Voor en na de bevrijding
A.Weerkamp
In het najaar van 1944 werd een groot aantal mannen opgeroepen om voor de Duitsers grafwerkzaamheden te verrichten; het zgn. “schansen”, hier meestal “spitten” genoemd.De bedoeling daarvan was tweerlei; de Duitsers wilden in het bezit komen van verdedigingswerken tegen de oprukken de vijanden en daarnaast konden ze beter controle uitoefenen op de jonge mannen.
Gedurende de oorlogsjaren waren een groot aantal mannen en vrouwen bij de “ondergronds”. De opzet was zoveel mogelijk afbreuk doen aan de oorlogsinspanningen van de Duitsers: het plegen van sabotage, het verbergen van gezicht personen en vele andere zaken.
Bij ons ingekwartierde soldaten spraken nogal eens over “partizanen” in de gebieden waar ze oorlog voerden. Wat partizanen waren wisten we nauwelijks.
In het najaar van 1944 moesten de spitters van hier naar de omgeving van Zevenaar en naar het naburige Duitsland. De winter van 1944-1945 was tamelijk streng zodat geen graafwerkzaamheden verricht konden worden en voorjaar 1945 waren de Engelsen zover opgerukt dat spitten in die gebieden niet meer mogelijk was. De werkzaamheden moesten toen hoofdzakelijk binnen de gemeente plaats vinden.
Ik ben nog een poosje in de kom van Ratum bezig geweest. In de bocht van de weg voor de boerderij Goossens moest een wegverspering worden aangelegd. Aan weerskanten van de weg werden op enige afstand van elkaar zware palen in de grond ingegraven en de tussenruimte opgevuld met boomstammen. Op onze vraag of deze stelling bedoeld was om de vijandelijke tanks tegen te houden kregen wij ten antwoord: dit is bestemd voor de wielrijders, de tanks nemen hun weg door het naastgelegen weiland. De bomen werden gezaagd in een verderop gelegen bosje, door een man of vier, vijf op de schouder gehesen en dan sjouwden wij ermee verderop. Het was prachtig lenteweer en bij Tuunteman in de mangelkuil liggen was heerlijk.
De Duitsers interesseerde het niet erg meer of de verdedigingswerken op tijd klaar kwamen, ze zagen de oorlog niet meer erg zitten, ze hadden ook hun eigen zorgen. Een soldaat las mij een gedeelte voor uit een brief die hij pas van zijn vrouw had ontvangen. Ze schreef dat ze had moeten vluchten voor de oprukkende Russen; het enige wat ik heb kunnen redden is je beste winterjas. De “moffenmeiden” hadden de weg naar Ratum ook gevonden en konden tussendoor hun vrienden daar vermaken.
Voorzover ik mij kan herinneren heeft het feest hooguit twee weken geduurd. Ook op andere plaatsen in deze gemeente waren de Duitsers bezig. Ze hadden op ’t laatst moeite gedaan de oude Bocholtse spoorbaan weer rijklaar te maken maar zijn er niet in geslaagd.
Dit werk moest ’s nachts verricht worden want overdag waren de Engelse Jabo’s (jager-bommenwerpers) steeds in de lucht en schoten op alles wat zich op de weg bewoog. Ook de (toen nog) zandweg van “Den Tappen” naar de halte Miste hebben ze proberen te verharden. Alle materiaal gebruikten ze puin van de gebombardeerde woningen aan de Morgenzonweg. Boeren uit Miste en omgeving moesten met paard en wagen dit puin vervoeren. ’t Was levensgevaarlijk werk, omdat de jabo’s op alles schoten. Wanneer de voerlui een vliegmachine ontdekten dan lieten ze paard en wagen in de steek en zochten dekking in de bermsloot. De Duitsers hebben de weg niet klaar gekregen: de Tommies waren te vlug.
