oudwwijk
Digitaal erfgoed

Amsterdamse oorlogsevacuee op Winterswijkse boerderij

Ze was zeventien toen ze in januari 1945 vanuit haar woonplaats Amsterdam vluchtte, zoals zovelen, voor de oorlogsellende. Ze kwam terecht op de boerderij van de familie Wamelink (“Tuunteman”) aan de Groenloseweg, waar ze de laatste oorlogsmaanden en de bevrijding meemaakte. Op deze pagina het relaas van Mevrouw A.de. Bruin-Bierdrager, 67 jaar nu en wonend in Zaandam. In de oorlog heette ze Alie Kamlag, naar haar stiefvader.

Ik herinner mij de boerderij als groot met veel bijgebouwen. Het centrale punt was de woonkeuken met een vloer van met zand bestrooide steentjes, in het midden een ronde tafel, rondom stoelen, een servieskast, een linnenkast, een grammofoon met een grote hoorn, een schouw met daarin hangend worsten en zijden spek, een bedstede waarin de boer en de boerin sliepen, een grote kachel.
Grenzend aan de woonkeuken bevond zich aan de ene kant een bijkeuken met een enorm fornuis, aan de andere kant een schaars gemeubileerde kamer met een vloer van houten planken, waar ik sliep. Ik moest iedere ochtend de kachel en het fornuis aanmaken opdat er op het fornuis spekpannekoeken gebakken konden worden voor het ontbijt.

’s Avonds aten we ook spekpannekoeken en ’s middags warm eten. Vaak rodekool omdat dat op de boerderij verbouwd werd. Het draaien van platen op de grammofoon was een omslachtige zaak. Die grammofoon moest eerst opgedraaid worden en bij elke plaat moest er een nieuwe naald geplaatst worden. Er was namelijk geen elektriciteit – nooit geweest trouwens – de verlichting was met carbidlampen.

Ik had niet veel te doen en daarom hield ik me bezig met alle kapotte sokken en kousen te stoppen en als het even kon ging ik naar een kennis in het dorp. Naarmate het weer beter werd in februari en maart werden die fietstochtjes gevaarlijker, want door het mooie weer namen de activiteiten in de lucht ook toe.
Er werd nogal eens geschoten op bewegende doelwitten op de groenloseweg door jachtbommenwerpers (Jabo’s).

Een andere luchtactiviteit bestond erin, dat een vliegtuig vlak boven “onze” boerderij twee bommetjes losliet, die dan schuinweg zeilend op een voor ons niet zichtbare spoorlijn terecht kwamen (in noordelijke richting). Dan zagen we ’s avonds blauw licht in die richting als de spoorlijn weer hersteld werd.
In maart moest ik vaak op het land werken. op een weiland naast de boerderij met een greep molshopen “strijen” (verspreiden). In het al warme voorjaarszonnetje geen onaangenaam werk.

Op een dag zag ik in de verte een zeer donkere lucht aankomen, alsof er onweer op komst was. Maar het bleek veroozaakt te zijn door zware bombardementen. Naar men zei op Bocholt, maar mij leek de richting waaruit die donkere wolken kwamen meer oostelijk, Sudlohn of Stadtlohn, of misschien  was de wind wel gedraaid. In ieder geval zag ik tot mijn verbazing dat het allemaal verbrande papiersnippers waren die naar beneden dwarrelden. Ook het voortdurende gerommel in de verte werd met de dag sterker. Het front kwam steeds dichterbij.

Allerlei geruchten deden de ronde: de boer had gehoord dat er op de boerderij een kanon geplaatst zou worden met wel 50 soldaten erbij. Dat vooruitzicht deed hem besluiten om een schuilplaats in het land te maken. Hij en zijn vrouw waren dagen bezig met het uitgraven van een diepe kuil, een eind van de boerderij af achter het rodekoolveld. Op een middag werd ik door een Duitse soldaat vanaf de zandweg geroepen. Hij was met drie oudere mannen in burger (Volkssturm) en geweren. Hij vroeg of ik aan de boer wilde vragen of hij met zijn gezelschap de nacht op de boerderij mocht doorbrengen. Ik moest een heel eind lopen naar de schuilplaats in aanbouw. De boer durfde  niet te wiegeren. Omdat hij en zijn vrouw het te druk hadden met die schuilplaats, werd het mijn taak het gezelschap van eten en drinken te voorzien en de hele middag met hen door te brengen in de woonkeuken. Een soldaat had het hoogste woord:  Hij was “Fallschirmjager”. Hij was op Kreta “afgesprongen”. Hij had dit gedaan en dat gedaan met de “Tommies” enz.enz. 
Ik hoorde alles met afschuw aan. Hoe kon iemand nou zo trots zijn op zoiets? 

