Onderduikers
Door Ru Wewer
“Kiek is,” zei moeder Anna, de boerin, terwijl ze naar het keukenraam wees.
“Daor kump joh ne politieagent an.
Wat zol den hier motten? “Waarschuw de onderduikers. dat ze zich opbargt.”
Snel keken de opgroeiende kinderen door het raam en zagen dat een agent per fiets het boerenerf van huize Harmelink in Meddo opreed. Meteen stoomden zij de daele op om de mannen, die hier ondergedoken waren, te waarschuwen.
Het was vrij koud in het begin van het jaar 1945 en de politieman Van Drie kwam handewrijvend de woonkeuken van de boerderij binnen waar moeder Anna, wat zenuwachtig, een en ander rechtzette. Met een “Goedemorgen” werd Van Drie ontvangen en amicaal als hij was zei hij: “Ik kroep eerst maor wat bi-j de kachel.”
Gastvrij als moeder Anna steeds was, zei ze: “Agent, lust oew wal ‘n kop koffie?”
Natuurlijk lustte Van Drie dat wel na zo’n koude tocht per fiets. Terwijl hij zijn koude handen nogmaals wreef zei Van Drie: “Ik heb ja de tijd wel. Of ik nu vijf minuten eerder of later bij Elferink kom, zal wel niet erg zijn.”
“Elferink, zo ging hij verder, “is na de kerst niet meer verschenen bij zijn legerdonderdeel in Den Bosch, waar hij als Duits soldaat gelegerd was. Nu moet ik hem ophalen en op transport naar Den Bosch zetten.”
Moeder Anna liet niet merken, dat ze geschrokken was door de mededeling van Van Drie en hield zich van den domme. Ze wist heel zeker, dat Elferink, een buurman, die al tientallen jaren in de nabijheid woonde, een hekel had aan die Duitse bedoening en vooral aan dienstname in het leger. Om erger te voorkomen was hij enkele maanden geleden, na een oproep van de Duitse overheid, met grote tegenzin vertrokken naar DEn Bosch en had toen al tegen zijn vrouw Leida gezegd: “Als het even kan smeer ik hem en duik ik thuis onder.”
Moeder Anna liep de keuken in om koffie te zetten en trok de deur achter zich dicht. Haar eerste reactie was vervolgens een der kinderen weg te sturen naar buurman Elferink met de boodschap, dat de politie naar hem onderweg was. Bovendien wist Anna, dat de spoorwegconducteur Rauwers daar ook verbleef als onderduiker. De koffie smaakte Van Drie prima en toen moeder Anna vroeg, of hij nog een kopje lustte, werd dat niet afgeslagen. Zodoende kreeg men bij Elferink de tijd om weg te komen en vluchtten Elferink en Rauwers naar buurman Kersten, waar ze zich verstopten boven de koeiestal, in het daar aanwezige hooi.
Van Drie, die de nog ouderwetse kopjes koffie goed hadden gesmaakt, dankte de boerin hartelijk en vroeg tot verbazing van de boerin: “Waar woont eigenlijk die Elferink? Ik weet het niet precies en daarom dacht ik, laat ik het maar vragen bij Harmelink.”
Moeder Anna, die inmiddels zeker was, dat haar boodschap goed was overgekomen en dat zowel Elferink als Rauwers zich in veiligheid hadden gebracht, ging met Van Drie naar buiten en wees hem de boerderij Elferink. Vanuit een raam in de slaapkamer werd de tocht van Van Drie naar Elferink nauwlettend gevolgd, vooral toen hij, tien minuten later, op zijn eentje weer terugfietste naar het dorp, zonder Elferink.
Natuurlijk was men bij de fam.Harmelink nieuwsgierig hoe het bij Elferink gegaan was tijdens dit politiebezoek. Moeder Leida, nog was wit rond de neus, vertelde direct: “Toen agent Van Drie mij vroeg of Elferink in huis was, heb ik doodkalm gezegd, dat hij in dienst was in Den Bosch en Van Drie had er vlot vrede mee.”
Ru Wewer, 1993