Jan Nijenhuis- Harkels Jan
“Het begon eigenlijk met de luchtaanval op Bocholt, ik herinner me dat we hier werden geconfronteerd met een regen van papiersnippers, verkoold maar soms nog goed leesbaar.
Enkele dagen later liep ik op de weg achter het huis, toen er enkele Duitse pantserwagens aan kwamen rijden. Uit een ervan sprong een Ober-Feldwebel, die me vroeg: “Ist hier irgendwie eine Stellung fur Arti erkundigt.”
Ik wist van niets. Misschien een uur later kwamen er enkele kanonnen. Eentje werd opgesteld bij ‘de Huusker’, een paar andere tegenover de ‘Holthuusmoat’.
Dat hebben we gemerkt, want regelmatig klonken het “Achtung Feuer” en vlogen de granaten over ons huis richting Bocholt, en verder.
Overal in de buurt waren er Duitse soldaten ingekwartierd, ook bij ons. Ze zaten in de grote kamer, ik sliep er vlak naast. Ze waren hele nachten bezig met hun telegraaf, stroom wekten ze op met een fiets.
De Duitsers, die bij de bakker waren ingekwartierd, haalden ‘s middags hun warme maaltijd bij de school. Als vervoersmiddelen gebruikten ze kinderwagens en bolderkarren.
Dan liepen ze door de ‘bongerd’ en probeerden ze met stokken de appels die aan de boom waren blijven zitten, eruit te gooien.
Dan hadden ze onderweg ook nog wat te bikken.
Ik denk dat het Witte Donderdag was, dat we wel voelden dat de Engelsen naderden. We waren bezig om in de buurt van de graanschuur een schuilkelder te maken en we hadden al een aarden wal van zo’n halve meter hoog, toen een kapitein kwam kijken.
Deze noemde het een zinloos project en om dat te illustreren pakte hij z’n revolver en schoot dwars door ons bouwsel. Daarop vroeg hij of we geen kelder hadden. Die hadden we wel, maar we hadden niet zoveel zin om hem, die te laten zien. De week ervoor hadden we het vlees en de groente echter al verstopt onder de houtvoorraad, verpakt in grote luciferkisten. We lieten hem de kelder zien en toen hij deze zag – hij keek verder nergens naar – zei hij dat ons daar niets kon gebeuren.
De laatste dagen voor de bevrijding sliepen er ook Duitsers op de zolder. Vader had daar een zo goed als nieuw paardentuig onder het hooi verstopt en op een gegeven moment kwam er een soldaat de trap af met een zak in de hand. ‘Wat heb je daar?” , vroeg vader, waarop de soldaat antwoordde, dat er hooi voor het paard in zat. Vader greep hem de zak uit de handen en hield deze ondersteboven, waarna het paardentuig eruit rolde. Vader vroeg woest of hij dat ‘hooi’ noemde.
De soldaat antwoordde: “Ach Bauer. Ich muss dat Pferdegeschier haben, sondst kann Ich ja gar nicht fahren.” Maar m’n vader zei: “Mooi niet, we zijn al een paard, een wagen en een rijtuig kwijt, dat is meer dan genoeg.”
We hadden nog een 3-jarig paard, maar dat was nog niet beleerd. Dat hadden we naar ‘t bos gebracht, bij ‘t Keunenhuis’’ achter de ‘Moat’. Het heeft daar de oorlog overleefd.
tegen de avond op Donderdag zagen we dat de soldaten zich ingroeven onder de heg, tussen ‘Elfert’ en ons huis. Toen zijn de meesten van ons in de kelder gaan zitten. De soldaat van het paardentuig kwam nog even afscheid nemen, hij was al stomdronken.
Vlak voor men naar het front ging werd er nog even flink ingenomen. Een Feldwebel vroeg of ik ook wat wilde drinken. Ik heb toen een twee-liter weckfles gepakt.
“verdammt noch mal, was wollst du saufen”, was z’n reactie. De soldaat van het paardentuig was heel sentimenteel en in de gang smakte hij tegen de grond. Hij hoefde dat paardentuig helemaal niet meer te hebben. “Die Hollander sind immer gute Leute gewesen.”
Hij had een das om die een nederlandse vrouw voor hem had gebreid:
“Ich komme aus Wuppertal, aber Ich sehe Wuppertal nie wieder!”
Daarop klonk het vanaf de deel: “Herman machen Sie doch fort, der Tommy ist ja da!”
Herman sputterde nog tegen, “Och, verrecken Sid doch mit dem Tommy” , waarna hij bij kop en kont werd gepakt en op de wagen werd gezet. het was de laatste Duitser die ik zou zien.
De volgende morgen waren de Engelsen er, ‘s Nachts hoorden we regelmatig mitrailleur-vuur, maar verder is er rond ‘ ‘t Harkel’ niet zoveel gebeurd. Het verschil was opmerkelijk: de erbarmelijke staat waarin het Duits materieel verkeerde ( voor zo ver nog aanwezig) en de enorme hoeveelheid jeeps, vrachtwagens en ander materiaal van de Engelsen, dat we toen te zien kregen.
‘s Morgens om acht uur heb ik m’n eerste ‘Player’ gerookt en dronken we thee met enorm veel suiker, beide gekregen van de Engelsen. Deze installeerden een keuken bij ons op de deel waarvan de vlammen bijna tot aan het zolder sloegen. Herman van ‘de Huusker’ kwam ook even langs. De eerste Tommy die Herman had gezien, was uit z’n kippenhok gekomen. herman merkte hierover op: “Noa bunne wi’j ok van dat gevroagte: “Haben Sie noch Eier?” af, dizze haalt ze zelf.”
UIT: 75 JAAR HET WOOLD 1928-2003