemeenschap, zoals het altijd is geweest’.
Zelfs de Joden konden gewoon lid worden van de partij en dat gebeurde ook.
Dr.Kooy zei hierover: ‘In die tijd hoefden wij nog niet zoveel angst te hebben voor de NSB. Het was een socialistische partij en beslist nog niet pro-Duits of antisemitisch.’ (Waar zegt Kooy dit)

Ook al probeerde Dr.Bos als eenmanspartij zich in 1934 in de raad nog in te zetten voor de Winterswijkse gemeenschap, andere partijen gingen hem steeds meer negeren.
In 1934 zet Dr.Bos en ds.Reeser zich optimaal in voor de NSB. Vele bijeenkomsten worden er georganiseerd in de buurtschappen maar ook in Winterswijk zelf. Daarnaast zijn er ook nog veel bijeenkomsten van de Boerenbond.
De Provinciale verkiezingen van 1935 kwamen eraan en Dr.Bos zou meedoen voor de NSB als 6e op de lijst.
Ook al was de Boerenbond in noord en oost Nederland sterk gegroeid, het wilde zich niet vergelijken met de NSB, alhoewel veel vooraanstaande leden wel lid geworden waren v.d. partij. De N.S.B.had namelijk in haar programma wel veel punten overgenomen van de Boerenbond. De Boerenbond gaf echter geen stemadvies af voor de aanstaande verkiezingen.

‘Een prachtige partij, die in deze tijden van crisis, opkwam voor de boeren, niet anti-semitisch en niet fascistisch was- de NSB’

Zelf in Januari 1935 bij een bijeenkomst in de Harmonie van de NSB, had de Graaf d’Marchant zelf nog gezegd, dat iedere Jood het recht heeft als volksgenoot beschouwd te worden. 

Toch was er wel argwaan op de NSB, maar het nam niet weg dat zelfs niet-leden van de NSB, de boeren toch adviseerden op ‘hun’ Dr.Bos te stemmen.

23 April 1935:

Nieuwe Winterswijkse Courant: 

 “Landbouwers, stemt op de adviseur Uwer boerenbonden, Dr. W.P.C.Bos,  Lijst 3 no. 6

Een groep boeren. Niet leden der N.S.B.”



En daar is dan de uitslag: Provinciale Staten: 29 april 1935: Winterswijk, 20,37% NSB.
In Winterswijk 716 FOUT stemmen op de nr.1 en 1207 FOUT stemmen op ‘onze eigen Dr.Bos’.

Ja, en die 20,37% lezen wij dan altijd terug, terwijl hier nog steeds sprake is van een ‘gewone’ partij. 
Grote krantenkop o.a. in 1977
‘EENS STEMDE EEN OP DE VIJF WINTERSWIJKERS OP DE NSB’

De krantenkop klopt natuurlijk, maar leg daarbij dan uit wat de NSB toen op dat moment inhield.
Hierboven geef ik u al een kleine uitleg daarvan, wat er in werkelijk gebeurde.
Voor  ‘Koppenlezers’ was het  duidelijk: ‘Winterswijk is een NSB-dorp.

Mijn onderzoek gaat verder en ik zal u vertellen wat er vanaf toen gebeurde.
Wij praten hier dus nog steeds 5 jaren voor de aanvang van de oorlog.

De gemeenteraadsverkiezingen staan voor de deur. 26 juni 1935.

Ook hier gaat Dr.Bos mee doen met een eigen partij, genaamd Gemeente Belangen.
Alhoewel andere partijen hem direct betichtten dat dit een andere benaming zal zijn voor de NSB, ontkent Dr.Bos dit en zegt dat dit een plaatselijke partij is en die zich zal bezig houden met de plaatselijke politiek.
Van de 9 raadskandidaten zijn er 5 lid v.d.NSB en 4 lid van de Boerenbond. De plaatselijke bevolking ziet over het algemeen ook niet dat het een ‘NSB-partij’ zou zijn.
En weer blijkt Dr.Bos een stemmenkanon te zijn. Maar liefst 1585  (1747 stemmen totaal) stemmen weet hij achter zijn naam te krijgen en zijn partij eindigt als tweede partij, achter de SDAP van Aron van Dam.
Gemeente Belangen haalt 19,6%.