Hij zal ook wel onderofficer zijn geweest, maar daar had ik absoluut geen verstand van. De drie oude mannen deden hun mond niet open en ik trachtte aan die brallerige verhalen te ontkomen door het draaien van alle aanwezige grammofoonplaten op die ouderwetse grammofoon. De muziek was voornamelijk Duitse marsmuziek, helaas. Toen de soldaat eindelijk naar buiten ging om een luchtje te scheppen, barstten de oude mannen tegen mij los met trieste verhalen. Zij hadden al gevochten in de Eerste Wereldoorlog. Zij hadden hun huizen in Dusseldorf en Dortmund verloren door bombardementen. Zij verafschuwden Hitler en hadden geen enkele zin om nog te vechten voor hem. Het was een verloren zaak en zij verafschuwden de fanatiekeling in wiens gezelschap zij waren en die maar niet wilde opgeven.

Het was voor het eerst dat ik met Duitsers sprak en ik kreeg een heel klein beetje meelij met hen, maar ik vroeg me wel af waarom lieten ze zich door een man bevelen. Zij konden hem met z’n drieen toch wel de baas? Overigens was ik me steeds bewust dat zij voor mij de “vijand”  waren. Ik had allang geleerd om over allerlei zaken mijn mond te houden. Dus praatte ik maar wat over het weer, het eten en de muziek.

Dit speelde zich in de laatste week van Maart af. Elke dag hoorden we het front dichterbij komen. Het was een voortdurend zwaar dreunend geluid. Ook was er ’s avonds en ’s nachts een soort lichtschijnsel te zien in zuidwestelijke richting. Ik lag ’s avonds in bed gespannen te luisteren of het al dichterbij kwam. Aan de ene kant erg bang voor wat er zou gebeuren, aan de andere kant toch erg nieuwsgierig naar hoe het zou gaan. En zo brak Goede Vrijdag 30 maart aan. 

Ik was ’s middags vrij en zou naar tante Annie gaan, maar de boer waarschuwde me dat het niet pluis was op de Groenloseweg. Eigenwijs als ik was, ging ik toch op pad.
Bij de Groenloseweg gekomen zag ik een ongelofelijk schouwspel. Daar sjokte het Duitse leger richting Groenlo en waarschijnlijk richting Duitsland, met karretjes, kinderwagens en fietsen enz. Zo ziet een verslagen leger er dus uit, dacht ik, tegelijk beseffend dat ik moest maken dat ik wegkwam want zelfs mijn oude fiets zonder banden was opeens een begeringswaardig vervoermiddel en zou mij zeker ontnomen worden.

Aan het begin van de avond kwamen weer twee Duitse soldaten bij de boerderij aan om onderdak voor de nacht te vragen. Het waren Rode Kruis-soldaten met Rode-Kruisbanden om hun mouwen en zijtassen met een groot rood kruis erop. ik had geen zin om weer Duits te moeten praten en ging daarom maar vroeg naar bed in de aangrenzende kamer, waardoor ik alles verstond wat er gezegd werd. Zij hadden een fles jenever bij zich en wilden die met de boer opdrinken.

Wat ik toen hoorde zal ik nooit vergeten. Zij vertelden dat die Rode kruis-uitmonstering camouflage was. Dat zij in werkelijkheid alle bruggen en bruggetjes moesten opblazen, zodat de opmars van de “Feind” vertraagd zou worden. In die tassen zat het materiaal daarvoor en zeker geen verbandmiddelen. Toen ik de volgende ochtend wakker werd, waren ze er nog steeds, maar de boer wist ze weg te krijgen. Nog geen kwartier later hoorden we een eigenaardig geluid. Iedereen liep naar buiten. Daar zagen we een tank met een vierkant oranje vlak voorop, die langzaam langs de zandweg rolde. In de koepel van de tank een khakikleurig geklede militair die met een verrkijker de omgeving afzocht. Hij moest ongetwijfeld die twee soldaten hebben zien lopen. Ik stelde vol leedvermaak vast dat de geallieerde opmars toch niet zo erg vertraagd was. Alle boerderijbewoners stonden te springen en te juichen: we waren vrij en we hadden zojuist het “front” zien passeren.