oudwwijk
Digitaal erfgoed

MOORD OP VISCHEDIJK

Ru Wever, 1994

Geweldsmisdrijven zijn in de annalen van de Winterswijkse politie niet erg talrijk. Het zal wel te maken hebben met de aard van de bevolking. Maar er is een incident, dat, hoewel het al een kleine halve eeuw oud is, nog steeds in veler geheugen voortleeft; de moord op Visschedijk. Een onopgeloste moord. De journalist Bill Bilderbeek schreef de volgende reconstructie aan de hand van het politiedossier P.V.1.752.31 terzake misdrijven tegen het leven gericht. Een verhaal vol drama, familievetes en onbeantwoord gebleven vragen; over tientallen verhoren, een reeks aanhoudingen, zelfs een halve bekentenis; over verlinking vanuit de cel en sterke aanwijzingen, zelfs van de paragnost Croiset. Maar uiteindelijk zonder dader voor de rechter.

DE MOORD OP VISCHEDIJK BLEEF EEN ONOPGELOST RAADSEL

Het was een stille herfstmorgen, die woensdag de 23ste oktober 1946. In de toch altijd al rustige 2e Gasthuisstraat leek alle leven uitgeblust. De vrouw van melkboer te Gussinklo slofte de hoek van de Leliestraat om, op weg naar Vischedijk, de oude, alleen wonende man op nummer 32, die zij af en toe een litertje melk bezorgde. Al op enige afstand zag zij de voordeur op een kier staan en dat verbaasde haar. Ze klopte aan en toen er geen reactie kwam deed ze de deur verder open en keek ze naar binnen. Citaat uit het proces-verbaal van de agenten J.F.Pouw en H.A.Tammer, d.d. 31 oktober 1946. “…..zag ik Vischedijk met een geheel bebloed hoofd, direct achter die deur languit in het portaaltje van zijn woning liggen. Hij lag met het hoofd in de richting van de voordeur en met zijn benen in de gang achter het portaaltje. Na dit gezien te hebben schrok ik erg en dacht ik, dat Vischedijk zich aan zichzelf had vergrepen. Ik liep direct weg om hulp te halen.” 
Ze alameerde meteen de naaste buren; metselaar Bloemers, de huisbaas van Vischedijk, stoelenmatter Gotink, stoker Van Doorn, schilder Oberink en Wevers, ook schilder. Oberink zag bij Vischedijk nog tekenen van leven, maar kreeg geen woord meer van hem. De politie werd gewaarschuwd, dokter Jagerink en natuurlijk de kinderen van Vischedijk; dochter Anna, de oudste, en de zoons Willem en FRans. Toen die in de 2e Gasthuisstraat verschenen was daar al een oploopje. De ziekenauto kwam aanrijden, en Vischedijk werd naar het r.k.ziekenhuis overgebracht.

De agenten Pouw en Tammer zagen al gauw dat er van zelfmoord geen sprake was. Vischedijk was op het hoofd geslagen met een fietspomp en wel zo hard dat die in onderdelen op de vloer verspreid lag. Woon- en slaapkamer waren overhoop gehaald, de inhoud van ladekasten lag her en der in het rond. In het portaaltje vonden zij vele bloedsporen. Zij vroegen de zwaar gewonde Vischedijk verscheidene malen: “Wie heeft dat gedaan?”, maar hij kreunde slechts, opende nog wel de ogen, maar antwoordde niet. Dat antwoord kwam ook niet meer – Vischedijk stierf ’s middags, omstreeks vijf uur, zonder nog tot bewustzijn te zijn gekomen; hij was 68 jaar.