.
Na 1936 veranderde er veel.

De andere politieke partijen wilden niet samenwerken met Gemeente Belangen, zodat Dr.Bos in de gemeenteraad als tweede partij helemaal genegeerd werd. Dat frustreerde hem mateloos. In de Winterswijkse gemeenteraad zitten en niets kunnen betekenen voor de Winterswijkse gemeenschap.
Maar wat de NSB betrof, daar volgde de grootste veranderingen.
Vanaf 1936, economisch ging het alweer een stuk beter in Europa, nam de landelijke NSB steeds meer de anti-semitische standpunten over van de NSDAP uit Duitsland en de partij werd fascistisch.
Ook de Joden mochten geen lid meer worden v.d. NSB.
In Duitsland ontstond een grote vlucht van Joodse inwoners naar andere landen, waaronder ook Nederland. Gevolgd door de verschrikkelijke ‘Kristallnacht’ op 9/10 november 1938.

Bij de tweede kamer verkiezingen van 26 mei 1937 zien wij dat ook.
Nu blijkt dat de NSB de anti-semitische en fascistische kant op gaat, zien wij dat ook terug in de plaatselijke uitslag. 1222 stemmen (12,85%).
Met het eigenlijk totaal aantal stemgerechtigden is dat 11,9%.

Citaat Dr.G.A. Kooy

Op 26 mei 1937 lijdt de nsb ook te Winterswijk een zeer zware door velen verhoopte, maar door niemand

voorziene nederlaag . (blz.77)



Politiek gezien is het verder vrij rustig in Winterswijk. Wel zijn er enkele bijeenkomsten v.d. NSB, maar Dr.Bos speelt hier geen grote rol meer in. Sterker nog, hij meldt zelfs dat hij zich niet beschikbaar stelt voor de verkiezingen van de Prov.Staten 1939 voor de NSB, maar ook niet voor de Winterswijkse gemeenteraad.
Gemeente-belangen gaat ook niet meer mee doen.
Echter wel, komt de NSB zelf met een partij, waar nu Slotboom en Blekkink het stokje overnemen.. Ds.Reeser bleef zich als propagandist wel inzetten voor de NSB en sprak vaak tijdens bijeenkomsten.

De verkiezingen 1 april 1939 ZONDER Dr.Bos.
Provinciale Staten: 11,63% = 1100 stemmen. Is al heel anders dan in 1935
In vergelijking met Aalten:  7,67%.
Bij ‘omdenken’ in Winterswijk dus 88,37% niet.
Waren het in 1935 vooral de boeren en middenstanders die NSB (Dr.Bos) stemden, in 1939 blijkt dat vooral de boeren massaal zijn afgehaakt. 

14 Juni 1939:De NSB gaat in Winterswijk voor het eerst zelf mee doen aan de verkiezingen, maar ZONDER Dr.Bos.
Gemeenteraadsverkiezingen  9,8% = 939 stemmen.
Bij wederom ‘omdenken’ dus 90,2% niet.
Dat is dus twee maanden later en weer blijkt de NSB verder in de vrije val te gaan.
En nog steeds zijn wij ver van de aanvang van de oorlog verwijderd te zijn.
Dit waren de laatste verkiezingen voor de oorlog.
Hieruit kunnen wij dus geen gegevens meer aflezen.
We gaan ons nu dan ook richten op de off.ledenlijsten van de NSB, welke bewaard waren gebleven.

Waren er in 1933 85 lid geworden van de NSB (de NSB zei toen ‘dat ze er al veel meer hadden), tot 1937 liep dit op naar de 259..
Ook vanaf hier zien wij dan evenals bij de stemmingen (1937 was ook bij de Kamerverkiezingen het al teruggelopen naar de 12,8%) dat het leden aantal eveneens daalt.