In de jaren ’42 en ’43 ondervonden wij veel narigheid van de vliegtuigen. De Engelsen voerden regelmatig bombardementen uit, vooral ’s nachts, op doelen in Duitsland, vooral in het Ruhrgebied. De Duitsers stuurden hun nachtjagers erop af en dan vond er vaak een treffen plaats juist boven dit gebied. Om vlugger weg te kunnen komen lieten de bommenwerpers hun last dan vallen. Verschillende boerderijen zijn in die tijd getroffen en verwoest door bommen of vallende vliegtuigen. Van rustig slapen kwam weinig terecht. Wij gingen ’s avonds naar bed met de gedachte: dadelijk komen de vliegtuigen en dan kon het wel eens misgaan. Ik heb gedurende de oorlog weinig echt angst uitgestaan, maar in die tijd wel.
’s Avonds werden de kleren klaargelegd voor de kinderen. Zodra de eerste vliegtuigen zich aandienden het bed uit, de kinderen aankleden en dan gingen wij in de gang zitten. De gang werd uitgekozen omdat daar maar weinig buitenmuren en ramen aanzaten en daardoor de kans op scherfbeschadiging geringer was. Wanneer na verloop van een uur of anderhalf uur de eerste bommenwerpers terugkwamen was het gevaar voor die nacht geweken en konden wij weer rustig gaan slapen in afwachting van de volgende nacht.
Veel boeren hadden een schuilkelder in de grond gemaakt en moesten ’s nachts de hort op, wij voelden daar niet voor. In het laatst van de oorlog hebben wij er nog een gegraven, maar nooit gebruikt.
Naar gelang de oorlog verder ging veranderde ook het karakter van de luchtoorlog. In 1944-1945 was de Duitse Wehrmacht zo verzwakt dat ze niet voldoende jagers meer bezaten om de bommenwerpers te lijf te gaan. Bovendien hadden de Engelsen en Amerikanen steeds meer en betere jagers voor bescherming van hun bommenwerpers. De meeste vluchten op Duitsland werden nu overdag uitgevoerd. Het was een machtig gezicht een vloot van honderden zware vliegtuigen richting Duitsland te zien vliegen en we waren zeer enthousiast: hoe harder het ging hoe liever. Dat veel ellende daarvan het gevolg was daar dachten wij helemaal niet aan.
Ondertussen was de oorlog dichterbij gekomen en een van de gevolgen was dat er steeds meer Engelse jager-bommenwerpers deze kant opkwamen. Ze voerden bombardementen uit in de Duitse grensstreken maar ook de omgeving van Winterswijk was geregeld hun doelwit. Ze hadden het voornamelijk gemunt op de spoorlijnen in de omgeving van het station. De bedoeling was de aanvoer van goederen en materiaal uit Duitsland te verhinderen. Overdag werden de spoorbanen stukgegooid en ’s nachts weer hersteld, zodat tegen de morgen de treinen weer konden rijden. Vooral in de buurt van de Morgenzonweg zijn heel wat huizen vernield, waarbij doden vielen, maar ook het centrum bleef niet gespaard.
Zware bombardementen hadden ook plaats in de grensplaatsen Borken, Bocholt en Stadtlohn.
Door al deze toestanden werden de bewoners van het dorp, vooral in de buurt van spoor en station, bang en trokken massaal de buurt in.
In de omgeving van het dorp was bijna geen boerderij meer of ze hadden een aantal evacuees. In bepaalde delen van het dorp werd het akelig stil. Ik moest een keer boodschappen doen in de omgeving van het station en was de enige die zich in de wijde omtrek op straat bevond. Boodschappen doen was trouwens niet leuk want je had grote kans wanneer je per fiets naar ’t dorp ging, je zonder fiets weer thuis kwam: Duitse militairen die te voet waren pakten mensen zonder meer de fiets af. Dit was geen “klauwen”, maar “organiseren” en: “klauwen und organiseren ist nicht egal”.
Mensen die verder uit de buurt kwamen reden dan ook vaak het eerste deel op de fiets, verborgen hun fiets bij een boer langs de weg in de schuur en gingen vervolgens te voet verder.