DAG VAN ONDERTROUW

Het onderzoek ging over in handen van de rechercheurs Gerkes en Tangena. Zij stonden voor een kolossale taak. Er moesten vele betrokkenen worden gehoord, buren en familieleden en wie verder nog van belang zouden blijken te zijn.
In de eerste verhoren was er een facet, dat centraal kwam te staan. Buren wisten te vertellen, dat deze woensdag voor Vischedijl een feestdag had moeten worden. Hij zou namelijk in ondertrouw gaan met een aanzienlijk jongere vrouw uit de Eibergse buurtschap Hupsel. En de buren wisten ook, dat de kinderen van Vischedijk faliekant tegen die huwelijksplannen waren, evenals familieleden van de bruid in kwestie. Reden te over om ook deze vrouw eens aan een verhoor te onderwerpen. 
De 42-jarige Johanna Kl.G.bleek Vischedijk een week of zes te kennen en bevestigde dat er trouwplannen waren; zij hadden zich op 13 oktober verloofd. Afgelopen zondag hadden zij de laatste voorbereidingen getroffen, sindsdien had zij Vischedijk niet weer gezien. Johanna woonde met twee broers op de boerderij en deed de huishouding.
Beide broers wilden van geen trouwplannen weten, vooral de jongste, Jan, was er fel tegen. Zij vonden, dat Johanna nog best een jongere partner kon vinden. Toen zij er haar bevreemding over uitsprak, dat Vischedijk woensdag niet was komen opdagen, voor de ondertrouw in Eibergen, vertelden de twee Winterswijkse politiemannen haar wat Vischedijk was overkomen. De 33-jarige grondwerker Jan Kl.G. zei, dat de hele familie tegen de trouwplannen van Johanna was en dat zelfs de pastoor was ingeschakeld om haar tot andere gedachten te brengen. Gevraagd waar hij dinsdagavond en- nacht was geweest, zei hij de avond bij de buren te zijn geweest en de hele nacht thuis te hebben geslapen. De buren bevestigden zijn verklaring.

De rechercheurs namen enkele kledingstukken, die hij de bewuste avond had gedragen, mee, voor onderzoek op bloedsporen. De rechercheurs volgden het spoor dat in de richting Eibergen wees. Buurman Bloemers had namelijk meegedeeld dat, op de zondagmiddag voor de moord een hem onbekende man naar Vischedijk had gevraagd. Die was toen niet thuis en de man in kwestie had willen weten wie die Vischedijk eigenlijk was, wat hij voor de kost deed en of Bloemers hem niet even toegang tot de woning wilde verlenen. Hij zijn een neef van Vischedijks verloofde te zijn en, net als andere familieleden, niets in het huwelijk te zien. Bloemers had hem niet in Vischedijks woning gealten, had nog wel een tijdje met hem gepraat, maar daarna was de man weggefietst.
De man in kwestie was vrij snel gevonden; de 30-jarige landbouwer J.W.P.in Eibergen, inderdaad een neef van Johanna Kl.G. Hij bevestigde bij verhoor het verhaal van Bloemers en had een alibi voor dinsdagavond de 22ste oktober tot ongeveer half elf, het tijdstip waarop hij naar bed ging. Zowel deze P. als Jan Kl.G. zaten een paar dagen in Winterswijk in voorarrest, maar werden, nadat hun verklaringen waren onderzocht, dinsdag 5 november op vrije voeten gesteld. Het Eibergse spoor, berustend op een denkbaar motief, bleek dood te lopen.