Op 10 mei 1940, bij aanvang van de oorlog blijkt de NSB ‘slechts’  189 leden te hebben.
(inwoners plm.19.500. Aantal inwoners dat lid, je moest 18 zijn, kon worden: 66% = 12.870 = 1,46% NSB-leden. (maatstaf lft.verdeling inw.1947)
‘Omdenken’:  98,54% dus niet.
Dus hele andere getallen, dan voor een ‘NSB-dorp’ nodig zijn.



Citaat Dr.Kooy:

Er is dus in mei 1940 slechts sprake van een BETREKKELIJK KLEINE NSB- 189 van de ruim 19.500

Winterswijkers (blz.130)

Wie zij waren en nam het aantal toe of af tijdens de periode 1940-1945?
Het ledental nam toe in de eerste jaren van de oorlog.
Naast de echte aanhangers van het nazisme, veel meelopers (Meikevers) en profiteurs (brood-NSB-ers).
Op zijn hoogtepunt, oktober 1941:  581 leden.= 4,5% v.d.inwoners.(12.870)
We kunnen dus stellen dat 95,5% v.d. in Winterswijk woonachtigen geen NSB lid zijn geweest.
Hierbij kun je dus geruststellen dat Winterswijk GEEN NSB-DORP is geweest.

Op 24 juni 1941 wordt de eerste Winterswijker gearresteerd (Gradus Kobus) en op 7 en 8 oktober 1941 vind de eerste razzia plaats in Winterswijk. 33 Joden dienden opgepakt te worden, 6 worden er gearresteerd.
In november al blijken zij alle zes al om het leven te zijn gekomen. (‘op de vlucht neergeschoten’)
In juni 1942 blijkt voor het eerst dat ook het ledenaantal van de NSB teruggelopen is. 540= 4,09% v.d. inwoners. 66% v.20.000=13.200

Dat de Winterswijkers niet massaal het Nationaal- socialisme aanhing blijkt ook uit de installatie-rede van Dr.Bos als burgemeester op 28 maart 1942.
Hij waarschuwd hier vier groepen Winterswijkers:
-De ambtenaren
-Het politie-korps
-De onderwijzers
-De boeren (hier zag hij dus zelf ook dat zij massaal afgehaakt waren)
Wel onder de kleine Middenstanders blijken veel NSB-leden te zijn.

De tweede helft van 1942 vind de eerste grote deportatie plaats van de Winterswijkse Joodse bevolking. Deze wordt vooral uitgevoerd door de S.D (Sicherheitsdienst). Winterswijkse NSB-ers zijn hier niet (of nauwelijks) bij betrokken.
Begin 1943 (februari) vind de omslag in de oorlog plaats. De slag om Stalingrad.
De Duitse legers worden hier door de Russen verslagen.
Voorjaar april 1943 vind het laatste gedeelte plaats van de deportatie van de Winterswijkse Joden en kan Winterswijk ‘Judenfrei’ verklaard worden.


Was Dr.W.P.C.Bos terug als Burgemeester?
Ja, nadat hij zich in 1939 ‘terug getrokken’ had uit de politiek en de Duitsers in 1941 Burgemeester Kneppelhout ontsloegen vanwege zijn anti-houding, solliciteerde hij naar de vrijgekomen functie van ‘Nazi-gezind’ burgemeester.
Echter dit was achteraf, zoals hij zelf ook zei, een geheel verkeerde keuze. Hoopte hij de Winterswijkers te laten zien, dat hij de juiste man op de juiste plaats was, hij vergat hierbij dat het Duitse systeem veel sterker was.
Hierbij heeft hij zich voor Winterswijk veel te zwak opgesteld en zelfs vaak laf. Hij heeft veel te weinig gedaan ter bescherming van de plaatselijke bevolking en zeker voor het Joodse deel.
En zoals als Dr.Kooy het goed verwoord ‘Hij zal het allemaal zo niet gewild hebben, maar het systeem was sterker’.


