SCHOOLTIJD
Willem Hulscher
Wat zou ik graag mijn vroegere meesters nog een keer terugzien. Vooral meester Kappers, die me vier jaar lang op school C een gelukkige tijd heeft bezorgd. Vier jaar inderdaad, want eind jaren veertig gingen op mijn school de meesters bij de overgang met hun klas mee. School C bestaat niet meer, maar ik zie alles nog voor me. Als nieuwkomers in Winterswijk kregen mijn ouders aanvankelijk een woning toegewezen aan het begin van de Wooldstraat naast het huis van Wanda Meijerink, ongeveer waar nu c&A is.
Als ik de achtertuin uitliep, stond ik meteen op het schoolplein.
Het schoolplein
Het schoolplein was eigenlijk het belangrijkste deel van de school en daar moet ik het dus eerst over hebben.
De helft was betegeld en de andere helft bestond uit gewoon zand. Dat laatste was geschikt voor ‘landrovertje’. dat speelde je met zijn tweeen: je tekende een blok af met een lijn in het midden – voor ieder de helft – en dan mikte je om de beurt met je zakmes in het zand van je tegenstander om van hem een stuk land te veroveren.
Ook het knikkeren deden we op het zand; we riepen zo hard mogelijk “tut maor hiiier, heupke van viiier!”
Je had een lijn getrokken en vanaf daar mocht iedereen proberen jouw hoopje van vier knikkers om te gooien. Of je ging zelf mikken op de knikkers van een ander. Die knikkers waren van leem, maar je bewaarde een enkele glazen ‘stuiter’ als een kostbaar kleinood in de knikkerzak, die je moeder voor je had genaaid. Soms bezat je meer dan een stuiter, soms wel vijf of zes.
Wanneer we ‘jagebal’ speelden – alleen met jongens, want meisjes deden niet mee aan wilde spelletjes – renden we over het hele schoolplein en eigenlijk was dat nog maar nauwelijks groot genoeg. Als je werd geraakt door de bal, was je ‘erbij’, maar je mocht de bal afweren met je vuisten of je kon schuilen achter een boompje aan de rand van het plein. Andere balspelen deden we in twee partijen en je beste vrienden speelden altijd in jouw partij. Nooit zou je ‘mekaar verraden’! (Wat we met verraden bedoelden wisten we zelf niet, maar het voelde goed, het was een soort eed van trouw.)
Gevoetbald werd er niet op het schoolplein. Misschien mocht dat niet of misschien had in die tijd nog niemand een grote bal.
Om het schoolplein heen liep een gemetseld muurtje met daarbovenop een soort railing, waarop je samen met een vriendje kon zitten.
De meisjes waren altijd aan het hinkelen of touwtjespringen of ze deden ‘kaatsebal’ met drie ballen tegelijk. Dat deden ze op het betegelde gedeelte van het schoolplein. Meisjes waren gemeen, die knepen in je arm, zo venijnig dat het echt pijn deed.
En je mocht ze niet eens een klap teruggeven, want het waren meisjes.
Alleen de kringspelletjes deden we met jongens en meisjes samen. Zoals ‘Zakdoekje leggen’ en de ‘Driekusman’ of was het de ‘Mosselman’?
Ik herinner me die keer dat een meisje tegen me zei: “Vraag mij nu ook eens, want jullie vragen alleen maar de knappe meisjes”. Oef! Wij jongens hielden inderdaad een rangorde bij over wie de knapste meisjes waren naar ons idee.
Haarlengte en kapsel speelden daarbij een belangrijke rol.
Aftellen deden met het riedeltje “Op- de- Groen- lo- se weg, waai- en- al- le- bo-men weg”.
Vermoedelijk werd dit nergens buiten Winterswijk zo gedaan, maar daar hadden we geen weet van, want we leefden in ons eigen wereldje. Ik denk achteraf dat ik op het schoolplein minstens evenveel heb geleerd als in de klas. Wanneer het speelkwartier voorbij was, ging de bel. Dan stelden we ons op bij de deur: de meisjes in de rij links, de jongens in de rij rechts.
De meesters en de juffrouwen
Wie waren dat toen, die meesters en juffrouwen van school C? Meester meinen natuurlijk (het hoofd van de school), mijn meester Kappers (de langste van allemaal), meester Langendijk en meester Rooke. De jufffrouwen herinner ik me niet meer. Die hoorden bij de kleintjes van de eerste en tweede klas en die waren niet interessant. Maar met de meisjes uit de hogere klassen deden die juffrouwen wel ‘handwerken’ (iets met naald en draad); de jongens kregen diezelfde tijd ‘handenarbeid'(iets met hamer en spijkers) . Mooi toch, die rolvastheid!
Het huis van meester Meinen stond tegenover de school waar nu de Wheme is; meester Kappers woonde aan de Groenloseweg en meester Langendijk aan de Morgenzonweg. Dat wisten we, want ze waren de belangrijkste mensen van het dorp en we zagen hoog tegen ze op.
Tijdens het speelkwartier ijsbeerden de meesters en de juffrouwen in een brede rij naast elkaar over het betegelde gedeelte van het plein. Daarbij hielden ze ons in de gaten.
Maar als je echt iets had te verhapstukken met een andere jongen – of hij met jou – dan gebeurde dat rechtsachter het schoolgebouw bij de fietsenstalling. Daar konden de meesters je niet zien. Na een paar rake klappen probeerde je in een verwoede worsteling je vijand op de grond te werken om bovenop hem te gaan zitten met een houdgreep, waardoor hij zich moest overgeven. Dan had je gewonnen. Om het gevecht heen vormde zich een kring jongens die luidkeels hun favoriet aanmoedigden; sommigen waren voor jou, anderen waren voor je tegenstander.