FAMILIEVETES

Inmiddels hadden de verhoren van de naaste familieleden van Vischedijk ook heel wat mogelijke motieven opgeleverd. De verhoudingen bleken namelijk in de familiekring allesbehalve vredig te zijn. Zoon Frans, 34 jaar, wever van beroep, toen werkzaam als militair bewaker in een kamp voor politiekgedetineerden in Ampsen, had geruime tijd bij zijn vader ingewoond. Hij had weet van de minder goede verstandhouding tussen broer Willem en zijn vader, de laatste tijd nog verslechterd door diens trouwplannen. Citaat uit het proces-verbaal: “Mijn vader vroeg mij nog of ik bij zijn huwelijk getuige wilde zijn. Ik zei hem dat ik dit niet wenste te zijn, waarover hij zich nogal ergerde. Hij zeide onder andere, dat hij mijn broer ook hetzelfde al gevraagd had en dat die ook had geweigerd, zodat hij dan wildvreemden moest vragen om te getuigen.” 
De zondag voor de moord had hij voor het laatst thuis geslapen. Toen had een vrouwelijke kennis zijn vader geholpen met het plaatsen van een tweepersoonsledikant. Bij die gelegenheid had Frans gezegd dat hij, als vader zijn trouwplannen zou doorzetten, niet meer thuis zou overnachten. Op de dag van de moord had Frans dienst gedaan in Ampsen, wat gemakkelijk was te verifieren. Volgens Frans was de verhouding tussen zijn broer Willem en vader helemaal niet goed, maar nog slechter was die met schoonzoon Johan, getrouwd met zuster Anna. De laatste paar jaar was het (citaat uit het P.V.)” een keer of drie voorgekomen dat zijn vader en Johan ter M.in mijn bijzijn een dreigende houding tegenover elkaar aannamen.” Vader was van meet af tegen dat huwelijk geweest. Of hij een spaarpot of bankrekening had wist Frans niet, wel dat zijn vader erg zuinig was. Zoon Willen, 37 jaar, schilder, maar tijdelijk bewaker in kamp Vosseveld, ontkende ten stelligste iets met de gewelddadige dood van zijn vader te maken te hebben. Hij gaf wel toe sterk tegen het hertrouwen van hem te zijn geweest en dat de verhouding tot zijn vader zeer gespannen was; diens karakter omschreef hij als wonderlijk en nogal wispelturig. Een week tevoren had hij hem “het huis ontzegd” en daarna had hij hem niet weer gesproken. De bewuste dinsdagavond was hij al om negen uur naar bed gegaan en die nacht had hij het huis niet meer verlaten. Verdenking uitte Willem jegens zijn zwager Johan, “een driftig persoon” die een nog slechtere verhouding met vader had; die was van meet af gekant geweest tegen het huwelijk met Anna. Willem had zijn vader nogal kwalijk genomen, dat hij de laatste tijd omgang had met vrouwen van gedetineerde NSB-ers. Ook zinde het hem niet, dat hij huwelijksadvertenties plaatste en dat hij de brieven die daarop kwamen door de buren liet voorlezen.

AANHOUDING

Johan ter M. werd vrijdag de 25e oktober aangehouden en voorgeleid en meteen aan een langdurig verhoor onderworpen. Hij bevestigde, dat er door zijn huwelijk met Anna een slechte verhouding tot zijn schoonvader bestond, wiens karakter hij omschreef als “lastig, driftig en opvliegend”. Die dinsdag was hij ’s middags met een broer naar Aalten gefietst voor familiebezoek, tegen negen uur thuisgekomen en om kwart over tien naar bed gegaan (zijn vrouw sliep toen al); ’s nachts had hij het huis niet verlaten. Gevraagd waarom een flanellen broek, die hij die dinsdag zou hebben gedragen, ’s woensdags met spoed door zijn vrouw gewassen moest worden (dus na het ontdekken van de moord), zei ter M.dat hij zijn vrouw dat al eerder had gevraagd; die broek zat namelijk onder de vlekken. De verbalisanten wezen Ter M. erop, dat in het Rijks-laboratorium was vastgesteld, dat daar ook bloedvlekken bij waren. Daarvoor had hij een verrassende verklaring.

Citaat uit het P.V.:” Voor enige weken heb ik namelijk een gedeelte van een varken (2 zijden spek) tussen mijn kleren van Aalten naar Winterswijk vervoerd. Dat spek was afkomstig van een clandestiene slachting. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat daarvan bloedsporen op mijn kleren zijn achtergebleven.” Hoewel Ter M. pertinent bij zijn ontkenning bleef werd hij ’s zaterdags in verzekering gesteld; ’s maandags werd de detentie met wtee dagen verlengd. Woensdag werd hij in Zutphen voorgeleid, maar meteen weer naar Winterswijk teruggebracht. Zijn detentie duurde tot maandag 4 november; toen moest hij bij gebrek aan bewijs worden vrijgelaten. Een dag later gebeurde dat ook met de Eibergenaren P.en Kl.G., die kort in voorarrest hadden gezeten en wier alibi bleek te kloppen.