Teruggaande naar de NSB:

De meeste leden melden zich dus aan vanaf 10 mei 1940 tot het echec van Stalingrad:
229 mannen en 80 vrouwen.
Sympathisanten (NSB-aanhangers), Mei-kevers (meelopers) en Brood-NSB-ers (voor extra .voorzieningen).
Op de ledenlijst welke tot 1943 werd bijgehouden tellen wij dus: 572 namen:
444 mannen en 128 vrouwen.
Van deze mannen zijn er 242 in Winterswijk geboren en van de vrouwen 49.
Als je weer om zou denken dan zijn dus 291 geboren Winterswijkers NSB-lid geweest. ( 2,2%) 66% van 20.000 = 13.200

We kunnen dus gerust stellen dat Winterswijk BESLIST GEEN NSB-DORP is geweest.
Deze mythe kunnen wij met zekerheid weerleggen.
Ook na complete bestudering van deze gehele periode, blijkt ook uit alles dat dit niet het geval is geweest.
Honderden onderduikers hebben hier onderdak gevonden, het Winterswijkse verzet was groot. Tientallen namen zijn hier te noemen van actieve verzetsmensen.
Ook een vertekend beeld:  ‘Ja, er werd toch gezegd, dat de Winterswijkse politie fout was?’
Ja, als je het oorspronkelijke Winterswijkse korps (11 man-1 fout) uitbreidt met vele tientallen, door de bezetter, aangewezen Nationaal- socialistische agenten van elders, dan mag na 1945 de oorspronkelijke 10 man-1 fout is ontslagen) deze titel behouden. Zeer onterecht.
Dr.Bos waarschuwde ook in zijn installatie rede het oorspronkelijke korps voor hun anti-houding.
Daarbij was er ook nog de Marechaussee, uitgebreid van 6 in 1940 naar 20 in december 1940. (opgeheven maart 1943)

Betekent dit dan dat ‘Winterswijk schoon’ was? Zeker niet. Winterswijk had even als andere plaatsen fanatieke NSB-ers en smeerlappen die heulden met de bezetter.
Maar Winterswijk had evengoed een zeer grote groep verzetsstrijders, honderden onderduikadressen (denk aan alle ondergedoken spoorwegmensen, tientallen ambtenaren, dwangarbeiders, maar ook politie-agenten).

Als je dan ook nog kijkt naar de ‘Kopstukken’ van de NSB blijken zij allen van elders te komen:
Dr.W.P.C. Bos, geboren te Staphorst
Dominee Reeser, geboren te Den Haag (1929 Winterswijk)
Marechaussee-commandant Slotboom, geboren te Yerseke, 22-08-1894 (1939 Winterswijk)
Korpschef Feberwee, geboren te Olst
Landwachtkommandat Poelman, geboren te Gorichem.
Landwachter van Kooten, geboren te Arnhem (1936 Winterswijk)

Daarnaast kwamen daaronder 5 plaatselijke inwoners, welke het Nationaal-socialisme aanhingen en daarbij zich met hart en ziel hiervoor inzetten.

291 geboren Winterswijkers (242 mannen en 49 vrouwen) zijn NSB-lid geweest in het tijdsbestek 1933-1945. Voor een gedeelte, korte tijd, voor anderen de gehele periode.
(=2,2% van de totale bevolking)

Dat velen na de oorlog veel namen wisten te noemen is volkomen duidelijk. Iedereen waarschuwde ook in die tijd anderen, waarvoor men op moest passen.
Daarbij werd de Achterhoek en met name Doetinchem en Winterswijk vanaf september 1944 overspoeld met NSB-ers vanuit het zuiden, welke gevlucht waren voor de geallieerden.
Zij allen zochten het laatste half jaar van de oorlog hier onderdak ter voorkoming van arrestatie als landverraders.
Voor de plaatselijke bevolking bleef alertheid geboden tot de laatste dag van de oorlog.

Het gehele onderzoek is te lezen op de website www.oudwinterswijk.nl



Hier wil ik eindigen met nog een citaat van dr.Kooy:

-Anders dan mogelijk verondersteld, blijkt uit de ledensamenstelling van de Winterswijkse NSB geen

extra ontvankelijkheid voor het nationaal-socialisme onder de geboren en getogen Winterswijkers; in

tegendeel, de ontvankelijkheid voor deze ideologie is vermoedelijk onder de allochtonen het sterkt

geweest. (blz.159)



Hans Tenbergen



















Lees verder