Veel boodschappen waren er overigens niet te doen, er was bijna niets te krijgen. Ik herinner me nog een bepaalde week dat er behalve brood er niets te krijgen was dan een pond roggevlokken per persoon. De mensen vermeden zoveel mogelijk de weg. Kerkdiensten werden niet meer gehouden: waar dat mogelijk was kwam men met groepjes bij particulieren samen; de predikanten gingen om beurten ernaar toe. Begrafenissen hield men ’s morgens vroeg; de melk werd ’s nachts naar de fabriek gereden.
De laatste weken hadden we als evacuees ds. en mevrouw de Wit, de familie van der Heide en ’s nachts de familie Braam. De laatsten huisden overdag in een kippenhok bij Haverland, ’s nachts hadden ze daar geen plaats. Wij hadden een varkenshok schoongemaakt, van stro en dekens voorzien en zodoende een heerlijke slaapplaats gemaakt. De familie van der Heide woonde in het toen nog bestaande oude gedeelte van het huis; ds en mevrouw de Wit in de voorkamers en wij in de rest.
Verder hadden wij regelmatig inkwartiering. Toen wij in het najaar 1944 de eerste Duitse militairen kregen kwamen ze een dag tevoren netjes “kwartiermachen”. Kort voor de bevrijding was dat er niet meer bij. Het gebeurde meermalen dat ’s avonds om elf uur een groep Duitsers vertrok en enkele uren later kwam de volgende al weer opdagen. Wij lieten de deuren maar openstaan want afsluiten hielp toch niets. Wij hadden de voordeur op een avond afgesloten maar vonden het slot de volgende morgen midden in de gang liggen; met hun zware laarzen hadden ze de deur eenvoudig ingetrapt.
Op een nacht kwam de oppasser van een luitenant voor het bed van ds. en mevr de Wit staan, scheen hen met zijn zaklantaarn in het gezicht en deelde hen mede dat ze het bed moesten verlaten: de luitenant moest erin. Ze deden maar of ze gek waren, waarop de oppasser in de voorkamer een bed maakte van stoelen en kussens.
Een paar dagen later kwam de opdracht dat de kamers voor de nacht ontruimd moesten zijn. Daar alles in huis propvol zat, werd besloten een ander varkenshok schoon te maken; dominee en mevrouw konden daar dan van hun nachtrust genieten. Op het laatste ogenblik kwam er echter uitkomst; mijn broer in Ratum kon nog wel een vertrek ontruimen waar ze vervolgens hun intrek namen. Met een paar dagen was de zaak weer voorbij. ’s Avonds zaten we met z’n allen in de woonkeuken en dronken melk of “erzatz”- koffie: ondanks alle narigheid hadden wij het best gezellig.
Klauwen was een bezigheid die de Duitsers dagelijks uitvoerden. Normaal was het zo dat, wanneer zij meenden iets nodig te hebben, zij dit schriftelijk moesten vorderen. Met die vordering kon de benadeelde bij de Ortskommandant zijn schadevergoeding bekomen. Wanneer ze echter een bepaald gebied moesten ontruimen konden ze zonder meer pakken wat ze wilden. Toen ze najaar 1944 vanuit Brabant hier naar toe kwamen, waren ze rijkelijk van alles voorzien, o.a. vlees. Later was schraalhans nogal eens keukenmeester. Ik heb hen vaak horen zeggen: “In Schrijndel (N-Br.) was haben wir da gelebt!”
Toen ze hier gingen vertrekken hadden ze het voorzien op paarden, voertuigen, paardetuig, planken tec.
Onze zware wagen hadden we tijdig gesloopt en in de aardappelkuil laten onderduiken. De lichte wagen hadden ze meegepakt; na de bevrijding heb ik hem in Neede teruggevonden.
De stortkar hebben wij op ’t laatste ogenblik in de hoek naast de kamer verstopt: ze hebben hem niet gevonden. Vooral op paarden hadden de Duitsers het erg voorzien. Benzine en brandstof bezaten ze bijna niet meer en dan was 1 p.k. het aangewezen middel.