Dezelfde week nog was er een nieuwe verdachte. Winterswijkers meldden namelijk de politie dat zijn Vischedijk de dinsdagavond voor de moord in Groenlo op de Markt hadden zien praten met de Winterswijkse scharenslijper G., een kennis van hem. Deze werd aangehouden, maar bleek zich van die ontmoeting niet veel te herinneren. Citaat uit het P.V.: ” De mogelijkheid is namelijk niet geheel uitgesloten dat ik op dat moment in staat van dronkenschap verkeerd.” Toen het door de 65-jarige G. opgegeven alibi bleek te kloppen werd hij een paar dagen later eveneens in vrijheid gesteld. het onderzoek zat vast als een muur. Gerkes en Tangena hadden de tijd om alles nog eens op een rijtje (en op papier) te zetten. Op 8 december 1946 sloten zij hun proces-verbaal af. Drie dagen later werd de verzegelde woning van Vischedijk door officier van justitie mr.Stam vrijgegeven.

NIEUW DWAALSPOOR

Ruim een maand later ging het dossier weer open. Er was een nieuwe verdachte, althans…..Een telefoontje met de politie in Oldenzaal meldde, dat daar was aangehouden de 38-jarige varensgezel H.S.uit Enschede, die maar liefst achttien fietsendiefstaalen had bekend en die ook in Winterswijk had rondgezworven. Rechercheur Vaags nam hem in het huis van bewaring in Almelo een langdurig verhoor af. Daarin bleek plotseling S.niet alleen van de zaak-Vischedijk af te weten maar er ook, naar zijn zeggen, op een of andere manier direct bij betrokken geweest. Eind oktober 1946 zou hij namelijk met twee andere zwervers ook in de Achterhoek rond gestruind hebben; hier en daar een fietsje gepikt en verhandeld, koffie gesmokkeld e.d.De ene was een zekere A.B., de andere werd Evert genoemd; beiden kende hij niet. In Winterswijk zouden B. en Evert iets bij Vischedijk hebben willen opknappen en, nadat ze zich wat moed hadden ingedronken, zou dat in de nacht van 22 op 23 oktober ook zijn gebeurd. De twee zouden bij Vischedijk zijn binnengedrongen, terwijl S. bij de fietsen op wacht had gestaan. Heel gedetailleerd vertelde S.aan Vaags, dat hij daarna alleen verder was gegaan, waar hij in het hooi had overnacht, dat hij daar een lege (whisky) fles had achtergelaten, dat hij B. daarna nog enkele keren had ontmoet, dat hij helemaal niet wist  dat Vischedijk vermoord was en dat daarover met B. ook niet was gesproken. S. werd voor verder onderzoek meegenomen naar Winterswijk. Hij wees er de schuur aan, waar hij de bewuste nacht zou hebben geslapen; een lege fles werd niet gevonden. De eerste twijfel over de geloofwaardigheid van S. rees toen hij uit vijf hem voorgelegde foto’s niet die van A.B.aanwees.

Een paar dagen later ging heel het fantasieverhaal van S. in rook op. De directeur van de psychopateninrichting in Avereest deelde twee ingeschakelde rijksrechercheurs mee, dat S. de bewuste oktobernacht helemaal niet in Winterswijk geweest kon zijn, om de eenvoudige reden dat hij toen in Avereest verbleef. De directeur verklaarde (citaat uit het P.V.):”S.is een zeer typisch hysterisch psychopaat. Hij fantaseert, wil gewichtig doen en wil gaarne op transport worden gesteld, teneinde de gelegenheid te krijgen om te ontvluchten.” S. gaf daarop heel laconiek toe, dat het hele verhaal verzonnen was. Op 30 januari werd hij teruggebracht naar zijn cel in Almelo. Inmiddels was de opsporing in gang gezet naar de door S. genoemde A.B., die hij overigens uit Avereest kende en die bij justitie als crimineel bekend stond. B., afkomstig uit Apeldoorn maar meestal zwervend (als hij niet vast zat), bleek namelijk familie in Winterswijk te hebben en er goed bekend te zijn. Op 17 november werd de 36-jarige Arie B. in het Franse Rijssel aangehouden en in Utrecht opgesloten.