De klas
Het klaslokaal, dat was natuurlijk ook best wel van belang. Houten schoolbankjes voor twee, maar vaak zaten we met zijn drieen in zo’n bankje, want we waren met 48 kinderen in de klas en soms zelfs meer.
Een groot zwart schoolbord hing vooraan tegen de muur en aan de wanden opzij hingen’schoolplaten’ waarop veel was te zien.
Met meester Kappers hebben we vaak gezongen – daar hield meester kennelijk van en wij ook -; die ouderweyse kinderliedjes die tegenwoordig niemand meer kent. Maar ook het mooie’Sikkels klinken, sikkels blinken’, dat hebben we zelfs driestemmig geleerd. Dat was best moeilijk! We leerden vast ook wel wat andere dingen, dat moet haast wel: aardrijkskunde en hoofdrekenen en zo. En schrijven, maar we moesten zuinig zijn met papier, want dat was duur.
Huiswerk kregen we niet en strafwerk ook niet, tenminste niet dat ik me herinner. Als je in de klas niet dwarslag, kreeg je voor gedrag en vlijt altijd een 8 op je rapport.
Maar het meest opwindend in de klas waren de briefjes die van hand tot hand gingen, van de ene bank naar de andere. Op zo’n briefje stond bijvoorbeeld “Marianne wil met je gaan”.
Het briefje was dichtgevouwen, maar op de buitenkant stond een kruis. Dat betekende “ik hou van jou” en bij het doorgeven hadden je klasgenoten heus wel gezien wat er binnenin stond.
Dan kreeg je een vuurrode kop en als je niet een briefje terugschreef met “ik niet met jou”, dan was het ‘aan’. Dat hield in dat je met Marianne ‘ging’ en daarna stuurde je nog heel veel briefjes met heel veel kruisjes naar elkaar, want Marianne was een leuk meisje!
Maar verder gebeurde er helemaal niets. Het uitverkoren zijn op zich voelde al spannend genoeg. Tegenwoordig twitteren de jongelui hun gunsten naar elkaar, maar in mijn tijd bestonden de ‘sociale media’ uit handgeschreven briefjes.
Het was in die tijd dat ik een partijtje pingpong speelde met een neefje in Almelo. Hij was een jaar ouder dan ik.
‘Doen ze bij jullie veel aan liefde?’ vroeg hij opeens.
‘Eh, nou, een beetje’ antwoordde ik onzeker.
‘Bij ons ontzettend veel’ zei hij met een verzalige blik, terwijl hij uithaalde voor een geweldige smash.
Verder had je natuurlijk ook het gymlokaal. Daar wil ik het niet over hebben, want daar kwam de schoolarts om ons inentingen te geven – met een naald stak hij door je arm! – en dan deed die man ook nog of dat de gewoonste zaak van de wereld was. Meisjes holden gillend weg en jongens klommen in de wandrekken om te ontsnappen. Nu ja, sommigen, want de meesten van ons waren dapper en hielden zich groot.
Levenslessen
Een speciale herinnering heb ik aan meester kappers, een herinnering die hem siert. Hij sprak ons toe om te vertellen dat er morgen een nieuwe jongen bij zou komen in de klas.
Die jongen had een probleem met zijn ene voet, waardoor hij niet zo goed kon lopen en die voet zag er raar uit. Daar kon die jongen niets aan doen en we moesten hem niet plagen (pesten) vanwege zijn voet, want dat was naar voor hem. Beloofd? Ja meester, beloofd. Dit was ruim 60 jaar voordat het onderwerp ‘pesten’een belangrijk thema werd in onze maatschappij. Meester had een goed hart en dat droeg hij aan ons over.
Ook aan meester Meinen heb ik een speciale herinnering. We noemden hem Meintje. Hij gaf les in de zevende klas die een paar jaar heeft bestaan in opdracht van de wethouder, mevrouw Ter Haar, omdat de overgang van de lagere school naar de HBS anders te moeilijk zou zijn. Toen haar zoon eenmaal veilig en wel op de middelbare school zat, is die extra klas weer afgeschaft.
Meintje vertelde over het begin van de oorlog. Op een ochtend – de school was aan en hij stond voor de klas – was opeens een Duitse legerofficier binnengestapt. Die zei (in het Duits): “We komen jullie bevrijden”. Door de ironische manier waarop Meintje dit vertelde ging er een wereld voor me open.
En ja, er was die aardige meester Rooke die zo goed kon tekenen, maar helaas geen orde kon houden in de klas en daar zelf onder leed.
Aan meester langendijk heb ik geen speciale herinnering, maar wel later aan zijn dochter Nettie, met wie ik heel veel getennist heb. Maar toen zaten we al op de middelbare school.
Verleden tijd
Helaas, school C bestaat niet meer, evenmin als die andere prachtige schoolgebouwen, zoals school O aan de Vredenseweg, de Wilhelminaschool aan de Vredensestraat, school M aan de Haitsma Mulierweg (die leerlingen noemden we de schoolemmers), de keizerschool bij de Parallelweg en de Jan Ligthartschool , waar we heen liepen voor de lessen handenarbeid, in de buurt die nu Sleeswijk heet.
Uit: Museum Nieuws, Juni 2015
Willem Hulscher