De boeren probeerden hun paarden te verstoppen maar dat lukte niet zo gemakkelijk. Bij onze buurman was een sjouwer geevacueerd met zijn twee paarden. Toen het nijpend werd bracht hij zijn paarden naar een stukje weiland midden in het bos, daar zouden zij ze vast niet vinden. Op de morgen van bevrijdingsdag gingen ze de paarden halen, maar ’t was niet meer nodig, ze waren verdwenen. Hier werd het paard nogal eens geleend; ’s morgens vroeg kwamen ze hem halen, gingen ermee naar ’t station om goederen mee te vervoeren naar kamp Vosseveld en brachten hem ’s middags terug.
Op zekere middag kwam buurman Hengeveld melden dat zijn paard en ’t onze in het kamp werden vastgehouden. Wij konden onze paarden terugkrijgen wanneer we eerst ’s nachts voor de Duitsers goederen vervoerden van ’t kamp naar Neede. Uiteraard hadden wij niet veel trek in het nachtelijk uitstapje maar na lang beraad besloten wij toch maar te gaan: het behoud van een paard vonden wij zeer belangrijk.
Tegen donker, in verband met jabo’s vertrokken wij uit het kamp. Met hoeveel wij de tocht aanvaarden kan ik mij niet meer herinneren, maar behalve Hengeveld en ik hadden wij ook gezelschap van de “Fuhrer van Henxel”. Omdat hij N.S.B.-er was, was hij tot nog toe steeds vrijgesteld van herendiensten voor de Duitsers maar op het laatste moment gold dat blijkbaar niet meer. Via Groenlo en Eibergen vertrokken wij richting Neede, begeleid door soldaten van de Wehrmacht. Deze wisten niet goed de weg want op zeker ogenblik kwamen wij bij de Bolksbeek terecht. Ze wisten wel dat wij geen brug oversteken moesten en daarom maar weer omgekeerd. In de nanacht kwamen wij op onze bestemming, een boer in de omgeving van Neede. De paarden werden in de schuur gestald en wij werden gastvrij ontvangen bij de boer in de keuken waar wij werden onthaald op “erzatz”-koffie. Het duurde niet lang of de “Fuhrer” was in heftige discussie gewikkeld met de boer. Laatstgenoemde beweerde dat de Tommies zich reeds in Bocholt bevonden. Hendrik ontkende dit ten stelligste, hij hield geregeld de radioberichten bij. Maar in Wezel waren ze in elk geval volgens de boer, waarop de Fuhrer dit ook ten stelligste ontkende. Ik heb toen stiekem mijn arm opgeheven, iets wat de boer begreep, waarop hij de discussie staakte. Van de Duitse soldaten kreeg Hendrik een grote foto van Hitler cadeau, welke hij ons vol trots toonde.
Hendrik vond het prachtig; de soldaten waren er al lang op uitgekeken.
Toen het daglicht werd hebben wij de terugtocht naar huis aanvaard. Onderweg kregen we nog te maken met overvliegende jabo’s. We hebben beschutting gezocht bij een boerderij, iets dat ons door de boer niet in dank werd afgenomen in verband met eigen veiligheid. Dicht bij Winterswijk kwamen ons meerdere N.S.B.-ers tegemoet die vast een veilig heenkomen zochten naar het Noorden. Hendrik sprak nog even met enkele van hen.
Korte tijd later is de Fuhrer van Henxel met paard en wagen in noordelijke richting vertrokken, waar hij enige tijd later in Drenthe werd opgepakt. (na de bevrijding).
Ik kwam dus, met het paard weer thuis, het had de moeite geloond de lange tocht te maken. De vreugde was echter van korte duur want enkele dagen later kwamen ze weer. Nu om het paard te vorderen en ondanks heftige protesten namen ze hem mee.