Daar werd hij op 12 december door rechercheur Vaags verhoord. Hij beweerde met zijn getrouwde neef Bennie Z. bij Vischedijk te zijn geweest, omdat hij nog geld van hem tegoed had. In de nacht van de moord zei B. te hebben geslapen  in het logement van Tante Dien aan de Kromme Rijn in Utrecht. Wat er waas was van die verklaring bleef dubieus: Bennie Z. ontkende met Arie B. bij Vischedijk te zijn geweest en in het register van Tante Dien stond Arie B. niet genoteerd op 22 en/of 23 oktober 1946.

Op 11 februari 1948 werd Arie B. van Utrecht naar Winterswijk overgebracht om daar nog eens aan de tand te worden gevoeld. Nieuwe gezichtspunten leverde dat niet op. In zijn (aanvullend) proces-verbaal van 25 februari 1948 concludeerde Vaags (citaat):”….hoewel het bewijs niet geleverd kan worden dat Arie B. op 22 oktober 1946 in Winterswijk is geweest of iets met de moordzaak-Vischedijk heeft uit te staan, blijkt toch wel heel duidelijk dat hetgeen door Arie B. en Bennie Z. is verklaard, geen grond van waarheid bevat.”
Arie B. kwam op vrije voeten, maar niet lang. Eind juni 1948 zat hij al weer in het huis van bewaring in Zutphen, verdacht van een nieuwe reeks diefstallen. Hij zou ook de hand hebben gehad in de heling van een horloge, dat Vischedijk zou hebben toebehoord, maar ook dat onderzoek leverde niets positiefs op. Vier jaar later dook de naam van Arie B. andermaal op in het justitiele archief. Een medegevangene tipte de officier van justitie in Zutphen, dat B. tegenover hem en andere gedetineerden bekend zou hebben, dat hij Vischedijk had vermoord. B.lachte erom en ook de officier zag het meer als een “gewichtdoenerij”, hij had zoiets van B. al vaker gehoord.

VINDPLAATSEN

Begin december 1949 liet S. weer van zich horen. Hij was weer eens gedetineerd, nu in Nijmegen. Daar “bekende” hij, na de moord op Vischedijk, in de buurt van Grave een kistje met aldaar buitgemaakte voorwerpen plus twee bankbiljetten van f 1000,- (dit was de buit van een inbraak in Doetinchem) te hebben begraven. Een paar dagen later mocht hij met een rechercheur de plek aanwijzen en toen dat niet lukte bekende hij, dat ook dat weer was gefantaseerd. Nog eenmaal kreeg hij de kans dat kunstje te vertonen. Een paar dagen later wilde hij, “nu echt”, de plek aanwijzen, namelijk ergens op het strand bij Zierikzee. Het werd hetzelfde liedje – na het uitstapje bekende S. andermaal alles te hebben gefantaseerd. In de zaak Vischedijk was zijn rok uitgespeeld. Het laatste proces-verbaal in het dossier- Vischedijk is gedateerd op 28 juli 1952, opgemaakt door brigadier-rechercheur H.W.Stemderink. Het gaf het verhoor weer van de gevangene, tegenover wie Arie B. te kennen had gegeven, dat hij de moord op Vischedijk zou hebben gepleegd. De “zaak-Vischedijk” was daarmee definitief gesloten. In de annalen van de Winterswijkse politie liet ze een witte vlek achter. En een gevoel van onvrede.

Ru Wewer