Janus Dagelinckx De Koster
Janus Dagelinckx Koster
Het huis met het trapgeveltje
Adrianus Johannes (Janus) Dagelinckx is geboren in Bergen op Zoom op 16 november 1880 en was de zoon van Josephus Franciscus Dagelinckx en Maria Margaretha Raps.
Hij was de derde uit een gezin van 12 kinderen.
Hij was kleermaker, een beroep dat in de geschiedenis tot in generaties binnen de familie is uitgevoerd. Rond 1903 is hij naar Winterswijk vertrokken, omdat hij binnen deze plaats koster kon worden in de Sint Jacobuskerk aan de Misterstraat. Het heeft ons altijd verbaasd dat een katholiek man uit Bergen op Zoom, een rasechte bourgondier, naar het behoudende protestante Winterswijk is vertrokken. Zijn drijfveren zijn ons niet altijd duidelijk geweest.
Opa Dagelinckx heeft eerst gewoond in de Misterstraat nr.6, op het uiteinde van de Bosschesteeg. In deze Bosschesteeg woonde mijn oma Anna Carolina (Lina) Schmidt, toendertijd samen met haar moeder Maria Geertruida Schmidt-Iking, haar zus Johanna Berendina Catharina (Anna) Schmidt die later getrouwd is met de smid Bernardus Johannes Hendrikus (Bennie) ter Hart aan de Misterstraat (pand Oxener), en haar broer Franziscus Josephus (FRans) Schmidt die later getrouwd is met Geertruida Paulina Maria Appelboom.
Oma’s vader Jozef Schmidt was reeds in 1893 op 35-jarige leeftijd overleden.
Hij was blauwverver en hij was door de heer Willink van de Batavier in Winterswijk vanuit Hausach in Baden (Dld.) naar Winterswijk gehaald, omdat Jozef Schmidt als blauwverver specialist was in het ontwerpen van nieuwe en vooral blauwe verfkleuren. Als gevolg van het werken met de verfstoffen is Jozef psychisch verward geraakt en opgenomen in de psychiatrische inrichting te Rosmalen waar hij is overleden.
Zijn vrouw bleef met drie kinderen achter; de jongste, mijn oma, was nog maar vijf jaar oud. Weduwe Schmidt-Iking is in die periode voor andere mensen gaan wassen.
Het schijnt dat Janus Dagelinckx en Lina Schmidt elkaar hebben leren kennen door het feit dat ze zo dicht bij elkaar woonden. Zij trouwden op 17 januari 1908 op 27-jarige resp.19-jarige leeftijd en zij kwamen te wonen in de Misterstraat 62, het huis met de trapgevel. Dit huis was in eigendom van de R.K.Kerk, dat eveneens in de Misterstraat gelegen was.
In oktober 1908 is het eerste zoontje geboren: Josephus Franciscus (Jozef) Dagelinckx. De tweede zoon Bernardus Johannes Maria (Bennie) Dagelinckx wordt op 25 mei 1910 geboren, maar hij overlijdt na vier maanden.
Mijn moeder Geertruida Johanna Maria (Truida) Dagelinckx wordt als derde kind geboren op 5 juni 1912. Een maand later overlijdt plotseling de oudste zoon Jozef.
Het volgende artikel verscheen op 27 juli 1912 in de Winterswijksche courant:
“Een hoogst treurig ongeluk is Dinsdagmiddag om circa 5 uur hier gebeurd. Het 4 jarig zoontje van den kleermaker D.in de Misterstraat stond voor het ouderlijk huis. Een knaapje, dat aan de overkant stond, riep het aardig ventje, juist op het ogenblik dat een dubbele, zwaar beladen houtwagen voorbij ging.Toen de eerste wagen gepasseerd was, wilde de kleine, die op een andere wagen geen erg had, overloopen. Het knaapje struikelde en zonder dat men het kon verhoeden, ging het rad van den wagen over schouder en rug, zoodat de gehele borstkas werd ingedrukt. De moeder kwam op het gegil aanloopen, nam de kleine op, doch merkte al spoedig, dat het leven bijna geweken was. De ijlings ontboden geneesheer kon geen hulp meer aanbrengen. Een laatste snik…. en de lieve jongen was niet meer.
Dat de ouders ontroostbaar zijn over het verlies van hunner lieveling valt te begrijpen. Het geval heeft algemeen deernis bij onze bevolking verwekt. Naar wij vernemen heeft de voerman geen schuld aan het ongeval. Minder te verdedigen is het echter, dat vooraan bij de tweede wagen geen geleider liep. Het ongeluk ware dan te voorkomen geweest “
In oktober 1917 wordt geboren Maria Margaretha Carolina (Marie) Dagelinckx.
En op 11 mei 1920 Anna Margaretha Maria (Anna) Dagelinckx. Het laatste dochtertje overlijdt na 8 maanden.
Het huis met de trapgevel dateert van 1878. Aanvankelijk was het een gewoon woonhuis, maar opa Dagelinckx is er een sigarenhandel begonnen.
“Het Wapen van Winterswijk” , waar ook de voetbaluitslagen voor de etalageraam kon worden bekeken.