Omdat het duidelijk werd dat we binnen korte tijd oorlogsgebied zouden worden, besloten wij schuilgelegenheid te maken. Uit het kelderraam verwijderden wij met moeite de spijlen en beschermden het raam met zandzakken tegen bomscherven. In het bos vlak bij huis hadden wij reeds een schuilkelder gegraven, maar die hebben we nooit gebruikt omdat meerderen dat griezelig vonden. De ingerichte kelderruimte hebben we gelukkig ook niet nodig gehad.
Dat de oorlog naderbij kwam bleek uit verschillende zaken: de jabo;s die enige tijd de omgeving van Winterswijk onveilig maakten verlegden hun werkterrein naar de grensstreek in Duitsland; Borken, Stadlohn en Bocholt werden regelmatig gebombardeerd. Op een prachtige lentedag in ’t laatst van Maart was Bocholt aan de beurt. We konden hier duidelijk waarnemen wat er gaande was. Met een zachte Zuidoostenwind dreef de rook deze kant op. Papiersnippers en dergelijke met zich mee voerende. De Wehrmacht ontwikkelde ook steeds meer activiteit want behalve een groot gedeelte van het huis namen ze nu ook bezit van een gedeelte van de schuur.
’s Avonds om elf uur vertrok een groep en een paar uur later was een volgende weer aanwezig zonder tevoren aan te kondigen dat ze van plan waren te komen. op een middag kwam er een groep Volkssturmer opdagen. Dit waren oudere mannen die in de oorlogsindustrie werkzaam waren geweest maar nu, omdat deze industrie in het Ruhrgebied niet meer werkte, bij de Wehrmacht waren ingedeeld. Meerderen van hen hadden hun burgerkleding nog bij zich. Ze probeerden die te ruilen voor levensmiddelen, ’t Waren in ’t algemeen wel rustige mannen die het wel geloofden, voor hen hoefde het heus niet langer. Naast deze mannen behoorden tot dit onderdeel enkele knapen van de Hitlerjugend; jongens van een jaar of 17 die vrijwillig bij de Wehrmacht waren gegaan. Deze dachten er heel anders over; zij zouden de Tommies wel eens mores leren en wanneer Hitler dan kwam met zijn geheime wapen, was de zaak bekeken.
Donderdag voor Goede Vrijdag is van der Heide nog naar het Woold geweest en hij kwam terug met de mededeling dat er op de wegen in het Woold een zeer druk militair verkeer aan de gang was, er zat iets aan te komen.
En toen kwam Goede Vrijdag.
’s Morgens was er een kerkdienst bij Klomps die geleid werd door ds.de Wit. Voor die tijd hadden wij nog een aanvaring met de Duitsers. Zij hadden op de deel een wagen staan waarop zich een hoeveelheid vlees bevond en dit was verdwenen. Wij werden verdacht van klauwen. Na enige tijd vonden ze het vermiste vlees terug. Van der Heide heeft hen toen behoorlijk van katoen gegeven.
Na de middag had ds de Wit een kerkdienst bij te Raa in Ratum. Bij zijn thuiskomst sprak hij er zijn verwondering over uit dat van het Gellinkdarp niemand aanwezig was geweest. Hij wist niet dat de Tommies daar al aanwezig waren en er gevochten werd en de boerderij de Kuper in brand geschoten was. Na enige tijd trokken de Tommies weer terug naar Duitsland. Ook in het Woold werd op Goede Vrijdag gevochten. De Tommies waren vanuit Bocholt gekomen en in het Woold de grens overgestoken. Een tankcolonne werd nabij boerderij Meerdink door de Duitsers opgewacht. Ze hadden de boerderij Veldboom in brand gestoken en met hun pantservuisten dekking gezocht in de bermsloot, aan het zicht onttrokken door de rookontwikkeling van de brandende boerderij. Een aantal tanks ging in vlammen op. De Tommies trokken zich daarop terug en kwamen kort daarna terug met vlammenwerpers. Het pleit was toen spoedig beslecht.
Intussen waren de gebouwen en het erf hier vol met Wehrmacht. Enkele officieren waren te gast bij de familie de Wit, de lagere goden waren bij ons in de keuken en verder overal.