Opa was een actief man: hij zat in diverse verenigingen, was de jaarlijkse Sinterklaas in het dorp, was lid van de vrijwillige brandweer, beroepsmatig kleermaker, sigarenhandelaar, maar vooral koster.
Er bestaan talrijke foto’s genomen rondom de R.K.Kerk, waarop hij staat afgebeeld in functie als koster.
Met zijn postuur heeft hij indruk gemaakt, zodanig, dat hij in 1967 door Ben Bekker, wordt beschreven in zijn streekroman “Chrisjan de Krummele”.
“Alle kerken in ons dorp hadden een koster. Al die kosters waren ordentelijke en waardige mannen. Er was niet dat op aan te merken. Aan het hoofd van de begrafenisstoet trokken ze jaar in jaar uit door de straten van Winterswijk. Maar alle kosters en de burgers bovendien, waren het erover eens dat Janus Schrijnemakers, de koster van de roomse kerk, een klasse apart was”.
Hoe statig de andere kosters ook voor hun begrafenisstoet uit liepen, het bleef lopen!
Janus schreed, waarbij hij zijn voeten op een onnavolgbare wijze lichtelijk naar buiten zette. Nu had hij, dat moet nadrukkelijk worden vermeld, zijn figuur mee. Hij bescjikte over een indrukwekkende omvangrijke buik, die een rechtstreekse, min of meer dwingende en balancerende invloed had op zijn gang. Boven de massieve romp torste Janus een groot hoofd met blozende wangen en een grote fraaie snor. Dit gezicht behield ook op de plechtige momenten iets van een sluimerende opgewektheid en goedheid.
‘t Was als het ware een symbool van het geloof in de wederopstanding.
En wanneer de trieste plechtigheid op het kerkhof ten einde was, dan wendde Janus zich tot de aanwezigen, voegde hun met een luid galmende stem enkele woorden toe waar zelden iemand iets van verstond om steeds te eindigen met dezelfde zin
“namens de familie zeg ik u dank voor de betoonde belangstelling. Geliefde mij te volgen” .
Dan draaide hij zich resoluut om, zette met een weids gebaar de hoge hoed weer op en ging de genodigden voor naar het sterfhuis of naar een cafe waar de groeve (begrafenismaal) gehouden werd.
Janus Schrijnemakers had alles om een gelukkige koster te zijn, indien zijn traktement niet zo schriel was geweest. Nu was het in de dertiger jaren een doodgewone zaak dat bijna iedereen onderbetaald werd, maar bij Janus had dat, vond hij, een aanwijsbare oorzaak.
Als je een pastoor had, die ieder dubbeltje niet tien maar twintig keer omdraaide, die een nacht niet sliep als hij een kwartje extra had uitgegeven en zich ronduit zondig vond van pure verkwisting als hij een gulden moest besteden, ja, dan was je als koster nergens.
En omdat Janus van jongs af aan in zijn Brabantse stamland was voorgehouden dat je nooit bij de pakken neer moest zitten, was hij een boekhandeltje begonnen. Dat gaf natuurlijk extra werk en extra zorg.
Eigenlijk had Janus nu een dubbele taak: koster en winkelier. Deze dubbele last had echter geen nadelige invloed op zijn gewicht en humor.
Ik durf te beweren dat Ben Bekker zijn roman op ware feiten heeft gebaseerd en er vervolgens een spannend verhaal van heeft gemaakt.
Ware feiten, want dat verhaal over de zuinigheid van de pastoor, dat komen we later opnieuw tegen.
Mijn moeder, Truida Dagelinckx, was als meisje in betrekking aanvankelijk bij dokter Bakker aan de Markt en aansluitend bij notaris Roelvink. In 1934 heeft zij tijdens de onthulling van het Alfons Ariënsbeeld in Enschede kennis gemaakt met mijn vader Johannes Bernardus (Johan) Drubers.
Deze familie “Drubers in ‘t veld” was een goed katholieke familie hetgeen een pre was voor de familie Dagelinckx-Schmidt. Mijn ouders zijn in 1939 in Winterswijk getrouwd en ze zijn vervolgens in Enschede gaan wonen.
Hier zijn de eerste kinderen geboren. Toen opa Dagelinckx in 1943 ziek werd is mijn moeder teruggekomen naar Winterswijk om voor hem te zorgen. Na het overlijden van opa Dagelinckx is het gezin Drubers verhuist naar Winterswijk en nam mijn vader de baan van koster alsmede de sigarenzaak over. In de daaropvolgende 7 jaar werden drie kinderen geboren. Mijn broers en zussen hebben goede herinneringen aan hun kindertijd in Winterswijk.
Mijn ouders daarentegen veel minder. De kosterswoning annex sigarenzaak waar het gezin woonde had eind veertiger jaren nog steeds grote oorlogsschade. Herstelwerkzaamheden bleven uit. Er ontstond een conflict met de verhuurder. Mede door invloed van mijn moeder heeft mijn vader werk aangeboden gekregen in Enschede en in 1951 is het gezin opnieuw verhuisd naar Enschede, waar ik een jaar later ben geboren. Het pand met trapgevel werd later aan de firma Timmerhuis verkocht, die het karakteristieke pand omstreeks 1960 probleemloos liet slopen.
Jos Drubers
Freriks Nieuws, maart 2008
Foto’s: van nazaten Janus dagelinckx