Ds. de Wit had een gesprek met de officieren over de geestelijke verzorging van de Wehrmacht maar werd daar niet veel wijzer van.
Van een Pfarrer hadden ze nog nooit gehoord, het enige wat ze wisten was dat er Geistlichen bestonden.
De soldaten waren niet erg op hun gemak. Vanuit de richting Vreden was schieten te horen en blijkbaar waren ze bang dat ze ingesloten zouden worden.
De stemming was min of meer grimmig. De soldaten hadden veel kabaal en gaven aan hun ongenoegen uiting met zingen en lawaai schoppen.
Daar alles er op wees dat wij moeilijkheden hadden te verwachten, hebben wij vroeg gemolken en het vee gevoerd, toen de staldeuren ontgrendeld, de koeien van hun kettingen ontdaan en aan touwen vastgezet met het broodmes onder handbereik, zodat wij in geval van nood het vee in korte tijd naar buiten konden drijven.
De hele avond bleef het onrustig maar tegen elf uur kwam de boodschap: vertrekken, wat met gejuich begroet werd. Via de Groenloseweg zijn ze in noordelijke richting vertrokken.
’s Nachts hoorden we regelmatig schieten en toen we wakker werden luidden in Winterswijk de klokken: we waren bevrijd.
De Tommies waren vanaf Bocholt via het Woold Winterswijk binnengetrokken. De Duitsers hadden bij hun aftocht de brug in het Woold opgeblazen maar in de kortste keren was door de Tommies een noodbrug gelegd.
Enkele moffenmeiden hadden de nacht in de schuur doorgebracht en vertrokken schielijk; ze zullen hun Alfreds en Heinrichs wel nooit terug gezien hebben. Een groot aantal tanks ging via de Vredenseweg naar Duitsland. Op de hoek bij het hertenkamp hebben wij onze bevrijders verwelkomd. Dit leverde nog wel het een en ander op. Ze waren erg royaal met het uitdelen van snoep en chocolade en daarnaast ook zeep en levensmiddelen, iets dat zeer in de smaak viel.
Het plaatselijk gezag was in handen van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten (N.B.S. niet N.S.B.!)
Gemeenteraden waren er niet meer, NSB-burgemeesters en wethouders hadden hun werk gedaan. Wel werden “goede” burgemeesters weer in hun ambt hersteld.
Een van de eerste taken die het nieuwe gezag zich stelde was het ophalen van de NSB-ers. Een aantal meest jongere mannen werd tot hulp-politieagent aangesteld. Ze kregen een band met het opschrift NBS om hun arm en een geweer in de vuist en werden uitgestuurd de aangewezen personen van hun huis op te halen en af te leveren in bepaalde gebouwen. De vrouwen werden in eerste instantie opgeborgen in de openbare leeszaal, de mannen in kamp Vosseveld en openbare gebouwen. Hier in de buurt werd o.a. H.L. opgebracht. Naast een NBS-er slofte de NSB-er op Winterswijk aan: ik vond het een zielig gezicht. Een van onze vrouwelijke evacuee’s liep in draf naar de weg om hem te bespotten en uit te schelden. Ondanks alles wat er gebeurd was had ik medelijden met de man. Voorzover ik weet had hij niemand kwaad gedaan en was hij in de dertiger jaren toen het ook voor de kleine zakenman moeilijk was om het hoofd boven water te houden door Ratumse NSB-ers overgehaald om lid van de partij te worden.
Hetzelfde was het geval met de bejaarde W uit het Masterveld die een paar dagen na de bevrijding in gezelschap van een NBS-er naar het dorp slofte. Deze werd korte tijd later weer vrijgelaten en kreeg huisarrest. De behandeling van de gewezen NSB-ers verdiende de eerste tijd niet bepaald een schoonheidsprijs. Ze werden vaak gesard en gedwongen allerhande kinderachtige dingen te doen. De opgekropte woede van de bevolking zocht nu een uitlaat. Na enige tijd kwam er een nieuwe commandant die streng maar rechtvaardig beleid voerde waardoor de toestand snel verbeterde. De gearresteerden werden aan het werk gezet voor de gemeenschap, maar ook particulieren konden tegen een matige vergoeding van hun diensten gebruik maken. Wij hebben een keer een aantal vrouwen gehad om haver te binden en later een groep mannen voor de oogst van wortels. De “lichte” gevallen werden in de loop van het jaar geleidelijk vrij gelaten, de anderen werden door een tribunaal, bestaande uit de kantonrechter en twee leken berecht.
De straf bestond meestal uit een geldboete, enige tijd zitten en in elk geval verlies van hun politieke rechten voor lange tijd.
Over hun zaken en bedrijven werd korter of langer tijd een beheerder aangesteld. Dat was o.a. bij L. en een paar boeren in Ratum het geval. Na verloop van tijd kregen ze hun bezittingen terug.
De eerste dag van de bevrijding kregen we meteen inkwartiering van de Tommies. Een kolonne tanks installeerde zich tegen de bosrand in het weiland voor het huis. Het binnenrijden ging heel gemakkelijk, ze reden gewoon draad en palen omver en reden, diepe sporen achterlatend dwars door het weiland naar de bosrand. Ds. de Wit maakte tegenover de kommandant de opmerking dat het jammer was dat het weiland zo kapotgereden werd maar zijn antwoord was: moet je maar eens in Gendringen gaan kijken, daar is alles kapot.
De soldaten installeerden zich op de hooizolder na eerst met wapens in de hand onderzocht te hebben of er nog Duitse soldaten achtergebleven waren.
Het laatste wat de Duitsers hier gedaan hadden was: klauwen. Het eerste waar de Tommies mee begonnen was: klauwen. Met het oog op Pasen had moeder een aantal eieren opgespaard en die opgeborgen in de kelder en nog geen uur na aankomst waren de eieren verdwenen.
Waar zich de daders bevonden was niet moeilijk te raden.
De eerstvolgende dagen werd hier grote markt gehouden van fietsen, huishoudelijke artikelen en vele dingen meer. Ze hadden deze artikelen “georganiseerd” in het naburige Duitsland.
Na enkele dagen waren de Tommies grotendeels verdwenen en werd alles in het werk gesteld om het normale leven weer op gang te brengen. Het hoogste gezag werd hier in ’t begin uitgeoefend door het Militair Gezag en de burgemeester. De gemeenteraad was al enkele jaren uitgeschakeld. Na enige tijd werd een noodgemeenteraad ingesteld die meest benoemd werd met advies van het voormalig verzet en waarin vele oud-verzetsmensen zitting hadden.
De Duitsers hadden in de oorlog massa’s waardeloos geld gedrukt; na de oorlog moest dit weggewerkt worden.
Tevens was door heel wat mensen zwart geld verdiend in het klein en vooral in het groot. Het was uiteraard onverteerbaar dat ze dit geld, dat in dienst van de vijand was verdiend, voor zichzelf benutten konden.
Minister Lieftinck kreeg tot taak het geldwezen te zuiveren. Op een gegeven moment werd al het geld ongeldig verklaard en kreeg ieder burger tien gulden om zijn dagelijkse levensbehoeften te betalen. Naderhand werd alles waarvan men bewijzen kon dat het rechtvaardig verkregen was, omgezet in nieuw geld. Op het laatste nippertje trachten velen nog van hun zwarte geld af te komen. Kort na de bevrijding verschenen in Winterswijk voor het eerst botsautootjes. Verschillende zwartgeldbezitters zaten bij wijze van spreken dag en nacht in de autootjes. Ze hadden in elk geval nog iets voor hun geld.
Na een aantal jaren was de toestand weer vrij normaal, al heeft het in verschillende landen nog jaren geduurd voor het zover was.
Opmerkelijk was dat in Duitsland, dat de oorlog verloren heeft, de economie veel eerder op gang kwam (dank zij de Marchall-hulp) dan in Engeland, dat tot de overwinnaars behoorde,
Winterswijk, 1993-1994 A. Weerkamp